ECLI:NL:RBAMS:2017:5044

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
17/2650
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Duitsland toegestaan na verzoek om Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2017 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland. De opgeëiste persoon, een Nederlander zonder vaste woon- of verblijfplaats in Duitsland, was aangehouden op verdenking van winkeldiefstallen. De rechtbank behandelde de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie, die betrekking had op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Berlin. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct was en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De feiten waarvoor overlevering werd verzocht, betroffen twee diefstallen in Berlijn, gepleegd op 27 september en 15 oktober 2016. De rechtbank oordeelde dat de overlevering niet onevenredig was, ondanks het feit dat de opgeëiste persoon eerder door de Duitse politie was verhoord en heengezonden. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, met inachtneming van de garantie dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld. De beslissing werd genomen door de rechters A.J. Dondorp, H.P. Kijlstra en M.J. Alink, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751307-17
RK-nummer: 17/2650
Datum uitspraak: 13 juli 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 april 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 maart 2017 door de Staatsanwaltschaft Berlin (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen, maar verblijvend op het adres [adres 1] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 juli 2017. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel en de raadsman van de opgeëiste persoon mr. H.J. Andel, advocaat te Rotterdam.
De opgeëiste persoon is niet verschenen. De raadsman heeft verklaard dat hij uitdrukkelijk gemachtigd is namens de opgeëiste persoon verweer te voeren tegen de vordering.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia correct zijn en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel uitgevaardigd door het Kantongerecht Tiergarten en gedateerd 3 februari 2017. Dossiernummer: [dossiernummer] .
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
De feiten zijn als volgt omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Tijdstip/periode van het strafbare feit: 27,09.2016 en 15.10.2016
Plaats(en) delict: Berlijn
Toedracht:Op 27.09.2016 omstreeks 21:55 uur nam de verdachte in de winkel [winkelnaam 1] in de [adres 2] Berlijn uit de uitstalling aldaar een mes ter waarde van 9,99 euro waarbij hij dit uit de verpakking nam,een verpakking garnalen met een verkoopwaarde van 3,99 euro, een verpakking noedels met een verkoopprijs van 0,79 euro alsook twee broodjes met een verkoopprijs van 0,78 euro, Vervolgens stopte hij de goederen in een door hem meegebrachte zak en passeerde de kassa zonder de goederen te betalen om ze zich toe te eigenen. Daarbij hield hij in zijn broekzak een tafelmes en een nagelschaartje binnen handbereik.
Op 15.10.2016 omstreeks 15:25 uur nam de verdachte in het [winkelnaam 2] filiaal op de [adres 3] Berlijn uit de uitstalling aldaar een verpakking van drie paar witte sokken met een verkoopprijs van 9,00 euro. Vervolgens passeerde hij de kassa zonder de goederen te betalen om ze zich toe te eigenen. Daarbij hield hij in zijn rechtse broekzak een keukenmes met een lemmetlengte van ca. 11 cm binnen handbereik.
Mate van betrokkenheid: dader

4.Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft deze twee feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan, nu beide feiten naar Nederlands recht kunnen worden gekwalificeerd als:
diefstal.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Oberstaatsanwalt te Berlijn heeft in een e-mail van 12 juli 2017 de volgende garantie gegeven:
In case the wanted person is sentenced to an unconditional prison sentence without appeal in Germany after the surrender, they [de rechtbank leest: he] will be allowed to carry out this punishment in the Netherlands.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Evenredigheid

Standpunt raadsmanDe overlevering moet worden geweigerd nu het uitvaardigen van een EAB een te zwaar middel is gelet op het feit dat de opgeëiste persoon, toen hij werd betrapt op de winkeldiefstallen, in beide gevallen is staande gehouden en gehoord is door de Duitse politie, waarna hij werd heengezonden. De raadsman bestempelt het verzoek om overlevering in zo een geval als misbruik van internationaal recht.
Standpunt officier van justitieDe officier van justitie heeft hier tegenin gebracht dat het feit dat de opgeëiste persoon indertijd na verhoor is heengezonden in lijn is met uitspraken van het EHRM, immers het dwangmiddel ‘voorlopige hechtenis’ dient terughoudend te worden toegepast. De officier van justitie veronderstelt dat de gang van zaken als volgt is geweest: op de eerste diefstal volgde een tweede diefstal. Dat was wellicht niet meteen bekend. De opgeëiste persoon bleek vervolgens in Duitsland geen vast adres te hebben, maar wel in Nederland ingeschreven te staan. Toen is op basis van opportuniteit en met in achtneming van alle belangen een nationaal en vervolgens een Europees aanhoudingsbevel uitgevaardigd. De opportuniteit voor de Duitse officier van justitie staat niet ter beoordeling van de rechtbank in Nederland.
Oordeel rechtbankDe rechtbank vat het verweer op als gevoerd in het kader van de evenredigheid.
Er dient in beginsel op te worden vertrouwd dat de uitvaardigende autoriteit bij de beslissing tot uitvaardiging van het EAB het evenredigheidsbeginsel in acht heeft genomen. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan dat uitgangspunt worden verlaten. Van een dergelijk geval is hier geen sprake. De omstandigheid dat de thans opgeëiste persoon in Duitsland eerder, naar aanleiding van de afzonderlijke feiten, niet in voorlopige hechtenis is genomen, is daartoe onvoldoende. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 310 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Staatsanwaltschaft Berlin, ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 13 juli 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.