ECLI:NL:RBAMS:2017:4859

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
AMS 16/7943
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van afgifte van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) in verband met justitiële gegevens

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de afgifte van een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) aan eiser, die deze nodig had voor het verkrijgen van een chauffeurskaart. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door de directeur van de Dienst Justis, had de afgifte geweigerd op basis van relevante justitiële gegevens die binnen de terugkijktermijn van vijf jaar waren aangetroffen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank oordeelde dat de verweerder in redelijkheid de relevante feiten buiten de terugkijktermijn mocht betrekken, omdat er binnen de terugkijktermijn twee justitiële gegevens waren geregistreerd. De rechtbank stelde vast dat de belangen van de samenleving bij het beperken van risico's zwaarder wogen dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG. Eiser had meerdere strafbare feiten gepleegd, waaronder gevaarlijk rijgedrag en overtredingen van de Opiumwet, die niet verenigbaar waren met de functie van taxichauffeur.

De rechtbank concludeerde dat de afgifte van de VOG terecht was geweigerd en dat het beroep van eiser ongegrond was. Eiser had aangevoerd dat hij grote financiële schade zou lijden door de weigering, maar de rechtbank oordeelde dat hij ook ander werk kon verrichten en dat hij enige tijd moest nemen om te laten zien dat hij zijn leven op orde had. De rechtbank wees ook een proceskostenveroordeling af, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/7943

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2017 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. C.J.B. Rijser),
en
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze de directeur van de Dienst Justis, verweerder
(gemachtigde: mr. N.M.L. van den Heerdink).

Procesverloop

In het besluit van 26 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de afgifte van een door eiser gevraagde Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) geweigerd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In het besluit van 8 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 7 juli 2016 verzocht om afgifte van een VOG voor het verkrijgen van een chauffeurskaart bij KIWA Register B.V. te Rijswijk.
2.1
In het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder de afgifte van een VOG geweigerd. Verweerder heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat binnen de voor eiser geldende zogeheten terugkijktermijn van vijf jaar in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) de volgende relevante justitiële gegevens zijn geregistreerd:
- een strafbeschikking van [datum 1] 2015 wegens gevaarlijk rijgedrag (artikel 5 Wegenverkeerswet 1994) om een geldboete van € 950,- te betalen. Tegen deze strafbeschikking heeft eiser op [datum 2] 2015 verzet ingesteld;
- een strafbeschikking van [datum 2] 2013 wegens overschrijden van de maximum snelheid (artikel 62 in combinatie met bord A1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990) om een geldboete van € 1000,- te betalen en 24 dagen ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
2.2
Omdat eiser binnen de terugkijktermijn in het JDS voorkomt, heeft verweerder de gegevens zonder tijdsbeperking uit het JDS ontvangen. Daaruit blijkt dat eiser in [jaartal 2] en [jaartal 1] met justitie in aanraking is gekomen vanwege medeplegen van diefstal in vereniging met braak, wederspannigheid, bedreiging en overtreding van de Opiumwet en hiervoor is veroordeeld tot een werkstraf en er transacties zijn overeengekomen.
2.3
Op grond van de in het JDS aangetroffen justitiële gegevens stelt verweerder zich op het standpunt dat die, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd (het objectieve criterium). Hoewel verweerder het belang van eiser bij afgifte van de VOG erkent, heeft hij zich verder op het standpunt gesteld dat het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij afgifte van de VOG (het subjectieve criterium). Eiser is nog te recent met justitie in aanraking gekomen wegens meerdere strafbare feiten, die bij uitstek niet te verenigen zijn met het doel van de aanvraag. Uit de hoogte van de opgelegde strafbeschikkingen van [datum 1] 2015 en [datum 2] 2013 blijkt dat de vergrijpen hem niet licht zijn aangerekend. Daarnaast is eiser zowel binnen als buiten de terugkijktermijn meerdere malen met justitie in aanraking gekomen. De feiten buiten de terugkijktermijn in samenhang bezien met de feiten binnen de terugkijktermijn, geven verweerder een indicatie over de kans dat eiser wederom met justitie in aanraking komt. Verweerder schat deze kans hoger in, gelet op de strafbare feiten en vanwege het nog te beperkte tijdsverloop sinds het laatste justitiecontact. Verweerder acht het daarom redelijk van eiser te verlangen dat hij over een langere periode laat zien dat hij niet meer met justitie in aanraking komt.
2.4
Bij de beoordeling van de aanvraag zijn de criteria toegepast die zijn gepubliceerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 en is het screeningsprofiel ‘taxibranche; chauffeurskaart’ van toepassing verklaard.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat aan het objectieve criterium is voldaan. In geschil is of voldaan is aan het subjectieve criterium.
4. Eiser voert in dit kader aan dat hij grote financiële schade zal lijden indien hij zijn beroep als taxichauffeur niet zal kunnen voortzetten. Verder voert eiser aan dat het onredelijk is om de zeer oude strafbare feiten bij de beoordeling te betrekken omdat deze niet in verband staan met het verkeer en de uitoefening van het beroep van taxichauffeur. Eiser voert ook aan dat het meest recente delict nog open staat, omdat eiser tegen de strafbeschikking verzet heeft ingesteld.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de relevante strafbare feiten buiten de terugkijktermijn mogen betrekken in zijn oordeel, gelet op paragraaf 3.1.1. van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013, omdat binnen de terugkijktermijn twee relevante justitiële gegevens zijn aangetroffen. Dat het delict met pleegdatum 18 januari 2015 nog niet onherroepelijk zou zijn, doet gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2014:205) hier niet aan af. Met verweerder is de rechtbank voorts van oordeel dat de feiten die buiten de terugkijktermijn ten aanzien van eiser voorkomen relevant zijn voor de functie van taxichauffeur en daarom heeft verweerder deze kunnen betrekken bij de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium. Het feit waarvoor eiser in [jaartal 1] is veroordeeld ziet namelijk op overtreding van de Opiumwet. Het screeningsprofiel voor taxichauffeurs vermeld dat de houders van de chauffeurskaart vaak in aanraking komen met mensen in het uitgaanscircuit. Overtredingen van de Opiumwet zijn daarom onverenigbaar. Ook de poging tot diefstal waarvoor eiser in [jaartal 2] is veroordeeld heeft verweerder op juiste gronden gezien als onverenigbaar met het beroep van taxichauffeur. In het screeningsprofiel staat dat de houder van de chauffeurskaart om moet kunnen gaan met contant en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering heeft verweerder dan ook aanwezig mogen achten. De beroepsgrond faalt.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij verkrijging van de VOG. Hierbij heeft verweerder het aantal strafbare feiten, de omstandigheid dat die feiten naar hun aard niet zijn te verenigen met het doel waarvoor eiser de VOG heeft aangevraagd en het feit dat eiser recent nog in aanraking met justitie is gekomen, van belang mogen achten. Eisers stelling dat hij door de weigering grote financiële schade zal lijden omdat hij zijn beroep als taxichauffeur niet kan voortzetten, heeft verweerder niet zodanig zwaarwegend hoeven achten dat de belangenafweging in zijn voordeel had moeten uitvallen. Eiser zal enige tijd moeten nemen om te laten zien dat hij zijn leven op orde heeft en kan intussen ook ander werk verrichten om in zijn inkomen te voorzien. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder op goede gronden de afgifte van de VOG heeft geweigerd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van M.P. Osinga‑Sanders, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.