In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in Turkije in 1962, die werd beschuldigd van niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift. De rechtbank heeft het vonnis op tegenspraak gewezen na een zitting op 16 juni 2017, waarbij de officier van justitie, mr. J. Mooijen, en de raadsvrouw, mr. M.J. van Essen, aanwezig waren. De verdachte werd verweten dat hij als manager bij een bedrijf geldbedragen had aangenomen van een onderaannemer in ruil voor schoonmaakopdrachten. De rechtbank oordeelde dat niet kon worden bewezen dat de verdachte omkoping had gepleegd, omdat niet was aangetoond dat de betalingen een tegenprestatie voor de schoonmaakopdrachten waren. De verdachte werd vrijgesproken van het eerste feit.
Ten aanzien van het tweede feit, valsheid in geschrift, werd de verdachte verweten dat hij manurenstaten had vervalst door namen van personen te vermelden die niet daadwerkelijk hadden gewerkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte dit feit wel had gepleegd, omdat uit tapgesprekken bleek dat hij en een andere persoon afspraken maakten over het 'schuiven' van uren. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de manurenstaat van week 29 van 2013 valselijk had opgemaakt. De rechtbank legde een geldboete op van € 500,- en sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten.