ECLI:NL:RBAMS:2017:4747

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
5 juli 2017
Zaaknummer
13/751387-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van artikel 12 OLW in verband met niet verschenen verdachte

Op 22 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 24 april 2017. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1988 en thans gedetineerd in Nederland, had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de openbare zitting was de opgeëiste persoon aanwezig met zijn raadsman, mr. J. Gunning, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het EAB onderzocht. In het EAB werd melding gemaakt van een vonnis van het District Court in Pila, waarbij aan de opgeëiste persoon een voorwaardelijke vrijheidsstraf van acht maanden was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de behandeling van de zaak die leidde tot het vonnis, en dat de dagvaarding niet aan de vereisten voldeed zoals gesteld in artikel 12 van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, omdat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de rechtszitting en niet in persoon was gedagvaard. Hierdoor heeft de rechtbank de overlevering geweigerd, met de beslissing dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751387-17
RK nummer: 17/2655
Datum uitspraak: 22 juni 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 april 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 9 januari 2017 door
the Regional Court in Poznan(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 juni 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J. Gunning, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van
the District Court in Pilavan
23 juli 2014 (referentie: II K 439/14), waarbij aan de opgeëiste persoon een voorwaardelijke vrijheidsstraf van 8 maanden is opgelegd. Ook is melding gemaakt van een beslissing van
the District Court in Pilavan 28 mei 2015, waarbij de tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke vrijheidsstraf is bevolen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Het vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB vermeld dat de opgeëiste persoon ‘in persoon’ is gedagvaard, zoals bedoeld in de eerste uitzonderingssituatie vermeld in artikel 12, onder a, van de OLW. Daarbij is in het EAB vermeld dat die dagvaarding ‘in persoon’ is gebeurd
by registered mail.
De officier van justitie heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit bij e-mails van
2 en 17 mei 2017 nadere informatie gevraagd met het oog op de toetsing aan het bepaalde in artikel 12 van de OLW.
Bij brief van 23 mei 2017 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit onder meer de volgende informatie verstrekt, kort samengevat:
  • tijdens het vooronderzoek in de strafzaak die heeft geleid tot het in het EAB vermelde vonnis is de opgeëiste persoon gewezen op zijn verplichtingen omtrent de juiste opgave van zijn correspondentieadres;
  • er is tweemaal een afhaalbericht op het door de opgeëiste persoon opgegeven adres achtergelaten betreffende een brief – de rechtbank begrijpt: de dagvaarding – op het postkantoor;
  • de opgeëiste persoon is, zonder tegenbericht, niet verschenen bij de behandeling ter terechtzitting, waarop hij bij verstek is veroordeeld;
  • volgens informatie van de reclasseringsambtenaar is de opgeëiste persoon op de hoogte van zijn veroordeling en de lopende executieprocedure.
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij zich niet kan herinneren waarvoor hij is berecht, dat hij niet op een zitting is geweest, dat hij in 2014 in Nederland was en dat hij niets van de zaak af wist.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande, met de officier van justitie en de raadsman, vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in voormelde brief van 23 mei 2017 het volgende verklaard:

In case the respondent is surrendered, a copy of the judgement will be served on him personally, along with the necessary instructions. He can apply for reinstating the deadline for appeal tot the judgement in absentia (within 7 days form the date on which the obstacle ceased) and request re-opening of the proceedings (within a month from the date on which he became aware of the judgement passed in respect of him).
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat deze verklaring niet voldoet aan de eisen van artikel 12 sub d OLW.
Gezien het voorgaande is de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW van toepassing.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW van toepassing, moet de overlevering worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 12 van de OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Poznan(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.