ECLI:NL:RBAMS:2017:4744

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
5 juli 2017
Zaaknummer
13/751642-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering tot behandeling van een Europees aanhoudingsbevel

Op 22 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure met parketnummer 13/751642-15, betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Győr District Court in Hongarije. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1965 in Hongarije, die in het kader van een strafrechtelijk onderzoek door de Hongaarse autoriteiten werd gezocht. De officier van justitie diende een vordering in op basis van artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) om het EAB in behandeling te nemen. De rechtbank heeft de procedure echter onderbroken en vragen voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de betekenis van 'rechterlijke beslissing' in het kader van het EAB.

Tijdens de zittingen op 1 december 2015 en 21 juli 2016 zijn er verschillende vragen gesteld aan de Hongaarse autoriteiten over de status van de opgeëiste persoon en de relevantie van een nationaal aanhoudingsbevel. Op 6 juli 2016 werd een nieuw EAB uitgevaardigd, dat inhoudelijk gelijk was aan het eerdere EAB. De rechtbank heeft geoordeeld dat met de uitvaardiging van het nieuwe EAB het eerdere EAB geacht moet worden te zijn ingetrokken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank op 22 juni 2017 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot behandeling van het EAB, en het geschorste bevel tot overleveringsdetentie opgeheven. De uitspraak is gedaan door de rechters A.J. Dondorp, A.K. Glerum en B. Poelert, in aanwezigheid van griffier R.R. Eijsten. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751642-15
RK-nummer: 15/6513
Datum uitspraak: 22 juni 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 september 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 april 2015 door
the Győr District Court(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

Het EAB vermeldt in punt 1 van onderdeel b):
European Arrest Warrant No. Bny.120/2015/2 of the Győr District Court, the scope of which also covers the territory of Hungary, so it qualifies as a domestic arrest warrant.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 december 2015. Bij deze gelegenheid heeft het verhoor plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, en door een tolk in de Hongaarse taal. De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde bij de Hongaarse autoriteiten te doen navragen in welke gevangenis de opgeëiste persoon in geval van overlevering zal worden gedetineerd.
Bij e-mailbericht van 1 juni 2016 heeft de rechtbank – naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van diezelfde datum in de zaak Bob-Dogi (C-241/15, ECLI:EU:C:2016:385) – de officier van justitie verzocht de volgende vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteiten voor te leggen:
Wordt het ontbreken van een vermelding in het Europees aanhoudingsbevel (EAB) van een van het EAB te onderscheiden nationaal aanhoudingsbevel verklaard door het feit dat een dergelijk nationaal aanhoudingsbevel inderdaad niet bestaat of dat een dergelijk nationaal aanhoudingsbevel bestaat, maar niet is vermeld? [zie punt 65 van het genoemde arrest]
Indien een dergelijk nationaal aanhoudingsbevel wel bestaat, maar niet is vermeld: wat is de aard van dat bevel en wanneer en door welke instantie is dat bevel gegeven?
Bij e-mailbericht van 6 juli 2016 heeft het Hongaarse
Ministry of Justice, Department of International Criminal Law, een ‘modified EAW’ van 6 juli 2016 toegezonden. Dit EAB meldt onder punt 1 van onderdeel b):
The Győr Police issued a domestic arrest warrant on 14 February 2013 that the Győr District Public Prosecutor’s Office approved on 5 July 2016.
De rechtbank heeft het EAB van 6 juli 2016 als een nieuw EAB beschouwd en niet als een wijziging van het EAB van 21 april 2015. Zou zij het EAB van 6 juli 2016 immers zien als een wijziging van het EAB van 21 april 2015, dan zou aan het EAB een vóór de uitvaardiging van het EAB afgegeven nationaal aanhoudingsbevel ten grondslag liggen dat is goedgekeurd ná de uitvaardiging van het EAB.
De rechtbank heeft op 8 juli 2016 besloten:
- om een prejudiciële vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) over de betekenis van het begrip ‘rechterlijke beslissing’ zoals bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ;
- om aan het Hongaarse Ministerie van Justitie vragen te stellen over de positie en de rol van het Hongaarse Openbaar Ministerie, teneinde de vraag zo efficiënt mogelijk te kunnen voorleggen aan het Hof van Justitie;
en geoordeeld:
- dat de beslissing om een prejudiciële vraag voor te leggen aan het Hof van Justitie de schorsing van de termijnen van artikel 22 OLW meebrengt met ingang van de dag van die beslissing, te weten 8 juli 2016.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 21 juli 2016. Bij deze gelegenheid heeft het verhoor plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Hongaarse taal. De rechtbank heeft op 21 juli 2016 het onderzoek voor onbepaalde tijd onderbroken met het oog op – zakelijk weergegeven – voorgenomen prejudiciele vragen.
Bij tussenuitspraak van 16 augustus 2016 heeft de rechtbank overwogen dat de onderbreking van het onderzoek wordt gehandhaafd in afwachting van de beantwoording van de gestelde prejudiciële vragen in de volledig vergelijkbare zaak met parketnummer 13.751.499-15.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 22 juni 2017. Het verhoor heeft bij deze gelegenheid plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman en door een tolk in de Hongaarse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Strekking van het EAB

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Hongarije strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage I aan deze uitspraak gehecht.

4.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De uitvaardigende justitiële autoriteit op 6 juli 2016 een nieuw EAB uitgevaardigd tegen de opgeëiste persoon, dat – afgezien van onderdeel b) van het EAB – inhoudelijk in wezen gelijk is aan het onderhavige EAB.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat met de uitvaardiging van het nieuwe EAB het onderhavige EAB geacht moet worden te zijn ingetrokken.
De rechtbank zal daarom de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

5.Beslissing

VERKLAARTde officier van justitie
NIET-ONTVANKELIJKin de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
HEFT OPhet – geschorste – bevel tot overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 juni 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.