ECLI:NL:RBAMS:2017:5021

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 mei 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
C/13/6278805/ HA RK 17/140
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van wrakingsverzoek in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 15 mei 2017 een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door een gemachtigde. Het verzoek was gericht tegen mr. M.P.A.M. Fruytier, kantonrechter te Amsterdam. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien er meer dan vijf weken waren verstreken tussen de zitting op 7 april 2017 en de indiening van het wrakingsverzoek op 15 mei 2017. De gemachtigde van verzoekster heeft verklaard dat hij lang heeft nagedacht over de vraag of er sprake was van vooringenomenheid van de rechter, maar de wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde omstandigheden niet bijzonder genoeg waren om het tijdsverloop te rechtvaardigen. De wrakingskamer heeft daarom het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 mei 2017, waarbij de griffier F.C.H. Krieger aanwezig was. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open volgens artikel 39, vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 15 mei 2017 ingekomen en onder rekestnummer
C/13/6278805/ HA RK 17/140 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde [ ],
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M.P.A.M. Fruytier, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 Het schriftelijke wrakingsverzoek met bijlagen van verzoekster d.d. 15 mei 2017.
 Een e-mail van de secretaris van de wrakingskamer d.d. 15 mei 2017 met daarin vermeld de reactie van de rechter op het verzoek.
1.2.
De wrakingskamer heeft uit de mededelingen van de rechter afgeleid dat deze niet in de wraking wenst te berusten.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 mei 2016. Verschenen is de gemachtigde van verzoekster die onder meer desgevraagd het tijdverloop van ruim vijf weken tussen de datum van de zitting (7 april 2017) en de datum van indiening van het wrakingsverzoek (15 mei 2017) heeft verklaard. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de wrakingskamer zich teruggetrokken voor beraad in raadkamer over de te nemen beslissing. Na hervatting van de behandeling is mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing vormt de schriftelijk weergave daarvan.

2.De ontvankelijkheid van het verzoek

2.1.
In de eerste plaats is aan de orde de vraag of het verzoek tot wraking tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het verzoek is gegrond aan verzoekster bekend waren geworden, zoals artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vereist.
2.2.
De ratio achter genoemde bepaling is gelegen in het feit dat het middel van wraking de voortgang van de procedure niet onnodig mag belemmeren. Daarnaast is van belang dat indien het wrakingsverzoek zoals in dit geval (mede) betrekking heeft op feitelijke omstandigheden de herinnering aan wat zich precies heeft voorgedaan door tijdsverloop kan vervagen.
2.3.
Uit het verzoek blijkt dat de gronden voor het verzoek tot wraking zijn gelegen in feiten en omstandigheden die zich tijdens de behandeling van 7 april 2017 (en daarvoor) hebben voorgedaan. De wrakingskamer stelt vast dat de feiten en omstandigheden waarop het verzoek is gegrond dus aan verzoekster bekend zijn geworden (laatstelijk) tijdens de behandeling ter terechtzitting van 7 april 2017.
Uitgaande van 15 mei 2017 als indieningsdatum zijn meer dan vijf weken verstreken tussen de zitting en het wrakingsverzoek.
2.4.
Voor een tijdig verzoek tot wraking naar aanleiding van feiten en omstandigheden die hebben plaatsgevonden (laatstelijk) tijdens een zitting, is het niet altijd noodzakelijk dat het verzoek direct ter zitting wordt gedaan. Een kort uitstel voor beraad wordt aanvaardbaar geacht. Een termijn van meer dan vijf weken is daarvoor zonder bijzondere rechtvaardigende omstandigheden echter te lang.
2.5.
De gemachtigde van verzoekster heeft als verklaring voor het tijdverloop aangevoerd dat hij lang heeft nagedacht over de vraag of er al dan niet sprake was van vooringenomenheid van de rechter. De gemachtigde heeft daarvoor veel gelezen. De wrakingskamer is van oordeel dat de naar voren gebrachte omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat zij het tijdsverloop van meer dan vijf weken kunnen rechtvaardigen, te meer daar verzoekster in deze zaak al eerder een wrakingsverzoek had ingediend.
2.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek niet tijdig is gedaan, zodat verzoekster daarin niet ontvankelijk zal worden verklaard.
BESLISSING
De wrakingskamer:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, M.V. Ulrici en G.H. Marcus, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 mei 2017 in tegenwoordigheid van F.C.H. Krieger als griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.