ECLI:NL:RBAMS:2017:4992

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
14 juli 2017
Zaaknummer
5606801 \ CV 16-36911
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele aansprakelijkheid na inbraak door stagiair met smartengeldvergoeding voor immateriële schade

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is gedaagde, een stagiair, betrokken bij een inbraak in de woning van eisers, een echtpaar. De inbraak vond plaats op 11 oktober 2012, waarbij sieraden en contant geld werden gestolen. Gedaagde was eerder door de strafrechter veroordeeld voor deze inbraak en had al een schadevergoeding van € 134,70 betaald voor materiële schade. In deze procedure vorderen eisers een schadevergoeding van € 12.505,30, naast immateriële schadevergoeding van € 300,00 per eiser. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde hoofdelijk aansprakelijk is voor de totale schade, ondanks zijn verweer dat hij lijdt aan een geestelijke stoornis. De kantonrechter stelt vast dat de geestelijke stoornis niet betekent dat de onrechtmatige daad niet aan gedaagde kan worden toegerekend. De hoogte van de schade is onvoldoende betwist, en het schaderapport wordt als uitgangspunt genomen. De kantonrechter kent de immateriële schadevergoeding toe, omdat de inbraak de persoonlijke levenssfeer van eisers heeft geschonden. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, de immateriële schadevergoeding en de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer \ rolnummer: 5606801 \ CV EXPL 16-36911
Uitspraak: 4 augustus 2017

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van:
[eiser sub 1]
[eiser sub 2]
beiden wonende te [plaats] , gemeente [plaats] ,
eisers,
nader te noemen het [echtpaar] ,
gemachtigde mr. J.W. Koehoorn,
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [plaats] ,
gedaagde,
nader te noemen [gedaagde] ,
gemachtigde mr. J. Veninga.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

De volgende processtukken zijn ingediend:
  • de dagvaarding van 13 december 2016, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met een productie.
Ingevolge tussenvonnis van 9 maart 2017 heeft op 6 juli 2017 een bijeenkomst van partijen plaatsgevonden. De aantekeningen van de griffier hiervan en de overgelegde pleitnota bevinden zich bij de stukken.
Daarna is vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten en omstandigheden

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staan de volgende feiten en omstandigheden vast:
1.1.
[gedaagde] is als stagiair werkzaam geweest bij het [bedrijf] van het [echtpaar] .
1.2.
Op 11 oktober 2012 is ingebroken in de woning van het [echtpaar] . Daarbij zijn onder meer sieraden en contant geld weggenomen.
1.3.
Bij vonnis van 30 oktober 2014 is [gedaagde] veroordeeld tot 200 dagen gevangenisstraf voor – onder meer – de samen met mededaders gepleegde inbraak bij het [echtpaar] . [gedaagde] is veroordeeld tot vergoeding van € 134,70 voor de materiële schade van het paspoort, de kluis en twee betaalpassen.
1.4.
Door CED BrandVaria B.V. is – in opdracht van de betrokken verzekeraar – een schaderapport opgesteld. Dat rapport houdt – voor zover hier van belang – het volgende in:

SCHADE-OMVANG

Uit de woning werden voornamelijk contant geld (deels van het bedrijf van verzekerde), bankpassen en identiteitspapieren en vele lijfsieraden ontvreemd.
[…]

AANTOONBAARHEID

Verzekerde heeft het bezit van de gestolen zaken aangetoond met aankoopnota’s, garantiecertificaten, gebruiksaanwijzingen, foto’s en dergelijke.
Van zaken waarvan geen bewijs getoond kon worden, is door antwoorden op vragen van ons over deze zaken aannemelijk gemaakt dat deze op het moment van de inbraak en/of diefstal in het bezit waren.

[…]

Eindtotaal:€ 22.339,70

1.5.
De verzekeraar heeft – in verband met de maximaal verzekerde bedragen – een bedrag van € 7.249,70 uitgekeerd aan het [echtpaar] .

Vordering en verweer

2. Het [echtpaar] vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zal worden veroordeeld tot betaling van:
a. € 12.505,30 aan hoofdsom;
b. de rente over dat bedrag vanaf 11 oktober 2012;
c. € 400,00 aan immateriële schadevergoeding aan [eiser sub 1] ;
d. € 400,00 aan immateriële schadevergoeding aan [eiser sub 2] ;
e. € 968,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
f. de proces- en nakosten.
3. Het [echtpaar] stelt – kort gezegd – dat [gedaagde] bij hen heeft ingebroken. Daarbij zijn sieraden – gedeeltelijk erfstukken – gestolen. De verzekering heeft een bedrag van € 7.249,70 uitgekeerd. Een gedeelte van de sieraden is teruggevonden. Een gedeelte van de teruggevonden sieraden is verkocht (voor € 600,00) en € 1.550,00 aan sieraden heeft het [echtpaar] terug. Het bedrag van € 134,70 is inmiddels betaald, zodat de totale schade nu nog € 12.505,30 bedraagt.
4. [gedaagde] voert verweer tegen de vordering en voert daartoe aan dat hij sinds een ongeval in 2011 lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een frontaal syndroom en verminderd cognitief functioneren. Omdat er mededaders waren, kan niet worden gezegd dat het handelen van [gedaagde] in causaal verband staat met de schade. De hoogte van de schade is ook niet onderbouwd: het schaderapport is daarvoor niet voldoende. Bovendien zijn ook de mededaders van [gedaagde] veroordeeld tot schadevergoeding, ook dat moet leiden tot (gedeeltelijke) afwijzing van de vordering. De schadevergoeding moet ook gematigd worden en [gedaagde] is de buitengerechtelijke incassokosten niet verschuldigd.

Beoordeling

5. De kantonrechter oordeelt als volgt. Artikel 6:166 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat als leden van een groep onrechtmatig handelen, ieder lid van de groep hoofdelijk aansprakelijk is. Dat geldt dus ook in dit geval, omdat een groep van drie mannen gezamenlijk de inbraak heeft gepleegd. Dat wil zeggen dat de rol van de verschillende daders bij de inbraak niet onderzocht hoeft te worden. Doordat [gedaagde] deelnam aan de inbraak is hij hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
6. De geestelijke stoornis van [gedaagde] betekent niet dat zijn onrechtmatige daad (de inbraak) niet aan hem kan worden toegerekend.
7. De hoogte van de schade is onvoldoende betwist. [gedaagde] was betrokken bij de inbraak en kan dus ook weten wat er weggenomen is. Het schaderapport bevat ook een gespecificeerde opname van de weggenomen zaken en de (geschatte) waarde ervan. Op geen enkel punt is door [gedaagde] concreet verweer gevoerd. Hij geeft niet aan hoeveel contant geld volgens hem (bij benadering) is weggenomen, welke sieraden ten onrechte zouden zijn opgevoerd of welke opgevoerde waarde onjuist zou zijn. De kantonrechter zal daarom het schaderapport volgen en het bedrag van € 22.339,70 als uitgangspunt nemen bij de begroting van de schade. De rechtbank begroot de resterende schade van het [echtpaar] op € 12.505,30. Niet is komen vast te staan dat – naast de bedragen die al in door het [echtpaar] in mindering zijn gebracht op de schade – ook al (door de mededaders van [gedaagde] ) schadevergoeding is betaald. Dat zij veroordeeld zijn tot schadevergoeding betekent immers niet dat zij die bedragen ook al betaald hebben. Wel geldt dat voor zover de mededaders al een gedeelte van de schade hebben vergoed of dat in de toekomst doen, daardoor ook de schadevergoedingsplicht van [gedaagde] vermindert. Daarmee zal in het dictum rekening worden gehouden.
8. De kantonrechter kan de hoogte van een schadevergoeding matigen, als toekenning van de volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden waaronder de aard van de aansprakelijk en de draagkracht van partijen tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Omdat het hier om de schade van een inbraak gaat, ziet de kantonrechter onvoldoende aanleiding om de schadevergoeding te matigen.
9. De wettelijke rente is toewijsbaar zoals gevorderd.
10. Het [echtpaar] vordert (zo leest de rechtbank met [gedaagde] de dagvaarding) ook immateriële schadevergoeding. De kantonrechter overweegt dat door de inbraak de persoonlijke levenssfeer van het [echtpaar] is geschonden. Een inbraak veroorzaakt in het algemeen gevoelens van onveiligheid. In dit geval weegt mee dat [gedaagde] een stagiair was geweest in het bedrijf van het [echtpaar] en dat de sieraden die gestolen zijn een grote affectieve waarde hadden voor het [echtpaar] . Alles afwegende acht de kantonrechter een bedrag van € 300,00 voor elk van de eisers afzonderlijk een billijke schadevergoeding.
11. Namens [gedaagde] zijn buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verricht. Het gaat hier om een schadevergoedingsverplichting die niet is neergelegd in een vaststellingsovereenkomst en ook niet is omgezet in een verplichting om vervangende schadevergoeding te betalen. De (nadere) regels van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zijn daarom niet van toepassing. Het beroep van [gedaagde] dat de termijn om te betalen in de aanmaning te kort is faalt daarom. De kantonrechter hanteert in gevallen zoals dit de (oude) regeling voor normering van buitengerechtelijke incassokosten, zoals neergelegd in Voor-Werk II. De gestelde werkzaamheden van de advocaat van [gedaagde] zien op het aanmanen van [gedaagde] , inschatten van verhaalsmogelijkheden en aanleggen van een fysiek dossier. Op grond van Voor-Werk II geldt dat alleen kosten vergoed worden van verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kantonrechter is van oordeel dat het hier gaat om kosten die niet voor aparte vergoeding in aanmerking komen. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
12. Bij deze uitkomst van de procedure wordt [gedaagde] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van het [echtpaar] .

BESLISSING

De kantonrechter:

in conventie

veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan het [echtpaar] van:
- € 12.505,30 aan hoofdsom, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2012 tot aan de voldoening; waarop in mindering strekt hetgeen door anderen die uit hoofde van dezelfde onrechtmatige daad aansprakelijk zijn, is of wordt voldaan;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 300,00 aan immateriële schadevergoeding aan [eiser sub 1] ;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 300,00 aan immateriële schadevergoeding aan [eiser sub 2] ;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van het [echtpaar] tot op heden begroot op:
griffierecht € 471,00
explootkosten € 100,23
salaris gemachtigde
€ 600,00totaal € 1.171,23
inclusief eventueel verschuldigde btw; te vermeerderen met nasalaris begroot op een bedrag van € 131,00, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. A.H.E. van der Pol, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 augustus 2017 in tegenwoordigheid van de griffier, mr. E.J. van Veelen.
De griffier De kantonrechter