ECLI:NL:RBAMS:2017:4841

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
8 juli 2017
Zaaknummer
C/13/613467 / HA ZA 16-812
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een vennootschap onder firma wegens gewichtige redenen en de gevolgen van het overlijden van een vennoot

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de ontbinding van een vennootschap onder firma (vof) en de gevolgen van het overlijden van een vennoot. De eiser, [eiser], vorderde onder andere dat de vennootschap vanaf 6 mei 2014 te kwalificeren is als een vennootschap onder firma met drie beherende vennoten, en dat [gedaagde sub 1] geen vennoot is. De gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], vorderden in reconventie de ontbinding van de vennootschap op grond van gewichtige redenen. De rechtbank oordeelde dat de vennootschap sinds 6 mei 2014 nog slechts beherende vennoten had en dat [gedaagde sub 1] wel degelijk vennoot was geworden. De rechtbank concludeerde dat de verhoudingen tussen de vennoten verstoord waren en dat er gewichtige redenen waren voor ontbinding. De rechtbank gelastte een comparitie van partijen om nadere informatie te verkrijgen over de financiële positie van de vennootschap en de waarde van de aandelen van elk van de vennoten. De beslissing over de ontbinding en de verdere afwikkeling van de vennootschap werd aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/613467 / HA ZA 16-812
Vonnis van 12 juli 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. F.B. Keulen te Utrecht,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. F.B. Keulen te Utrecht,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. J. Blaak te Hilversum.
Eiser zal hierna [eiser] genoemd worden. Gedaagden zullen [gedaagde sub 1] , respectievelijk [gedaagde sub 2] (en tezamen met [gedaagde sub 1] : [gedaagden sub 1 en 2] (in mannelijk enkelvoud), respectievelijk [gedaagde sub 3] (en tezamen met [gedaagden sub 1 en 2] : gedaagden) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 16 november 2016,
  • het proces-verbaal van comparitie van 16 februari 2017 en de daarin genoemde stukken en de brief van mr Blaak van 7 maart 2017 met opmerkingen over het proces verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 15 juli 1991 heeft [naam 1] (hierna: [naam 1] ) als beherend vennoot tezamen met twee anderen als commanditaire vennoten de commanditaire vennootschap Restaurant Pizzeria Capri C.V. (hierna: de vennootschap) opgericht. [naam 1] bracht onder meer de door hem uitgeoefende onderneming Restaurant Pizzeria Capri (hierna: Capri) gevestigd op de Lindengracht 61-63 te Amsterdam in. De vennootschapsovereenkomst bevatte onder meer de volgende bepalingen:

Artikel 8
De vennootschap eindigt, tenzij het hierna in artikel 9 bepaalde toepassing vindt:
a. door overlijden van één der vennoten;
(…)
d. door opzegging overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 dezer akte;
e. door ontbinding om wettige redenen.
Artikel 9
1. Indien de vennootschap eindigt op één der in artikel 8 sub a, b, c, of d gemelde wijzen, heeft/hebben de overblijvende vennoot/vennoten – en indien de vennootschap eindigt op de in artikel 8 sub e gemelde wijze, heeft/hebben de vennoot/vennoten tegen wie de vordering tot ontbinding niet is ingesteld, het recht de zaken der vennootschap, met gebruikmaking van de naam waaronder zij wordt gedreven, alleen of met anderen, voort te zetten en om haar aktiva over te nemen, mits hij/zij binnen drie maanden na het einde der vennootschap aan de andere vennoot/vennoten of zijn/hun rechtverkrijgenden schriftelijk kennis geeft dat hij/zij van dat recht gebruik wenst te maken; onder de verplichting om alle passiva der vennootschap voor zijn/hun rekening te nemen en om aan de andere vennoot/vennoten of zijn/hun rechtverkrijgenden het bedrag waarop hij recht heeft uit te keren in vier gelijke achtereenvolgende halfjaarlijkse termijnen (…).
2. Het voormelde uit te keren bedrag zal worden berekend volgens een per de dag van beëindiging der vennootschap op te maken liquidatiebalans, waarbij geen goodwill in aanmerking zal worden genomen.
(…)
4. Ingeval van ontbinding om wettige redenen zal met degene tegen wie de de vordering tot ontbinding is ingesteld, worden afgerekend volgens de in lid 2 gemelde liquidatiebalans.
(…)
2.2.
In 1997 is één van de twee commanditaire vennoten uitgetreden.
2.3.
Per 1 januari 2001 zijn [gedaagde sub 2] en [eiser] toegetreden tot de vennootschap. In verband met deze toetreding hebben de vennoten een aanhangsel bij de commanditaire vennootschapsakte getekend die onder meer het volgende inhield:

1.[ [naam 1] ]
draagt 1/3 deel van zijn onderneming restaurant Capri over aan[ [eiser] ]
en[ [gedaagde sub 2] ]
elk voor 1/6 deel;
(…)
5.De overdrachtsprijs wordt door alle partijen aanvaard en wordt gewaardeerd op 50.000,-- gulden, elk der toetredende vennoten 25.000,-- gulden;
6.[ [eiser] ]
en[ [gedaagde sub 2] ]
zullen gezamenlijk optreden in de functie van bedrijfsleider;
7.[ [naam 1] ]
blijft volledig bevoegd beherend vennoot;
(…)
9.Partijen zijn overeengekomen, in afwijking van de toepassing van art. 9 op art. 8.a, dat bij overlijden, als zekerstelling van gereserveerd eigen vermogen voor partneroudedagsvoorziening, de waarde van het vennootschappelijk aandeel zal worden berekend naar marktconforme waarde inclusief goodwill. Partijen komen overeen dat het aandeel eerst wordt aangeboden aan de overblijvende vennoot/vennoten welke schriftelijk binnen 3 maanden bevestigd geheel volgens art 9.1. Bij onoverkomelijk verschil in acceptatie van het aanbod mogen derden meebieden. (…)
2.4.
Op 6 mei 2014 is ook de andere in 2.1 bedoelde commanditaire vennoot uitgetreden en [naam 1] heeft hem zijn aandeel vergoed. Partijen zijn het erover eens dat vanaf dat moment [naam 1] een twee derde en [eiser] en [gedaagde sub 2] elk een één zesde aandeel in de vennootschap hadden.
2.5.
Op 17 februari 2015 is [naam 1] overleden. Daarna is (gewoonlijk) een maandelijks voorschot op de winst van € 1.000 uitgekeerd aan zijn echtgenote [gedaagde sub 1] .
2.6.
Op 15 april 2015 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [gedaagde sub 2] , [eiser] en [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 3] was accountant van de vennootschap. In die hoedanigheid was hij tevens adviseur van de vennootschap. Tijdens dit gesprek heeft [gedaagde sub 2] te kennen gegeven niet over financiële middelen te beschikken om het aandeel van [naam 1] over te nemen. [eiser] heeft aangegeven het aandeel wel te willen kopen maar diende nog te bezien of hij de financiële middelen daarvoor zou kunnen verkrijgen.
2.7.
Op 15 juni 2015 heeft [gedaagde sub 3] een sms- bericht gestuurd aan [eiser] met de volgende inhoud: “
Hi [eiser] , We zijn in de definitieve fase van de overname van het 2/3 aandeel van [naam 1] . Kunnen jullie morgen bij mij komen voor het gesprek?
2.8.
Op 30 juni 2015 heeft mr Kuster (toenmalig raadsman van [eiser] , hierna: Kuster) [gedaagde sub 1] geschreven dat zij stille vennoot in de vennootschap is en laten weten dat zij voor haar aandeel te kunnen verkopen aan derden, haar aandeel eerst aan [eiser] moet aanbieden en dat hij, [eiser] , geïnteresseerd is het aandeel over te nemen.
2.9.
Op 18 juli 2015 heeft Kuster bij [gedaagden sub 1 en 2] bezwaar gemaakt tegen de rol van [gedaagde sub 1] bij de besluitvorming binnen de vennootschap. Als stille vennoot zou zij geen bemoeienis moeten hebben met het dagelijks beleid van Capri en [gedaagde sub 2] kan niet eenzijdig beslissen om de openingstijden te veranderen (opening voor lunch), aldus Kuster.
2.10.
Op 30 mei 2016 heeft de raadsman van [eiser] een brief aan [gedaagde sub 3] gestuurd waarin hij stelt dat de vertrouwensbasis tussen [eiser] en [gedaagde sub 3] ontbreekt en dat hij met [gedaagde sub 2] in overleg zal treden over de aanwijzing van een opvolger. Voor zover [gedaagde sub 3] niet zelf zou besluiten zijn werkzaamheden voor de vennootschap daarom te staken, beëindigt [eiser] de opdracht namens de vennootschap met ingang van 1 juli 2016. Aan deze beëindiging is geen gevolg gegeven.
2.11.
Op 19 juli 2016 ontving de raadsman van [eiser] een brief van [gedaagde sub 2] met onder meer de volgende inhoud:

(…)
Op 15 april 2015 en op 23 juli 2015 ging gesprek ook over 1.000,- van [gedaagde sub 1] als geldschieter vennoot in Capri CV. Wij hebben toen geen probleem omdat wij niet kunnen betalen. De 1.000,- hebben wij afgesproken is zelfde als [naam 1] als voorschot op winstdeel. Ik begrijp niet nu ineens niet meer en ben het niet eens ermee. [gedaagde sub 1] heeft recht op geld omdat [eiser] en ik met de afspraak geldschieter eens zijn. (…) Om kosten van personeel vrij te krijgen moeten wij 5 dagen per week gaan werken maar hij wil niet. (…)
2.12.
Uit een boeterapport Wet arbeid vreemdelingen van 9 augustus 2016 blijkt dat [eiser] aan de inspectie SZW (anoniem) melding heeft gedaan van de tewerkstelling van een illegale werknemer bij Capri. Naar aanleiding van onderzoek door de inspectie SZW is aan de vennootschap bij beschikking van 21 september 2016 een boete van € 8.000,00 opgelegd, welke door [eiser] ten laste van de vennootschap is betaald.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat de vennootschap vanaf 6 mei 2014 te kwalificeren is als vennootschap onder firma met drie beherende vennoten, [eiser] , [gedaagde sub 2] en (wijlen) [naam 1] , althans vanaf 17 februari 2015 is te kwalificeren als vennootschap onder firma, met twee beherende vennoten, [eiser] en [gedaagde sub 2] ;
II. voor recht verklaart dat dat [gedaagde sub 1] geen stille of beherende vennoot is van de vennootschap;
III. [gedaagde sub 1] te gebieden uitvoering te geven aan artikel 9 Toetredingsakte door het aandeel aan de overblijvende vennoten aan te bieden;
IV. [gedaagde sub 3] te gebieden alle financiële cijfers en/of specificaties van de vennootschap en de individuele posities van de betreffende vennoten te verstrekken aan mr. A.F. de Jong (BDO Alkmaar), althans aan een door de rechtbank te benoemen deskundige teneinde de waarde van het aandeel te bepalen waarop de nalatenschapsboedel van [naam 1] aanspraak kan maken;
V. [gedaagde sub 2] te gebieden medewerking te verlenen tot het doen aanstellen van een accountant ten behoeve van de vennootschap, in de plaats van [gedaagde sub 3] , tezamen en in overleg met eiser, zulks binnen tien dagen na betekening van het te dezen wijzen vonnis, bij gebreke waarvan eiser gemachtigd zij eenzijdig een accountant ten behoeve van de vennootschap aan te wijzen;
VI. gedaagden hoofdelijk, althans in door de rechtbank te bepalen delen, te veroordelen in de kosten van deze procedure, nasalaris en de kosten van een door de rechtbank benoemde deskundige daaronder mede begrepen.
3.2.
[eiser] stelt daartoe dat vanaf 6 mei 2014 de vennootschap een vennootschap onder firma was met slechts drie beherende vennoten. [gedaagde sub 1] heeft weliswaar wellicht een financiële aanspraak jegens de vennootschap maar is geen commanditair of beherend vennoot geworden. Hoewel geen formele mededeling van voortzetting overeenkomstig artikel 9 is gedaan, hebben [eiser] en [gedaagde sub 2] de vennootschap voortgezet. Artikel 9 van de toetredingsakte voorzag niet in een mogelijkheid van toetreding voor erfgenamen (artikel 7A:1688 BW). Een aanbod door de erfgenamen van [naam 1] overeenkomstig artikel 9 van zijn aandeel is niet gedaan. Personenvennootschappen vestigen hoogstpersoonlijke rechtsbetrekkingen zodat partijen niet tegen hun wil met een onbekende vennoot opgezadeld kunnen worden. [gedaagde sub 1] heeft een vordering op de vennootschap, indien dit haar als erfgenaam toekomt, maar dat en de omvang van haar aanspraak zal zij moeten bewijzen. Zij is niet met instemming van [eiser] (en [gedaagde sub 2] ) toegetreden.
3.3.
[gedaagden sub 1 en 2] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden sub 1 en 2] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
I. de vennootschap te ontbinden op grond van artikel 7A:1684 BW wegens gewichtige redenen;
II. voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] de onderneming kunnen voortzetten nu de reden van ontbinding aan [eiser] kan worden verweten, althans meer subsidiair dat redelijkheid en billijkheid met zich brengt dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] de onderneming na ontbinding kunnen voortzetten;
III. voor recht te verklaren dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de vennootschapsovereenkomst dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens de vennootschap en/of zijn medevennoot en dientengevolge gehouden is tot betaling van de kosten van ontbinding, nader op te maken bij staat;
IV. [eiser] te gebieden medewerking te verlenen aan de vereffening van de vennootschap en de voortzetting van de onderneming, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- te vermeerderen met € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [eiser] daarvan in gebreke blijft;
V. [eiser] te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen het salaris van de gemachtigde, rekening houdende met het voorwerk dat gemachtigde in deze zak heeft verricht, met bepaling dat deze kosten binnen 7 dagen na het in de ze procedure te wijzen vonnis zullen worden voldaan, bij gebreke waarvan [eiser] in verzuim is en de wettelijke rente over deze kosten is verschuldigd met ingang van de dag van verzuim, te vermeerderen met eventuele na kosten en de wettelijke rente over die na kosten.
3.6.
Daartoe voert [gedaagden sub 1 en 2] aan dat [eiser] zonder overleg met [gedaagden sub 1 en 2] besloten heeft [gedaagde sub 3] als accountant van de vennootschap te ontslaan en daarna gedurende maanden heeft nagelaten de administratie bij hem in te leveren, zodat deze zijn werkzaamheden niet kon uitvoeren en BTW aangiftes moest inschatten. Daarnaast heeft [eiser] geweigerd overleg te voeren met [gedaagden sub 1 en 2] en zonder overleg nieuw personeel aangenomen (waaronder zijn vriendin), terwijl er voldoende personeel was en hijzelf maar twee dagen werkte en daartegenover personeel door zijn slechte behandeling is weggejaagd. Er is een causaal verband tussen de vele personeelswisselingen veroorzaakt door [eiser] en de slechte cijfers van Capri. Bovendien heeft hij de mogelijkheid om extra omzet te verkrijgen door lunch te serveren belemmerd en de invoering van een noodzakelijk nieuw kassasysteem tegengehouden. Ten slotte heeft [eiser] door anoniem aangifte te doen bij de arbeidsinspectie teweeg gebracht dat Capri € 8.000 boete opgelegd kreeg en deze boete zonder overleg met [gedaagden sub 1 en 2] betaald. Bij die arbeidsinspectie bleek overigens dat de personeelsdossiers van Capri niet in orde waren, terwijl dat tot de taken van [eiser] behoorde. Aldus heeft [eiser] gehandeld in strijd met het belang van de vennootschap en is hij tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen onder de vennootschapsovereenkomst en heeft hij onrechtmatig gehandeld. Tevens heeft [eiser] zelf bevestigd dat de samenwerking binnen de vennootschap verziekt is.
3.7.
[eiser] voert verweer.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
positie vennoten bij overlijden [naam 1]
4.1.
Door [gedaagden sub 1 en 2] is niet betwist dat sinds 6 mei 2014 de vennootschap nog slechts beherende vennoten ( [naam 1] , [eiser] en [gedaagde sub 2] ) en geen commanditaire vennoten meer had. Het eerste deel van de eerste vordering, namelijk een verklaring voor recht dat Capri vanaf die datum te kwalificeren was als een vennootschap onder firma met drie beherende vennoten ligt daarom voor toewijzing gereed. Ook staat tussen partijen vast dat dat ten tijde van het overlijden van [naam 1] zijn aandeel in de vennootschap twee derde bedroeg en [eiser] en [gedaagde sub 2] elk gerechtigd waren tot een één zesde aandeel in de vennootschap.
positie [gedaagde sub 1]
4.2.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde sub 1] vennoot is. [gedaagden sub 1 en 2] voert aan dat tijdens een bespreking tussen [eiser] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] op 15 april 2015 de positie van [gedaagde sub 1] als vennoot is bevestigd en dat het feitelijk uitkeren sindsdien van € 1.000 aan haar als maandelijks voorschot op de winstverdeling bevestigt dat zij als vennoot beschouwd werd. [eiser] noch [gedaagde sub 2] heeft binnen de periode van 3 maanden na het overlijden van [naam 1] gebruik gemaakt van zijn/hun recht onder artikel 9 van de vennootschapsovereenkomst om het aandeel van [naam 1] over te nemen.
4.3.
[eiser] voert daartegen aan dat hij tijdens die bespreking op 15 april 2015 (waarbij volgens hem ook [gedaagde sub 1] aanwezig was) heeft aangegeven dat hij het aandeel van [naam 1] wilde overnemen. Voor zover [gedaagde sub 1] in het verleden als stille vennoot is beschouwd is dat gebeurd omdat de vennoten ( [eiser] en [gedaagde sub 2] ) door [gedaagde sub 3] onjuist zijn voorgelicht.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat [eiser] noch [gedaagde sub 2] binnen drie maanden na het overlijden van [naam 1] overeenkomstig artikel 9 van de vennootschapsovereenkomst schriftelijk heeft aangegeven dat hij het aandeel van [naam 1] wil overnemen. [eiser] heeft zich erop beroepen dat hij in die periode niet beschikte over de vennootschapsovereenkomst en zich niet van zijn rechten bewust was, mede omdat hij door [gedaagde sub 3] niet juist werd voorgelicht. Nu vast staat dat [eiser] de toetredingsakte waarin naar artikel 9 verwezen wordt heeft ondertekend, moet het voor zijn risico komen indien hij rechten onder de overeenkomst waartoe hij toen toetrad niet uitoefent, omdat hij niet over de stukken beschikt. Bovendien hebben zowel [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 3] verklaard dat bij de besprekingen over de toetreding zowel de toetredingsakte als de oorspronkelijke vennootschapsovereenkomst voor alle partijen beschikbaar waren. In het midden gelaten kan worden of – zoals [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] hebben verklaard – op 15 april 2015 uitdrukkelijk is gesproken over de driemaands termijn waarbinnen [eiser] en [gedaagde sub 2] [naam 1] ’s aandeel konden overnemen. Ook voor zover dat niet besproken is, komt het nalaten dat recht uit te oefenen voor [eiser] ’s rekening. Gevolg van het niet uitoefenen van dat recht zou zijn dat de vennootschap op de voet van het bepaalde in artikel 8 van de vennootschapsovereenkomst is geëindigd en dat het vennootschapsvermogen moet worden vereffend. Zo hebben partijen echter niet gehandeld. De onderneming is voortgezet en feitelijk is gehandeld alsof [gedaagde sub 1] , naar de rechtbank aanneemt de enig erfgename van [naam 1] , het aandeel van [naam 1] heeft overgenomen. Uit onder meer de brief van Kuster van 18 juli 2015 (2.9) en de brief van [gedaagde sub 2] van 19 juli 2016 (2.11) en de voortzetting van de maandelijkse betalingen vooruitlopend op de winstverdeling aan [gedaagde sub 1] zoals ze voorheen aan [naam 1] werden gedaan, kan opgemaakt worden dat alle partijen ( [eiser] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] ) hebben gehandeld alsof [gedaagde sub 1] (ten minste een op een stille vennoot gelijkende) vennoot was geworden van de vennootschap met een aandeel financieel gelijk aan dat van [naam 1] en dit aldus zijn overeengekomen. Dat [eiser] wellicht in een later stadium heeft bedacht dat hij dit toch niet wilde aanvaarden en het wellicht aanvaard heeft op grond van onjuiste veronderstellingen, kan er niet aan afdoen dat die overeenstemming was bereikt. Of [gedaagde sub 1] ook beherend vennoot is geworden kan in het midden blijven, omdat dit voor de over en weer ingestelde vorderingen niet relevant is. Dit betekent dat het tweede gedeelte van de vordering onder 3.1 I, namelijk dat de vennootschap sedert 17 februari 2015 te kwalificeren is als een vennootschap onder firma met twee beherend vennoten, [eiser] en [gedaagde sub 2] , niet voor toewijzing in aanmerking komt. Ook de vordering onder 3.1 II ligt voor afwijzing gereed, omdat het niet juist is dat [gedaagde sub 1] geen vennoot is geworden.
aanbiedingsplicht [gedaagde sub 1]
4.5.
[eiser] stelt dat [gedaagde sub 1] nog geen aanbod heeft gedaan overeenkomstig artikel 9 van de toetredingsakte en dat zij - zo begrijpt de rechtbank – alsnog verplicht is het aandeel van – oorspronkelijk – [naam 1] aan te bieden. De rechtbank leest in artikel 9 van de toetredingsakte, die uitdrukkelijk verwijst naar de drie maandstermijn in artikel 9.1 van de oorspronkelijke vennootschapsovereenkomst geen aanbiedingsplicht, slechts een recht ten bate van de overige vennoten. Dat recht hebben zij niet uitgeoefend (zie hierboven). Voor zover [eiser] de aanbiedingsplicht baseert op een mogelijke intentie van verkoop door [gedaagde sub 1] aan een derde, in welk geval een aanbiedingsplicht zou kunnen gelden, heeft [eiser] onvoldoende gesteld dat er sprake is van een dergelijke intentie.
De vordering onder 3.1 III ligt derhalve eveneens voor afwijzing gereed.
waardebepaling aandeel [gedaagde sub 1]
4.6.
De vordering van [eiser] onder 3.1 IV betreft de waardebepaling van het aandeel van [gedaagde sub 1] . Nu de rechtbank van oordeel is dat zij vennoot is en op haar nu geen overdrachtsplicht rust, komt deze vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
Aangezien deze vordering (afgezien van de vordering tot kostenveroordeling) de enige vordering is die kennelijk tegen [gedaagde sub 3] is ingesteld, betekent dit dat, voor zover de vorderingen tegen [gedaagde sub 3] zijn ingesteld, zij voor afwijzing gereed liggen.
benoeming accountant
4.7.
De vordering onder 3.1 V is gebaseerd op de gedachte dat [gedaagde sub 2] en [eiser] als gezamenlijke vennoten een accountant moeten aanwijzen. Nu dat rechtbank heeft vastgesteld dat niet alleen [eiser] en [gedaagde sub 2] vennoot zijn, maar ook [gedaagde sub 1] , ligt dat anders. De rechtbank zal de beslissing omtrent deze vordering aanhouden, omdat op grond van haar beslissing op de reconventionele vorderingen de gezamenlijke aanwijzing van een accountant voor de vennootschap vermoedelijk niet meer nuttig zal zijn.
aanhouding beslissingen en kosten
4.8.
Gezien haar oordeel omtrent de reconventionele vorderingen en de noodzaak in verband daarmee en nadere comparitie van partijen te gelasten zal de rechtbank alle verdere beslissingen inclusief die over de kosten aanhouden.
in reconventie
4.9.
Volgens artikel 7A:1684 lid 1 kan de rechter op vordering van ieder der vennoten de vennootschap wegens gewichtige redenen ontbinden. Aangenomen moet worden dat van een gewichtige reden in de zin van dat artikel sprake is indien, alle omstandigheden in aanmerking genomen, van een of meer vennoten redelijkerwijs geen voortzetting van het vennootschappelijk verband kan worden gevraagd. Daarbij is niet van belang of er sprake is van een toerekenbare tekortkoming of van overmacht. Tot een zodanige ontbinding kan ook aanleiding zijn bij gebrek aan samenwerking tussen de vennoten,
incompatibilité d’humeursof verstoorde harmonie.
4.10.
Partijen zijn het erover eens dat de onderlinge verhoudingen verstoord zijn. Over en weer beschuldigen [eiser] enerzijds en [gedaagden sub 1 en 2] anderzijds elkaar ervan informatie achter te houden en buiten de ander om eigenmachtig besluiten te nemen. Daarbij heeft [eiser] aangegeven dat hij bereid is samen met [gedaagde sub 2] de zaak voort te zetten, maar dat hij [gedaagde sub 1] wil uitkopen en niet wil dat zij zich met de zaken van de vennootschap bemoeit. Hij heeft echter niet aangegeven of hij aan de middelen zou kunnen komen haar uit te kopen. [gedaagde sub 2] heeft aangegeven dat hij met [gedaagde sub 1] verder samen zou willen werken en dat hij niet de middelen heeft om haar uit te kopen.
4.11.
[eiser] heeft de gronden die [gedaagden sub 1 en 2] aanvoert voor de ontbinding betwist. Op grond van hetgeen partijen over en weer gesteld hebben over de bezwaren die [gedaagden sub 1 en 2] tegen [eiser] hebben ingebracht kan de rechtbank van die bezwaren slechts vaststellen dat [eiser] inderdaad melding heeft gemaakt bij de inspectie SZW van een illegale werknemer, hetgeen tot een boete heeft geleid en dat hij de opdracht aan [gedaagde sub 3] heeft opgezegd, aan welke opzegging geen uitvoering is gegeven. Of [eiser] voorafgaand aan zijn melding aan de inspectie SZW met zijn medevennoten heeft besproken dat de illegale tewerkstelling beëindigd moest worden, zoals [eiser] stelt en [gedaagden sub 1 en 2] betwist, is niet nader onderbouwd. [eiser] verklaart dit handelen, doordat hij het gevoel had dat hij na het overlijden van [naam 1] , of in elk geval vanaf juni 2015 buitengesloten werd en dat er naar hem niet geluisterd werd. [eiser] stelt daarbij dat hij dacht dat er op 16 juni 2015 gesproken zou worden over de mogelijkheden het aandeel van [naam 1] over te nemen, maar dat hem toen tot zijn verrassing te verstaan werd gegeven dat de periode daarvoor (drie maanden na overlijden van [naam 1] ) verstreken was en dat [gedaagde sub 1] in gesprek was met een derde. [eiser] heeft zich daartegen verzet en daarna zijn de verhoudingen volgens hem verstoord geraakt. Door [gedaagden sub 1 en 2] is bestreden dat dit alles voor [eiser] een verrassing kon zijn en is bovendien gesteld dat de verhoudingen – of ten minste de houding van [eiser] - voordien ook al niet goed waren. Wat hiervan ook zij, het handelen van [eiser] in verband met de illegale werknemer in de situatie van verstoorde verhoudingen, is op zich onvoldoende om te oordelen dat de reden van de ontbinding aan [eiser] te wijten is zoals primair aan de vordering genoemd in 3.5 onder II ten grondslag is gelegd. Dit omdat de verhoudingen reeds verstoord waren en omdat het niet onjuist was om die illegale situatie bij de inspectie aan te kaarten, ook al deed [eiser] dat niet op een open en voor de hand liggende en zorgvuldige wijze. Wel draagt dit ertoe bij, tezamen met de omvang van de belangen van [gedaagden sub 1 en 2] (vijf zesde) tegenover [eiser] ’s één zesde belang en hun wens de vennootschap gezamenlijk voort te zetten, dat de rechtbank van oordeel is dat het voor de hand ligt overeenkomstig de subsidiaire vordering van [gedaagden sub 1 en 2] genoemd onder 3.5 II dat [gedaagden sub 1 en 2] naar redelijkheid en billijkheid de onderneming van de vennootschap na ontbinding voortzet.
4.12.
Waar de rechtbank niet tot de conclusie kan komen dat de ontbinding aan [eiser] te wijten is op grond van de overwegingen in de voorgaande rechtsoverweging, is op diezelfde gronden ook niet vast komen te staan dat [eiser] tekort is geschoten in de nakoming van de vennootschapsovereenkomst of onrechtmatig heeft gehandeld. Daarom komt de vordering genoemd in 3.5 onder III niet voor toewijzing in aanmerking.
4.13.
De rechtbank moet echter constateren dat in het debat tussen [eiser] en [gedaagden sub 1 en 2] niet aan de orde is geweest voor welke waarde en hoe de ontbinding van de vennootschap zal geschieden. Geen van beide partijen heeft een concreet voorstel gedaan omtrent de financiële afwikkeling. Bij gebreke aan duidelijkheid daaromtrent kan de rechtbank ook niet definitief oordelen of de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat [gedaagden sub 1 en 2] de vennootschap voortzet, laat staan beslissen over de in 3.5 onder IV genoemde vordering.
Voor zover partijen derhalve niet zelf op basis van de oordelen vervat in dit vonnis tot een oplossing komen, zal de rechtbank een comparitie van partijen gelasten teneinde daaromtrent inlichtingen te verkrijgen. De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen om voorafgaand aan die comparitie nadere informatie te verstrekken (voor elk onderdeel bij voorkeur in onderlinge overeenstemming, maar bij gebreke daarvan elk voor zich) betreffende:
a. de financiële positie van de vennootschap en de waarde van de aandelen van elk van de vennoten daarin,
b. de hoogte van de door elk van de vennoten met de vennootschap te verrekenen vorderingen,
c. de wijze waarop elk van de vennoten in staat zou zijn om zijn/haar verplichtingen jegens de vennootschap en de andere vennoten te voldoen in verband met de ontbinding van de vennootschap, indien hij/zij de vennootschap zou voortzetten,
d. de naam van een deskundige die - bij gebreke van overeenstemming tussen partijen - voor alle partijen aanvaardbaar zou zijn om als onafhankelijke deskundige vast te stellen wat bij ontbinding van de vennootschap door elk van de vennoten aan de andere vennoten en de vennootschap verschuldigd is, of zodanige andere opdracht als [eiser] en [gedaagden sub 1 en 2] (in onderlinge overeenstemming) aan een deskundige zouden willen geven.
De rechtbank merkt hierbij op dat voor zover de informatie bij [gedaagde sub 3] beschikbaar is en niet bij partijen zelf, [eiser] en [gedaagden sub 1 en 2] als vennoten [gedaagde sub 3] kunnen vragen deze informatie beschikbaar te stellen en [gedaagde sub 3] op hun verzoek die informatie ook beschikbaar zal moeten stellen voor zover zij in zijn bezit is.
4.14.
De rechtbank zal elke nadere beslissing aanhouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
houdt iedere beslissing aan,
in reconventie
5.2.
gelast een comparitie van partijen,
5.3.
verwijst de zaak naar de rol van 26 juli 2017 voor overlegging door [eiser] en [gedaagden sub 1 en 2] van verhinderdata in de periode september tot en met december 2017,
5.4.
bepaalt dat [eiser] en [gedaagden sub 1 en 2] uiterlijk twee weken voor de geplande datum van de comparitie een akte met overlegging van producties in bezit van de rechtbank en de wederpartij stellen die beantwoorden aan de in rechtsoverweging 4.13 verlangde informatie en dat overigens voor deze comparitie geldt hetgeen in het vonnis van 16 november 2016 is bepaald voor de daar bepaalde comparitie,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2017. [1]

Voetnoten

1.type: vVV