ECLI:NL:RBAMS:2017:4741

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
5 juli 2017
Zaaknummer
13/701432-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige Amsterdammer voor drugshandel met gevangenisstraf en voorwaarden

Op 4 juli 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 20-jarige Amsterdammer, die werd beschuldigd van drugshandel. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, waaronder MDMA, cocaïne, 2C-B, amfetamine en metamfetamine. Tijdens de zitting op 20 juni 2017 heeft de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Vries, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte bekende de feiten, en de rechtbank baseerde haar oordeel op de bewijsmiddelen die in de zaak waren gepresenteerd.

De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 10 maart 2017 in Amsterdam opzettelijk een grote hoeveelheid harddrugs had vervoerd en aanwezig had gehad. De rechtbank oordeelde dat het bewezen geachte feit strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 20 maanden geëist, maar de rechtbank besloot tot een gevangenisstraf van 203 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor diagnostiek en traumaverwerking.

De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, gezien de grote hoeveelheid harddrugs die de verdachte in bezit had en de schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 203 dagen, met de mogelijkheid van voorwaardelijke invrijheidstelling, en de rechtbank verklaarde de in beslag genomen voorwerpen verbeurd. De uitspraak werd gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter, en mrs. K.A. Brunner en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M. Groot.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701432-17
Datum uitspraak: 4 juli 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[GBA adres] te [plaats] en feitelijk verblijvende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Vries, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 10 maart 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht of afgeleverd of verstrekt of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer)
- 5208 tabletten MDMA, en/of
- 58,3 gram MDMA, en/of
- 110,23 gram cocaïne, en/of
- 2723 tabletten 2C-B, en/of
- 33,52 gram amfetamine, en/of
- 2,92 gram metamfetamine,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of een hoeveelheid bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende metamfetamine, in elk geval (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
3.
Voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde bewezen kan worden. Verdachte heeft de in de tenlastelegging vermelde verdovende middelen voorhanden gehad en een gedeelte daarvan ook vervoerd.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte heeft het ten laste gelegde bekend.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het (in rubriek 5) bewezen geachte heeft begaan op de redengevende feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Nu verdachte het ten laste gelegde heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, kan, op grond van artikel 359, derde lid van het Wetboek van Strafvordering met de in bijlage 1 gedane opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 1 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 10 maart 2017 te Amsterdam, opzettelijk heeft vervoerd
- 263 tabletten en 8,92 gram MDMA;
- 20,33 gram cocaïne;
- 52 tabletten 2C-B; en
- 10,4 gram amfetamine,
en opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 4945 tabletten en 49,38 gram MDMA;
- 89,9 gram cocaïne;
- 2671 tabletten 2C-B;
- 23,12 gram amfetamine; en
- 2,92 gram metamfetamine.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het volwassenenstrafrecht toegepast moet worden. Zij heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Verder moeten aan verdachte de bijzondere voorwaarden worden opgelegd zoals die zijn geadviseerd door de reclassering.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het advies van de reclassering om het adolescentenstrafrecht toe te passen moet worden gevolgd. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder begrepen dat verdachte volledige openheid van zaken heeft gegeven en zich voor een opleiding heeft ingeschreven die per september aanvangt, is het passend om geen vrijheidsbenemende straf op te leggen die de tijd overschrijdt die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.1
Feiten en omstandigheden
Verdachte heeft een zeer grote hoeveelheid harddrugs in bezit gehad. Deels heeft hij deze vervoerd, deels heeft hij deze aanwezig gehad in zijn woning. De harddrugs die verdachte in bezit had, waren bovendien bestemd voor de handel, terwijl ook moet worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk harddrugs heeft verkocht. Naar eigen zeggen heeft verdachte een dagomzet behaald van € 2.000 uit welke omstandigheid blijkt dat de verkoop een behoorlijke hoeveelheid harddrugs betrof. Harddrugs zijn verdovende middelen die schadelijk zijn voor de volksgezondheid, nu deze verslavend werken en lichamelijke en psychische klachten kunnen veroorzaken.
Anders dan door de raadsman gesteld, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet
volledigeopenheid van zaken gegeven. Hoewel verdachte het ten laste gelegde heeft bekend, heeft hij ervoor gekozen ter terechtzitting niet op alle vragen van de rechtbank antwoord te geven. Verdachte heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij de drugs pas sinds een week in bewaring had en slechts één dag als koerier heeft gewerkt. De rechtbank vindt dit niet aannemelijk, gelet op de grote hoeveelheid harddrugs die verdachte in zijn bezit had, het aangetroffen geldbedrag van € 2.000,00 (volgens verdachte dagomzet), de inhoud van de WhatsApp-gesprekken op de telefoon die bij verdachte is aangetroffen en het eveneens bij verdachte, te weten naast zijn bed, aangetroffen schrift waarin de administratie met betrekking tot de handel werd bijgehouden. De verklaring van verdachte over de telefoon en het schrift, dat een ander die WhatsApp-gesprekken en die administratie zou hebben gevoerd, vindt de rechtbank evenmin aannemelijk. Gelet hierop bestaat de indruk dat verdachte zich al enige tijd, en in ieder geval langer dan de periode waarover hij zelf heeft verklaard, met drugshandel heeft beziggehouden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die zijn gebleken ter terechtzitting, uit een uittreksel van zijn strafblad en uit een rapport van Reclassering Nederland. De reclassering adviseert het adolescentenstrafrecht toe te passen, omdat verdachte kinderlijk gedrag vertoont en sterk ontvankelijk is voor emotionele, dan wel pedagogische ondersteuning. Verder wordt geadviseerd een meldplicht op te leggen en een behandelverplichting bij de [naam behandelplaats] ten behoeve van diagnostiek en traumaverwerking. De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
8.3.2
Volwassenenstrafrecht
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte, die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten het adolescentenstrafrecht toe te passen, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Verdachte was ten tijde van het plegen van de delicten 20 jaar oud. Verder is gebleken dat verdachte al enige tijd zelfstandig woont, een baan heeft en een vervolgopleiding gaat volgen naast zijn werk. Gelet hierop op de indruk die verdachte ter terechtzitting heeft gemaakt, die de rechtbank niet als kinderlijk kan omschrijven en op de hierboven beschreven feiten en omstandigheden waaronder het feit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende grond bestaat om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank zal verdachte daarom volgens het volwassenenstrafrecht berechten.
8.3.3
Strafoplegging
De rechtbank stelt voorop dat het bewezen verklaarde feit oplegging van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur rechtvaardigt. Anders dan de raadsman en met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een vrijheidsbenemende straf waarvan het onvoorwaardelijk deel de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht (42 dagen) niet overschrijdt, onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit. De rechtbank zal echter afwijken van de strafeis van de officier van justitie, omdat zij een hogere straf heeft gevorderd dan die wordt opgelegd in vergelijkbare gevallen. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 204 dagen passend. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding een gedeelte van 120 dagen in voorwaardelijke vorm op te leggen. Daarbij zullen de bijzondere voorwaarden worden opgelegd, zoals die zijn geadviseerd door de reclassering. Feitelijk houdt deze straf in dat verdachte nog zes weken in detentie zal moeten doorbrengen.

9.Beslag

Onder verdachte is het volgende in beslag genomen:
5350680: Agenda (rood);
5350608: 49 doorzichtige zakjes;
5350610: etui (zwart).
De voorwerpen behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
203 dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
120 dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich meldt bij Reclassering Nederland op het adres [adres 1] . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden, tenzij de reclassering dit niet of niet langer noodzakelijk acht; en
2. zich voor diagnostiek en traumaverwerking laat behandelen bij de [naam behandelplaats] , of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurd:
5350680: Agenda (rood);
5350608: 49 doorzichtige zakjes;
5350610: etui (zwart).
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.

12.Voorlopige hechtenis

Nu de voorlopige hechtenis tot aan het moment van de uitspraak was geschorst, herleeft deze vanaf heden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Groot, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2017.