ECLI:NL:RBAMS:2017:4927

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
13/684639-15 (A) en 13/684233-16 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag op echtgenote en mishandeling van medewerkster Kinderbescherming

Op 13 juli 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag op zijn echtgenote en mishandeling van een medewerkster van de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 7 december 2015 in Amsterdam zijn vrouw, [slachtoffer], opzettelijk van het leven heeft beroofd door haar meermalen met een mes in het lichaam te steken. De verdachte heeft tijdens de rechtszitting verklaard dat hij handelde uit zelfverdediging, maar de rechtbank heeft dit beroep op noodweer verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade handelde, en dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de vrouw. De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan de mishandeling van een medewerkster van de Kinderbescherming, die plaatsvond nadat de verdachte in voorlopige hechtenis was genomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de zaak is behandeld op tegenspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/684639-15 (A) (Promis)
13/684233-16 (B)
Datum uitspraak: 13 juli 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1986,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentiecentrum] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 juni 2017.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting van 2 juni 2016 gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. de Klerk en van wat verdachte en zijn raadslieden, mr. R. Malewicz en
mr. M. Bouwman, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat
Zaak A:
hij op of omstreeks 7 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade, van het leven heeft beroofd, door meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te steken en/of snijden;
Zaak B:
hij op of omstreeks 9 december 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [naam ] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd van voornoemde van [naam ] ;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Zaak B
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het in zaak B ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hieronder beschreven in rubriek 5.
De rechtbank grondt haar beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, waaronder de bekennende verklaring van verdachte. Volstaan zal worden met een opgave van de bewijsmiddelen nu verdachte heeft bekend.
4.2.
Zaak A.
4.2.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage I bij dit vonnis zijn opgenomen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op maandag 7 december 2015 omstreeks 10:13 uur krijgt de politie een melding binnen dat op het adres [adres] te Amsterdam een steekpartij heeft plaatsgevonden. Ter plaatse werd [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aangetroffen liggend op de grond naast een bed in de woonkamer. [slachtoffer] was bebloed en er stroomde bloed uit haar steekwonden en haar gelaat zag grauw. In de woning werd op de bank in de woonkamer de driejarige dochter van verdachte en [slachtoffer] aangetroffen. Voorts werd verdachte in de woning aangetroffen. Hij had bloed aan zijn handen, zijn broek en aan zijn bovenkleding.
[slachtoffer] is met de ambulance vervoerd naar het VU-medisch centrum te Amsterdam. Hier is zij overgebracht naar een shockroom alwaar zij behandeld is aan haar verwondingen. Omstreeks 11:55 uur is [slachtoffer] overleden.
Volgens de schouwarts is sprake van een niet-natuurlijke dood. Op 8 december 2015 heeft er een sectie op het lichaam van [slachtoffer] plaatsgevonden. Deconclusie luidt dat het intreden van de dood wordt verklaard door verwikkelingen van meervoudig ingewerkt uitwendig mechanisch scherprandig snijdend en perforerend geweld.
4.2.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft in haar op schrift gestelde requisitoir - kort samengevat - gerekwireerd tot vrijspraak van moord en bewezenverklaring van doodslag.
4.2.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – kort samengevat - bepleit dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor zowel moord als doodslag. Er is geen sprake van voorbedachte raad. Verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van moord. Daarnaast is niet voldaan aan alle eisen die gelden voor het aannemen van voorwaardelijke opzet zodat verdachte ook moet worden vrijgesproken van doodslag.
4.2.4.
Het oordeel van de rechtbank
Op 7 december 2015 is [slachtoffer] als gevolg van de messteken overleden. Wat de exacte toedracht rond het overlijden van [slachtoffer] is geweest, is door de rechtbank niet vast te stellen. Wel staat vast dat [slachtoffer] in totaal vier messteken is toegebracht, te weten twee in de borstkas, een in de bovenbuik en een in het rechterbovenbeen en een snijwond in de linker onderarm. Bij de messteken in borst en buik zijn zodanig vitale structuren geraakt dat die messteken uiteindelijk de dood tot gevolg hebben gehad, terwijl de messteek in het been en de snijwond in de arm door veroorzaakt bloedverlies, daar een indirecte bijdrage aan hebben geleverd.
De raadsman heeft in zijn pleidooi naar voren gebracht dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte is de enige volwassene die aanwezig is geweest in de woning ten tijde van het incident. Hij is dan ook de enige die kan zeggen wat er is gebeurd. Volgens verdachte is het als volgt gegaan.
De ochtend van 7 december 2015 verloopt normaal. Zijn vrouw [slachtoffer] brengt hun zoontje naar school. Verdachte blijft thuis met hun dochtertje. Verdachte ligt op de bank in de woonkamer te slapen als hij wakker wordt doordat [slachtoffer] thuiskomt. Het eerste wat hij vervolgens ziet is [slachtoffer] die woedend, met twee keukenmessen, in elke hand één, op hem af komt. Verdachte schrikt, gooit/duwt de salontafel tegen haar aan en vlucht in paniek de slaapkamer in, achtervolgd door [slachtoffer] . In de slaapkamer springt hij op het bed, pakt een telefoon en probeert, tevergeefs, de ouders van [slachtoffer] te bellen. [slachtoffer] wil niet dat verdachte haar ouders belt en blijft dreigend met de messen op hem afkomen. Ook blokkeert zij de terugweg naar de woonkamer. Verdachte gooit een dekbed over [slachtoffer] heen, maar ook dit stopt haar niet. Er ontstaat dan een hevige worsteling tussen beiden, waarbij [slachtoffer] verdachte voortdurend probeert te steken en verdachte zich verdedigt en probeert het mes in haar rechterhand af te pakken. Als dit niet lukt, pakt verdachte haar rechterhand zo beet, dat hij het mes naar haar richt en hij haar samen met haar twee keer in haar bovenlichaam steekt. Daar reageert zij niet op. Vervolgens lukt het verdachte om het mes in haar rechterhand af te pakken. [slachtoffer] probeert nog steeds verdachte te steken met het andere mes in haar linkerhand. Met het mes dat verdachte van [slachtoffer] heeft afgepakt, steekt verdachte [slachtoffer] vervolgens nog twee keer, één keer in haar bovenlichaam en één keer in haar been. Als gevolg hiervan valt [slachtoffer] op de grond en laat zij het mes dat zij in haar linkerhand vasthield vallen. Vervolgens heeft verdachte haar naar de zijkant van het bed gesleept en heeft hij geprobeerd, door met het dekbed op de wonden te duwen, het bloeden te stelpen. Op een gegeven moment heeft hij 112 gebeld.
Uit deze laatste handelingen blijkt volgens de raadsman dat verdachte het overlijden van [slachtoffer] nooit heeft gewild.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte voornoemde messteken en snijwond heeft toegebracht en baseert dit op de volgende omstandigheden. Gezien de aard van het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel is het volgens de rechtbank onmogelijk dan wel zeer onaannemelijk dat [slachtoffer] zich zelf heeft gestoken en gesneden. Behalve [slachtoffer] , verdachte en hun driejarig dochtertje zijn er geen aanwijzingen, dat er iemand anders in de woning was ten tijde van het steekvoorval. Daarbij komt dat verdachte in al zijn verklaringen heeft toegegeven, dat hij bij het toebrengen van de messteken en de snijwond betrokken is geweest. In eerste instantie bij de 112-melding op 7 december 2015, vervolgens bij de rechter-commissaris op 22 april 2016, bij de politie op 13 mei 2016, bij een reconstructie op 31 augustus 2016 en ook ter terechtzitting op 29 juni 2017.
Verdachte heeft wisselend verklaard over de wijze waarop de messteken zijn toegebracht, door hem alleen dan wel terwijl ook [slachtoffer] het mes vasthield. Uit zijn verklaringen, in het bijzonder toen hij hierover expliciet werd doorgevraagd op de zitting van 29 juni 2017, komt echter overtuigend naar voren dat hij bij iedere steek- en snijbeweging actief betrokken was, door op verschillende momenten, zijnde fysiek sterker dan [slachtoffer] , het mes te bewegen in de door hem gewilde richting (richting [slachtoffer] ) en dat hij daarmee het ontstane letsel heeft toegebracht.
Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzet had op het overlijden van [slachtoffer] , zij het in voorwaardelijke zin. Door [slachtoffer] opzettelijk met een mes meerdere keren (met kracht en diep) in de borst en buik te steken, waarbij de kans groot was dat daarbij vitale lichaamsdelen zouden worden geraakt, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] aan haar verwondingen zou komen te overlijden. Dat verdachte [slachtoffer] wilde helpen, door na het incident te proberen het bloeden te stoppen en 112 te bellen, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Zaak A:
op 7 december 2015 te Amsterdam, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door meermalen met een mes in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te steken en snijden;
Zaak B:
op 9 december 2015 te Amsterdam, opzettelijk [naam ] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het slaan in het gezicht van voornoemde van [naam ] ;
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

Zaak A: noodweer(-exces)
6.1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, subsidiair, op nader in zijn pleitnota omschreven gronden op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hem een beroep op noodweer(exces) toekomt. De raadsman neemt daarbij als uitgangspunt genomen het scenario zoals dat door verdachte naar voren is gebracht en hiervoor in onderdeel 4.2.4. is weergegeven.
De raadsman heeft bepleit dat de verschillende verklaringen van verdachte weliswaar op detailniveau inconsistenties vertonen, maar dat deze voor wat betreft de belangrijkste thema’s op grote lijnen overeenkomen, zodat, met name de verklaring van verdachte bij de reconstructie, betrouwbaar en geloofwaardig moet worden geacht.
6.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het alternatieve scenario van verdachte op geen enkele wijze door de onderzoeksresultaten aannemelijk is geworden. De onderzoeksresultaten ondersteunen meer het scenario waarin verdachte [slachtoffer] aanvalt en zij zich slechts probeert te verdedigen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal aan de hand van de onderzoeksresultaten in het dossier beoordelen of door de verdachte aan zijn beroep op noodweer ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden.
Gedrag / Reden boosheid [slachtoffer]
Er is geen aannemelijke reden te vinden in het dossier waarom [slachtoffer] verdachte die ochtend, schijnbaar uit het niets, agressief zou hebben aangevallen. Verdachte heeft desgevraagd verschillende mogelijkheden geopperd. Geen daarvan vindt echter steun in het dossier en is daarmee aannemelijk geworden.
In eerste instantie heeft verdachte verklaard de indruk te hebben gehad dat [slachtoffer] die ochtend drugs (cocaïne) had gebruikt. Zij zou, zo vermoedde verdachte,de laatste twee, drie jaar cocaïne gebruiken. Ook zou zij veel verschillende medicijnen slikken, waaronder antidepressiva. Mogelijk dat zijn vrouw door drugs en medicijnen agressief is geworden, aldus verdachte.
Tijdens het toxicologisch onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) (rapport van 3 november 2016) zijn echter geen aanwijzingen gevonden dat [slachtoffer] drugs gebruikte. Ook voor medicijngebruik waaruit eventuele plotselinge agressie zou kunnen worden verklaard, zijn geen aanwijzingen gevonden. Los van de verklaring van verdachte, is er geen enkel onderzoeksresultaat dat wijst op agressie door [slachtoffer] in de richting van verdachte, niet in de uren voor het incident en ook niet in een verder verleden.
Ter terechtzitting van 29 juni 2017 heeft verdachte gesuggereerd dat [slachtoffer] kwaad zou zijn geworden door geroddel van moeders op het schoolplein die ochtend over dat verdachte vreemd zou gaan. Dit vindt echter geen bevestiging in verklaring van de vriendin van [slachtoffer] die haar die ochtend bij school heeft gesproken. Het gedrag van [slachtoffer] was volgens die vriendin die ochtend normaal. Ook andere vriendinnen met wie [slachtoffer] over haar relatie met verdachte sprak, hebben niets verklaard over vreemdgaan en boosheid van [slachtoffer] daarover.
Aanwijzingen agressief gedrag verdachte
Anders dan [slachtoffer] , kan verdachte wel in verband worden gebracht met agressieve incidenten, waaronder ook huiselijk geweld. Zo blijkt uit een persoonsgebonden overzicht, kenniscentrum huiselijk geweld, van 4 meldingen door [slachtoffer] in met name 2015 op grond waarvan verdachte op 22 maart 2015 ook een tijdelijk huisverbod heeft gekregen.
Inconsistenties
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat het verhaal van verdachte in de loop de tijd in grote lijnen hetzelfde is gebleven. De rechtbank ziet ook in dat het, zeker gezien het aanzienlijke tijdsverloop, vrijwel niet uit te sluiten valt dat er enige inconsistenties zullen ontstaan tussen op verschillende momenten afgelegde verklaringen. Het feit dat de ene verklaring niet van a tot z overeenkomt met de andere verklaring zal een verklaring dan ook niet per definitie ongeloofwaardig maken.
Wat echter met name opvalt in het verhaal van verdachte, is dat hij juist over een essentieel onderdeel daarvan, namelijk het steken, wisselend heeft verklaard. Bij de 112-melding zegt verdachte dat hij zijn vrouw heeft neergestoken en geeft hij ook gedetailleerd aan waar hij haar heeft gestoken (in d’r hart, in d’r buik, in d’r been). Bij de rechter-commissaris verklaart verdachte op 22 april 2016 dat hij samen met [slachtoffer] heeft gestoken, in de buikrichting, en dat hij haar niet meer heeft gestoken toen alleen hij het mes in zijn hand had. Bij de politie op 13 mei 2016 verklaart verdachte dat hij, nadat hij één mes van [slachtoffer] heeft afgepakt, haar alleen in haar been heeft gestoken. Later bij de reconstructie en ook ter terechtzitting verklaart verdachte dat de eerste twee steken samen met [slachtoffer] waren in het bovenlichaam, dat hij vervolgens het mes uit haar rechterhand wist af te pakken en [slachtoffer] daarna nog in haar bovenlichaam en in haar been heeft gestoken.
Door zo wisselend te verklaren over dit belangrijke onderdeel van wat er zou zijn gebeurd, boeten deze verklaringen, naar het oordeel van de rechtbank, behoorlijk aan betrouwbaarheid in.
Telefonisch contact met ouders van [slachtoffer]
Vast staat dat er ten tijde van het voorval kort achter elkaar tweemaal telefonisch contact is geweest met de ouders van [slachtoffer] (p.0110). Tot een gesprek is het beide keren echter niet gekomen.
Verdachte heeft verklaard dat hij degene is geweest die heeft geprobeerd te bellen. Hij deed dit door het nummer in te toetsen nadat hij op het bed was gesprongen.
Dat verdachte degene is geweest die telefonisch contact heeft gezocht met de ouders van [slachtoffer] , acht de rechtbank bijzonder onaannemelijk. Verdachte heeft bij de politie (p.01 053) en ter terechtzitting op 29 juni 2017 verklaard dat hij op dat moment heel erg in paniek was en dat alles heel snel ging. Verdachte heeft over zijn relatie met zijn schoonouders verklaard dat deze niet hecht was, en dat hij zich bij hen thuis niet erg op zijn gemak voelde en daar niet graag over de vloer kwam. Desondanks zou hij er dan voor hebben gekozen om in een dergelijke panieksituatie waarbij [slachtoffer] met twee messen op hem af kwam, haar ouders te bellen en hij zou dat hebben gedaan door het nummer in te toetsen. Maar áls dan de verbinding tot stand komt doet verdachte daar vervolgens niets mee. De verbinding wordt verbroken. En even later wordt er nog een keer gebeld en wordt er wederom opgehangen.
Aard van het letsel bij verdachte en [slachtoffer]
Verdachte heeft verklaard dat de messteken zijn toegebracht terwijl hij met [slachtoffer] in een hevige worsteling was geraakt. Een worsteling waarbij [slachtoffer] als agressor moet worden gezien en verdachte zich vooral verdedigde.
Uitgebreid forensisch geneeskundig onderzoek door het NFI heeft niets opgeleverd wat de verklaring van verdachte op dit punt ondersteunt. Opmerkelijk is dat verdachte bij die naar eigen zeggen hevige worsteling, waarbij [slachtoffer] hem telkens weer met veel agressie probeerde te steken, zelf nauwelijks letsel heeft opgelopen. Ook de aard en plaats van de verwondingen van [slachtoffer] zijn zodanig dat deze niet passen in de lezing van verdachte. Dit zijn immers vooral diepe steekwonden met niet onderbroken wondranden, in de borstkas tweemaal een steekwond van minimaal 7 cm diep, in de buik een steekwond van 10 cm diep en in het been een steekwond van 14 cm diep (aanvullend rapport inzake de sectie op [slachtoffer] d.d. 20 maart 2017).
Gezien de heftige worsteling waar zij in zouden hebben verkeerd is het niet te verklaren dat er daarnaast geen bijkomende verwondingen, zoals krassen, scheurverwondingen en bloeduitstortingen, in de buurt van de steekwonden zijn geconstateerd.
Tijdsverloop worsteling
Uit politieonderzoek (p. 0110) is gebleken dat tussen het einde van de tweede poging tot telefonisch contact met de ouders van [slachtoffer] en het voor de eerste keer bellen met 112 door verdachte, 11 seconden zitten. Bij de reconstructie is verdachte tot tweemaal toe gevraagd het hele voorval zo vloeiend mogelijk en in het juiste tempo na te spelen. De beelden daarvan zijn ook op de terechtzitting getoond. Verdachte is er bij de reconstructie niet in geslaagd het door hem gestelde scenario binnen die 11 seconden uit te voeren. In de snelste variant bij de reconstructie zaten er tussen het bellen van de ouders en het bellen van 112 minimaal 30 seconden, zodat in werkelijkheid alles meer dan twee keer zo snel zou moeten hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat in een dergelijk kort tijdsbestek van 11 seconden verdachte het dekbed zou hebben opgepakt, dit over [slachtoffer] heeft gegooid, er een worsteling heeft plaatsgevonden waarbij minimaal vier keer is gestoken, waarna [slachtoffer] onderuit is gegaan, verdachte haar naar de zijkant van het bed heeft gesleept en vervolgens heeft geprobeerd met het dekbed het bloeden te stelpen .
Messen
Verdachte heeft van begin af aan verklaard dat [slachtoffer] met twee grote keukenmessen op hem af kwam. Het had dan ook voor de hand gelegen dat de politie bij doorzoeking van de woning beide messen had aangetroffen. Er is tijdens de doorzoekingechter slechts één mes aangetroffen waarvan kon worden vastgesteld dat dit bij de steekpartij is gebruikt. Dit (afgebroken) mes zat in het been van het [slachtoffer] . Over het tweede mes heeft verdachte verklaard dat [slachtoffer] dit liet vallen nadat hij haar in haar been had gestoken, en dat hij dat mes vervolgens heeft weggelegd of weggeschopt. Dit tweede mes is echter nooit gevonden. Er waren in de woning nog wel andere messen aanwezig (onder andere een mes op het balkon en een mes in de keuken), maar hierop zaten geen bloedsporen, terwijl ook volgens verdachte dit geen messen waren die [slachtoffer] vast had toen zij op hem afkwam.
Kortom: ook hier bieden de resultaten van het onderzoek geen ondersteuning van verdachte’s verklaring.
Conclusie
Dit alles maakt dat de rechtbank het door verdachte geschetste scenario niet aannemelijk acht, omdat dit onvoldoende steun vindt in de onderzoeksresultaten.
De rechtbank verwerpt dan ook het noodweerverweer. De rechtbank acht niet aannemelijk dat er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer] . Nu er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, kan het beroep op noodweerexces evenmin slagen.
6.3.1.Ten aanzien van de zaken A en B
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar in zaak A en zaak B bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
Verdachte is op 7 december 2015 aangehouden naar aanleiding van het steekincident in de woning. Verdachte had nooit verwacht dat [slachtoffer] zou komen te overlijden en toen dit wel was gebeurd riep dit heftige emoties in hem op. Verdachte kreeg ook niet de mogelijkheid om afscheid van [slachtoffer] te nemen. Op 9 december 2015 is aan verdachte medegedeeld door mevrouw [naam ] dat de rechter de voogdij over de kinderen had uitgesproken en dat deze aan de jeugdbescherming was toegekend. Deze mededeling maakte weer heftige emoties los bij verdachte. De verdediging verzoekt de rechtbank het begane feit in perspectief te zien en daarmee rekening te houden bij het opleggen van een straf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zijn vrouw om het leven gebracht door haar met kracht met een mes meerdere keren in haar lichaam te steken. De laatste keer zelfs zo hard dat het mes daardoor is afgebroken. Het voorval vond plaats in de echtelijke woning waar op dat moment ook hun
3-jarige dochtertje aanwezig was.
Vast staat dat [slachtoffer] op een vreselijke en gewelddadige wijze om het leven is gekomen. Hoe het allemaal zo ver heeft kunnen komen en wat er precies is voorgevallen heeft de rechtbank echter niet kunnen vaststellen.
Waar verdachte aanvankelijk kort na het voorval zijn verantwoordelijkheid leek te nemen door 112 te bellen en te proberen het [slachtoffer] hulp te verlenen, is dit beeld met het verstrijken van de tijd omgedraaid en heeft hij geprobeerd juist [slachtoffer] een agressieve rol toe te dichten.
Verdachte heeft hiermee de nabestaanden onherstelbaar leed toegebracht, met name de – nog jonge - kinderen die nu zonder hun moeder verder moeten en de ouders die hun dochter moeten missen. Zij blijven achter en zullen verder moeten in het besef dat zij wellicht nooit te weten zullen komen wat de ware toedracht bij de dood van [slachtoffer] was.
Uit een uittreksel van de justitiële documentatie (strafblad) van verdachte blijkt dat verdachte in het verleden eerder voor agressie delicten is veroordeeld. De rechtbank houdt daar in strafverhogende zin rekening mee.
Het strafblad van verdachte en politiemutaties uit de periode voorafgaand aan het steekvoorval doen vermoeden dat bij verdachte sprake is van (in ieder geval) agressieproblematiek.
Ook de mishandeling van de medewerkster van de Kinderbescherming (zaak B) bevestigt dat beeld. Verdachte heeft, nadat hij voor het steekvoorval in voorarrest kwam te zitten, schijnbaar vanuit het niets een medewerkster van de Raad voor de Kinderbescherming een klap in het gezicht gegeven toen zij hem verteld had dat de jeugdbescherming vooralsnog met de voogdij van zijn kinderen was belast.
Verdachte heeft echter hardnekkig geweigerd medewerking te verlenen aan onderzoek naar zijn persoonlijkheid. Hij wilde niet praten met de reclassering, en ook niet met een psychiater of een psycholoog. Zelfs een uitgebreide observatie in het Pieter Baan Centrum heeft hierin geen verandering kunnen brengen. Daardoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis of persoonlijkheidsgebrek. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank verdachte als volledig toerekeningsvatbaar beschouwt en geen aanknopingspunten ziet om in strafmatigende zin met de persoon van verdachte rekening te houden.
De rechtbank acht het met de officier van justitie noodzakelijk en passend om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur op te leggen. Gelet op de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, komt de rechtbank tot een iets lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie gevorderd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Met betrekking tot het in zaak A bewezenverklaarde:
Doodslag.
Met betrekking tot het in zaak B bewezenverklaarde:
Mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.C.M. Oude Hengel, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en A. Eichperger, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. West, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juli 2017.