ECLI:NL:RBAMS:2017:5022

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 juni 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
HA RK 217.2017
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter-commissaris in strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 1 juni 2017 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was ingediend tegen mr. M.B. de Boer, de rechter-commissaris, naar aanleiding van een afwijzende beschikking op verzoeken van de verdediging. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. B.G.M.C. Peters, stelde dat de rechter-commissaris vooringenomen was en dat de afwijzing van zijn verzoeken niet objectief was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wrakingsprocedure geen ruimte biedt voor het beoordelen van de juistheid van de beslissingen van de rechter-commissaris. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van vooringenomenheid, en dat de afwijzing van de verzoeken door de rechter-commissaris niet op vooringenomenheid duidde. De rechtbank wees het wrakingsverzoek af en bepaalde dat de procedure voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het verzoek. De beslissing is genomen op basis van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de onpartijdigheid van de rechter wordt verondersteld, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die deze vrees rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Wrakingskamer
Uitspraak: 1 juni 2017
Beschikking op het op 9 maart 2017 gedane en onder rekestnummer HA RK 217.2017 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker, wonende op het adres [ ],
raadsvrouw mr. B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M.B. de Boer, rechter-commissaris in strafzaken in de rechtbank Amsterdam, hierna ook: de rechter-commissaris.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • een brief van de raadsvrouw d.d. 8 februari 2017 aan de rechter-commissaris met daarin drie verzoeken met betrekking tot het onderzoek;
  • een e-mailbericht van de officier van justitie aan de rechter-commissaris van
  • een afwijzende beschikking van de rechter-commissaris van 15 februari 2017 op deze verzoeken;
  • een e-mailwisseling uit de periode 15 februari 2017 tot en met 9 maart 2017 tussen de raadsvrouw en de rechter-commissaris, welke besloten wordt met het verzoek tot wraking;
  • een schriftelijke toelichting van de raadsvrouw op het wrakingsverzoek d.d.
  • een schriftelijke reactie van de rechter-commissaris op het wrakingsverzoek d.d. 28 maart 2017.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 26 mei 2017, alwaar de raadsvrouw van verzoeker, de rechter-commissaris en de officier van justitie mr. R.A. Kloos zijn verschenen.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
verzoeker is als verdachte aangemerkt in de strafzaak met parketnummer 13/650661-16;
de raadvrouw heeft de rechter-commissaris onder meer verzocht om drie getuigen te horen die belastend over verzoeker zouden hebben verklaard. Verder heeft zij verzocht dat de rechter-commissaris gelast dat camerabeelden worden verstrekt aan de rechtbank;
de rechter-commissaris heeft deze verzoeken, nadat de officier van justitie daar op heeft kunnen reageren, bij beschikking van 15 februari 2017 afgewezen;
e raadsvrouw heeft op 2 maart 2017 een toelichting gemaild aan de rechter-commissaris, waarin zij reageert op de afgewezen verzoeken. De raadsvrouw verzoekt de rechter-commissaris de zaak door te geleiden naar een collega omdat verzoeker geen vertrouwen meer heeft dat de rechter-commissaris het onderzoek objectief leidt en controleert c.q. rekening houdt met zijn belangen;
de rechter-commissaris heeft op 3 maart 2017 aan de raadsvrouw laten weten dat zij de zaak niet zal overdragen. Desgevraagd laat de rechter-commissaris bij e-mail van 7 maart 2017 aan de raadsvrouw weten dat zij de beslissing op de eerder gedane verzoeken niet zal herzien.
Ten aanzien van de camerabeelden schrijft de rechter-commissaris aan de raadsvrouw dat de verzoeken in de richting gaan van een bezwaar tegen het niet toevoegen van de beelden aan het dossier en dat het haar niet duidelijk is of de officier van justitie daarover een formele beslissing heeft genomen. Zij zal daarom de officier van justitie op de voet van artikel 34 Wetboek van Strafvordering (Sv) om een reactie vragen. Dit doet zij per e-mail op 7 maart 2017.
Op 7 maart 2017 reageert de officier van justitie per e-mail en deelt hij de rechter-commissaris mede dat er een compilatie wordt gemaakt en dat de raadkamer al kennis heeft genomen van de beelden die door de raadsvrouw zijn overgelegd. Er komen nog meer beelden aan, aldus de officier van justitie;
De rechter-commissaris stuurt deze reactie op 9 maart 2017 door aan de raadsvrouw met de mededeling dat zij haar eerdere standpunt over de verzoeken niet zal herzien gezien deze reactie, er ook formeel geen beslissing tot onthouding van processtukken is en de officier van justitie de beelden op termijn zal toevoegen.
de raadsvrouw reageert diezelfde dag per e-mail dat zij de rechter-commissaris wraakt nu zij niet voornemens is het standpunt te herzien en met het oog op de gehele samenloop van eerdere afwijzingen van de verzoeken van de verdediging, gebaseerd op onvolledige en onbegrijpelijke beslissingen van de rechter-commissaris, waardoor de vrees van vooringenomenheid niet is weggenomen, aldus de raadsvrouw.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende ter zitting mondeling toegelichte gronden.
De rechter-commissaris heeft de afwijzende beschikking van 15 maart 2017 en de beslissing in de e-mail van 9 maart 2017 om deze niet te herzien, op een dusdanige wijze c.q. met dusdanige bewoordingen gemotiveerd dat hierdoor de vrees voor partijdigheid bij verzoeker is ontstaan oftewel dat de rechter-commissaris jegens verzoeker vooringenomenheid koestert.
De beslissing om het verzoek tot het horen van de getuigen af te wijzen en het daarbij niet aannemen van het verdedigingsbelang is volstrekt onbegrijpelijk. Verzoeker is niet in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Daar kan redelijkerwijs geen andere verklaring voor worden gevonden dan dat deze afwijzing door mogelijke vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
Tevens is van belang dat de rechter-commissaris zonder de verdediging daar in te kennen het verzoek met betrekking tot de beelden op de voet van artikel 34 Sv aan de officier van justitie voorgelegd en ook hierbij geen hoor en wederhoor heeft toegepast.
De combinatie van een en ander maakt dat bij de verdediging een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid is ontstaan, zodat het wrakingsverzoek dient te worden toegewezen.

3.Het standpunt van de rechter-commissaris

De rechter-commissaris heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen. De argumenten van de raadsvrouw zijn juridisch inhoudelijk en kunnen geen grond voor wraking zijn. Het getuigenverzoek was onvoldoende onderbouwd en is daarom afgewezen. In belang van de voortgang van het onderzoek heeft zij vervolgens het verzoek welwillend uitgelegd en ex artikel 34 Sv bij de officier van justitie navraag gedaan over de camerabeelden. Zij heeft daarbij transparant willen handelen naar de raadsvrouw.

4.Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie adviseert het verzoek tot wraking af te wijzen. Het verzoek tot wraking lijkt eerder ingegeven door het afwijzen van de verzoeken. De wijze waarop de rechter-commissaris met betrekking tot de camerabeelden heeft gehandeld is juist zorgvuldig. Het handelen van de rechter-commissaris kan hoe dan ook op geen enkele wijze de objectief vrees voor partijdigheid rechtvaardigen, aldus de officier van justitie.

5.De beoordeling van het verzoek

Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Door het gesloten systeem van rechtsmiddelen bestaat binnen de wrakingsprocedure geen ruimte voor een beoordeling van de juistheid van een door de rechter genomen beslissing. Grond voor wraking bestaat alleen als voor deze beslissing geen andere redelijke verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechter.
Verzoeker meent dat de wijze waarop en de bewoordingen waarmee de verzoeken door de rechter-commissaris zijn afgewezen en het niet toepassen van hoor en wederhoor, feiten en omstandigheden opleveren op grond waarvan de vrees dat het de rechter-commissaris aan onpartijdigheid ontbreekt, gerechtvaardigd is. De wrakingskamer volgt verzoeker daarin niet. Of de afwijzende beslissing op het verzoek om getuigen te horen juist was, staat niet ter beoordeling van de wrakingskamer. De gebruikte bewoordingen
‘deze enkele en overigens summiere betwisting’zijn van feitelijke aard en houden geen waardeoordeel in. Daaruit kan geen vooringenomenheid van de rechter-commissaris worden afgeleid. Dat geldt ook voor de beslissing van de rechter-commissaris om verzoeker niet nader te horen op dat getuigenverzoek. Voorts is de wijze waarop de rechter-commissaris met betrekking tot de camerabeelden invulling heeft gegeven aan artikel 34 Sv welwillend te noemen en vormt ook dit geen enkele objectieve grond die vrees dat de rechter-commissaris niet onpartijdig is rechtvaardigt.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking
AF;
- bepaalt dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin de procedure zich
bevond ten tijde van indiening van het verzoek.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, mrs. M.W. van der Veen en K.A. Brunner, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 juni 2017 in tegenwoordigheid van
mr. P. Tanis, griffier.
Tegen deze beslissing staat ingevolge artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.