ECLI:NL:RBAMS:2017:4673

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
13/654051-16 (A), 13/659309-16 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachtingen en brandstichting door verdachte in Amsterdam

Op 4 juli 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 35-jarige man, die werd beschuldigd van drie verkrachtingen en opzettelijke brandstichting in zijn cel. De verkrachtingen vonden plaats tussen 28 en 31 januari 2016 in Amsterdam, waarbij de verdachte de slachtoffers met geweld en bedreiging dwong tot seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte alle drie de slachtoffers op gewelddadige wijze had verkracht, waarbij hij hen dreigde met geweld en hen in doodsangst bracht. De rechtbank baseerde haar oordeel op forensisch bewijs, waaronder DNA-analyses, en de verklaringen van de slachtoffers. De verdachte werd ook beschuldigd van het stichten van brand in zijn cel op 19 mei 2016, wat gemeen gevaar voor andere gedetineerden en personeel met zich meebracht. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van veertien jaar op, zonder TBS, omdat niet was vastgesteld dat hij leed aan een psychische stoornis tijdens het plegen van de feiten. De rechtbank oordeelde dat de ernstige gevolgen van de daden van de verdachte voor de slachtoffers en de samenleving een lange gevangenisstraf rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654051-16 (A), 13/659309-16 (B)
Datum uitspraak: 4 juli 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum ‘ [naam PPC] ’ te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkorte vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N.M. Smits, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Veltheer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is
– na wijziging op de zitting – in zaak A ten laste gelegd dat
1. hij op of omstreeks 28 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte die [slachtoffer 1] gedwongen te dulden dat verdachte
- meermalen, in elk geval eenmaal, zijn, verdachtes penis in de mond van die [slachtoffer 1] duwde/bracht en/of
- meermalen, in ieder geval eenmaal zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 1] duwde/bracht,
- meermalen, in elk geval eenmaal die [slachtoffer 1] heeft getongzoend,
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] duwde/bracht,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en/of in een nekklem heeft gehouden en/of
- die [slachtoffer 1] heeft gedwongen met hem, verdachte mee te lopen en/of
- ( meermalen) een mes op de keel van die [slachtoffer 1] heeft gezet en/of
- op die [slachtoffer 1] is gaan liggen en/of die [slachtoffer 1] de keel heeft dichtgeknepen;
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd "je gaat dood" en/of "schreeuwen heeft geen zin" en/of "ga niet de politie bellen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2. hij op of omstreeks 30 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte die [slachtoffer 2] gedwongen te dulden dat verdachte
- meermalen, in elk geval eenmaal, zijn, verdachtes penis in de mond van die [slachtoffer 2] duwde/bracht en/of
- meermalen, in ieder geval eennmaal zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 2] duwde/bracht,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer 2] in een (kleine, afgesloten) liftruimte op haar knieën heeft geduwd/gedwongen en/of
- die [slachtoffer 2] (meermalen) hard aan haar haren heeft getrokken en/of
- zijn, verdachtes handen op de mond en/of neus van die [slachtoffer 2] heeft gelegd en/of gehouden (waardoor die [slachtoffer 2] in ademnood kwam) en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd "pijp me, pijp me" en/of "werk mee, anders krijg je een mes tussen je ribben", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking;
3. hij op of omstreeks 31 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , hebbende verdachte die [slachtoffer 3] gedwongen te dulden dat verdachte
- meermalen, in ieder geval eenmaal zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer 3] duwde/bracht en/of
- zijn vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 3] duwde/bracht,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer 3] met de fiets tot stoppen gedwongen en/of die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en/of
- zijn, verdachtes handen op de mond van die [slachtoffer 3] heeft gelegd en/of gehouden en/of
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat ze niet mocht schreeuwen en/of omdat er dan hele erge dingen zouden gebeuren en/of hij haar dan misschien moest vermoorden, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- ( daarbij) zijn vingers tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft gezet alsof hij een wapen had en/of
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd "je moet mij pijpen, je moet mij pijpen"
en/of
- die [slachtoffer 3] op haar knieën heeft geduwd/gedwongen;
4. hij op of omstreeks 30 januari 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (Samung S4), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
in zaak B ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 mei 2016 te [plaats] , in elk geval in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een cel van de Penitentiaire Inrichtingen Noord-Holland (locatie) [plaats] (aan/nabij de [naam] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk in die cel een matras in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met enig in die cel aanwezig brandbaar materiaal, ten gevolge waarvan die cel en/of een matras geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor de (overige) inboedel van die cel en/of voor een of meer belendende cel(len) en/of voor de inboedel van die belendende cel(len), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die belendende cel(len) aanwezige perso(o)n(en) en/of voor het in het pand aanwezige personeel, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 19 mei 2016 te [plaats] , in elk geval in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam in een cel van de penitentiaire Inrichtingen Noord-Holland (locatie) [plaats] (aan/nabij de [naam] ) een matras in brand heeft gestoken, in elk geval (open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met enig in die cel aanwezig brandbaar materiaal, ten gevolge waarvan het aan zijn
schuld te wijten is geweest, dat genoemde cel en/of matras geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan,
terwijl daardoor gemeen gevaar voor de (overige) inboedel van die cel en/of voor een of meer belendende cel(len) en/of voor de inboedel van die belendende cel(len), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die belendende cel(len) aanwezige perso(o)n(en) en/of voor het in het pand aanwezige personeel, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen ontstond;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn, zoals ter terechtzitting door de rechtbank is vastgesteld, geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar haar op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden, en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van zaak A
Op basis van het dossier, met in het bijzonder de uitkomsten van het DNA-onderzoek, de bij de slachtoffers geconstateerde letsels en de door hen afgelegde verklaringen kunnen de onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde handelingen worden bewezen. Voorts kan op grond van de herkenning door aangeefster van verdachte als de verkoper van haar telefoon in de belwinkel in combinatie met haar aangifte ook het onder 4 ten laste gelegde bewezen worden.
Ten aanzien van zaak B
Uit de omstandigheden dat in de cel van verdachte een aansteker is aangetroffen, zijn bed voor zijn celdeur stond en dat de rookmelder in zijn cel zeer waarschijnlijk is afgeplakt of afgedekt, moet worden afgeleid dat verdachte de brand heeft gesticht en dat hij dit met opzet heeft gedaan. Daarbij was levensgevaar voor personen en goederen te duchten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, met uitzondering van het onder 3 ten laste gelegde, vrijgesproken dient te worden en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van zaak A
Op grond van het verrichte DNA-onderzoek kan slechts worden geconcludeerd dat er contact is geweest tussen verdachte en de aangeefsters van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Op basis van de autosomale sporen kan immers niet worden vastgesteld dat er seksueel contact is geweest en of, en in welke mate de andere ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden. Daarnaast voldoet de uitslag van het Y-chromosomaal onderzoek ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde niet aan het wettelijk bewijscriterium. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat op basis het DNA-onderzoek niet kan worden vastgesteld of en in welke mate geweld is gebruikt door verdachte, maar voor het overige refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde, de diefstal van de telefoon, heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen, nu de herkenning door de aangeefster van verdachte als onbetrouwbaar moet worden bestempeld. Temeer omdat uit het dossier niet duidelijk naar voren komt welke beelden aan de aangeefster zijn getoond door de politie en welke beelden er zijn vertoond in de uitzending van het programma Opsporing Verzocht.
Ten aanzien van zaak B
Verdachte weet zich niets meer te herinneren van de brand en het dossier bevat onvoldoende bewijs om opzet of schuld bij verdachte vast te stellen. Er had nader onderzoek gedaan moeten worden naar de brandwerendheid van het matras, nu de uitslag van het onderzoek, dat wel gedaan is, niet rijmt met de rapportages van Efectis. Voorts betreft de conclusie, dat de brandmelder zou zijn gesaboteerd, een gissing. Het feit, dat het bed voor de celdeur van verdachte stond, als dit al zo was, is verder van geen betekenis, nu verdachte het bed er bijvoorbeeld ook neer zou kunnen hebben gezet om zichzelf tegen de blusstralen te beschermen.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Zaak A
Inleiding
Er is door drie jonge vrouwen aangifte gedaan van verkrachting. Deze verkrachtingen hebben plaatsgevonden tussen donderdag 28 januari 2016 en zondag 31 januari 2016 in de nachtelijke uren in Amsterdam. Voor de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank de aangeefster van feit 1 ‘aangeefster 1’ noemen, de aangeefster van feiten 2 en 4 ‘aangeefster 2’ noemen en de aangeefster van feit 3 ‘aangeefster 3’ noemen.
Uit vergelijkend onderzoek tussen de DNA-profielen, aangetroffen in de veiliggestelde sporen bij de aangeefsters, bleek dat er een match tussen deze profielen was.
Aangeefster 2 deed naast aangifte van verkrachting ook aangifte van diefstal van haar telefoon. Zij verklaarde dat zij de telefoon nog had zien liggen in de lift, waar de verkrachting zich had afgespeeld, en dat de telefoon, nadat de dader ervandoor ging, weg was. De telefoon werd door de ter plaatse gekomen politie niet in de lift aangetroffen. Een week later, op 7 februari 2017, werd de locatie van de telefoon getraceerd. De locatie betrof een belwinkel in Amsterdam. De medewerker van deze belwinkel verklaarde dat hij de telefoon had gekocht van een onbekende man en dat de verkoop van de telefoon is vastgelegd op camerabeelden. Deze camerabeelden zijn inbeslaggenomen.
Op 8 februari 2016, 15 februari 2016 en 5 april 2016 werd de zaak onder de aandacht gebracht in uitzendingen van het programma Opsporing Verzocht en zijn onder meer voornoemde camerabeelden getoond. De eerste twee uitzendingen leverden geen tips op, maar de laatste uitzending, waaraan voorafgaand werd bekendgemaakt dat op de tip die zou leiden tot de aanhouding van de dader een beloning stond, leverde wel tips op. Twee tipgevers, waaronder een familielid van verdachte, herkende de onbekende verkoper van de telefoon als verdachte. Zij gaven beiden aan dat verdachte veel bij zijn neef was die vlakbij het [adres 2] zou wonen. Op basis van deze tips bezocht de politie op 7 april 2016 verschillende familieleden van verdachte, enkelen van hen verklaarden verdachte te hebben gezien in de uitzending van Opsporing Verzocht. Diezelfde dag ontving de politie een anonieme melding, inhoudende dat de telefoonverkoper [verdachte] heet en dat hij regelmatig wordt gezien op het adres van een familielid aan de [adres 1] in [plaats] . Uit onderzoek bleek vervolgens dat de neef van verdachte aan het [adres 2] woont en dat zijn moeder, de tante van verdachte, op het adres [adres 1] in [plaats] woont. Verdachte werd door de politie aangetroffen op voornoemd adres en werd aangehouden.
Bij verdachte werd een DNA-referentiemonster afgenomen en uit het forensisch onderzoek dat vervolgens is uitgevoerd bleek dat er een match is tussen de DNA-profielen uit de veilig gestelde sporen in alle drie de zaken en het DNA-profiel van verdachte. Van de autosomale sporen is de matchkans kleiner dan één op één miljard. Dit zijn een nagelbemonstering en een bloedspoor aangetroffen bij aangeefster 1, een spoor in de tailleband van het slipje aangetroffen bij aangeefster 2 en een bemonstering met sperma (diep vaginaal) bij aangeefster 3. Van de Y-chromosomale sporen te weten, vaginale sporen en sporen aan het slipje aangetroffen bij aangeefster 2 is de kans zeer veel waarschijnlijker dat het aangetroffen celmateriaal van verdachte is dan van een andere niet aan verdachte verwante man.
Nadere overwegingen
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verdachte kan worden aangemerkt als de dader van de onder zaak A ten laste gelegde feiten en beantwoordt deze vraag bevestigend. Zij acht de ten laste gelegde feiten bewezen en grondt haar beslissing op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en onderstaande overwegingen. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.
Ten aanzien van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het - in het dossier vervatte - bewijs kan worden vastgesteld dat verdachte alle drie de aangeefsters middels de in de tenlastelegging genoemde handelingen heeft gedwongen tot onvrijwillig seksueel contact. Het dossier bevat daartoe niet alleen het forensisch bewijs, maar ook ander bewijs, waaronder bijvoorbeeld de letselverklaringen van de drie aangeefsters die aansluiten op hetgeen zij hebben verklaard. Bovendien biedt het dossier en ook het ter terechtzitting verhandelde geen aanknopingspunten voor een alternatieve lezing van de in het dossier vervatte bewijsmiddelen. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde feit
Uit de aangifte van aangeefster 2 volgt dat zij haar telefoon ten tijde van de verkrachting nog in de lift heeft zien liggen en dat de telefoon na het vertrek van de dader weg was. Vervolgens is de telefoon een week later te koop aangeboden in een belwinkel. Verdachte is, zoals uit de inleiding volgt, door twee tipgevers, op basis van de bij Opsporing Verzocht vertoonde camerabeelden, herkend als de verkoper van de telefoon. Aangeefster 2 heeft verdachte eveneens op basis van deze camerabeelden herkend. Deze beelden zijn naar het oordeel van de rechtbank van voldoende kwaliteit om personen in staat te stellen verdachte daarvan te herkennen. Bovendien is sprake van meerdere, afzonderlijke herkenningen, hetgeen de betrouwbaarheid van deze herkenningen vergroot. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de afzonderlijke herkenningen van verdachte op de betreffende beelden. Voorts zijn deze herkenningen niet de enige bewijsmiddelen die de betrokkenheid van verdachte bij de diefstal aantonen, nu de rechtbank, zoals uit het voorgaande blijkt, bewezen acht dat verdachte degene is geweest die aangeefster 2 in de lift van haar appartementencomplex heeft verkracht. Daarmee staat vast dat verdachte aanwezig was op het moment dat aangeefster haar telefoon voor het laatst heeft gezien. Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat verdachte de telefoon in de lift heeft weggenomen en vervolgens in de belwinkel heeft verkocht. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
4.3.2
Zaak B
De rechtbank acht het onder B primair ten laste gelegde bewezen, en baseert haar bewezenverklaring op de navolgende overwegingen en de in het dossier vervatte bewijsmiddelen. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Naar het oordeel van de rechtbank staat op basis van het dossier vast dat in de cel van verdachte in de penitentiaire inrichting (hierna: P.I.) [plaats] een brand is ontstaan. Eveneens staat vast dat er een aansteker in de cel van verdachte is aangetroffen. Uit het verrichte forensische onderzoek naar de oorzaak van de brand volgt dat de brand vrijwel zeker is ontstaan door het laag bij de grond achterlaten of brengen van vuur bij het matras of beddengoed. Daarnaast hebben verschillende getuigen waargenomen dat verdachte zijn bed met matras rechtop tegen zijn celdeur aan had staan ten tijde van het woeden van de brand. De rechtbank is van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, te weten het verplaatsen van zijn bed rechtop tegen zijn celdeur, in combinatie met de andere hiervoor genoemde omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte de brand opzettelijk heeft gesticht. Dit terwijl hij wist dat er zich medegedetineerden bevonden in de belendende cellen.
De raadsman heeft betoogd dat alternatieve scenario’s denkbaar zijn voor het feit dat verdachte het bed voor de deur van zijn cel heeft gezet. Verdachte zelf heeft geen alternatief scenario geschetst en heeft niets over het ontstaan van de brand verklaard. Dit staat hem vrij en de rechtbank heeft hieraan ook geen bewijs ontleend. De rechtbank is echter niet gehouden om onder deze omstandigheden alternatieve scenario’s te onderzoeken die theoretisch denkbaar zijn, maar waarvoor zich in het dossier geen aanknopingspunten bevinden.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van zaak A:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
hij op 28 januari 2016 te Amsterdam, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , hebbende verdachte die [slachtoffer 1] gedwongen te dulden dat verdachte
- meermalen, zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] duwde en
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] duwde,
- die [slachtoffer 1] heeft getongzoend,
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 1] bracht,
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte
- die [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en in een nekklem heeft gehouden en
- die [slachtoffer 1] heeft gedwongen met hem, verdachte mee te lopen en
- meermalen een mes op de keel van die [slachtoffer 1] heeft gezet en
- op die [slachtoffer 1] is gaan liggen;
- tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd "je gaat dood" en "schreeuwen heeft geen zin" en "ga niet de politie bellen";
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
hij op 30 januari 2016 te Amsterdam, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , hebbende verdachte die [slachtoffer 2] gedwongen te dulden dat verdachte
- meermalen, zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] bracht en
- meermalen, zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 2] duwde,
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte
- die [slachtoffer 2] in een kleine, afgesloten liftruimte op haar knieën heeft geduwd en
- die [slachtoffer 2] hard aan haar haren heeft getrokken en
- zijn handen op de mond en neus van die [slachtoffer 2] heeft gelegd en gehouden waardoor die [slachtoffer 2] in ademnood kwam en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd "pijp me, pijp me" en "werk mee, anders krijg je een mes tussen je ribben";
3. hij op 31 januari 2016 te Amsterdam, door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het ondergaan van een handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 3] , hebbende verdachte die [slachtoffer 3] gedwongen te dulden dat verdachte
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 3] duwde,
- zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer 3] bracht
en bestaande dat geweld en die bedreiging met hierin dat verdachte
- die [slachtoffer 3] met de fiets tot stoppen heeft gedwongen en die [slachtoffer 3] heeft vastgepakt en
- zijn handen op de mond van die [slachtoffer 3] heeft gelegd en gehouden en
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd dat ze niet mocht schreeuwen omdat er dan hele erge dingen zouden gebeuren en hij haar dan misschien moest vermoorden en
- daarbij zijn vingers tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] heeft gezet alsof hij een wapen had en
- tegen die [slachtoffer 3] heeft gezegd "je moet mij pijpen, je moet mij pijpen"
en
- die [slachtoffer 3] op haar knieën heeft gedwongen;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
op 30 januari 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon Samsung S4, geheel toebehorende aan [slachtoffer 2] ;
ten aanzien van zaak B:
hij op 19 mei 2016 te [plaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in een cel van de Penitentiaire Inrichting [plaats] aan de [naam] , immers heeft verdachte toen aldaar in elk geval opzettelijk in die cel vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met enig in die cel aanwezig brandbaar materiaal, ten gevolge waarvan die cel en een matras geheel zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de inboedel van die cel en voor een of meer belendende cellen en voor de inboedel van die belendende cellen, en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die belendende cellen aanwezige personen en voor het in het pand aanwezige personeel, te duchten was.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren, met aftrek van voorarrest. Zij heeft daartoe ten aanzien van de onder zaak A ten laste gelegde feiten onder meer gewezen op de jonge leeftijd van de slachtoffers, de gevolgen die het voor hen teweeg heeft gebracht en het feit dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor hetgeen hij heeft aangericht. Ten aanzien van het onder B ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte de gezondheid van zijn medegedetineerden en het personeel van de P.I. [plaats] in gevaar heeft gebracht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat verdachte een stoornis heeft en dat daarmee, bij een bewezenverklaring, ook niet kan worden uitgesloten dat deze stoornis ten grondslag ligt aan de door hem gepleegde handelingen. De ten laste gelegde feiten kunnen hem daarom mogelijk niet aangerekend worden en er kan zodoende ook niet van hem worden verlangd dat hij daarvoor verantwoording aflegt. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals omschreven in het dossier. Met name het feit, dat verdachte als gevolg van de ontstane brand drie maanden in het ziekenhuis heeft gelegen om aan zijn brandwonden behandeld te worden, is daarbij van belang. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat het strafrecht er geen noodzaak tot het opleggen van een langdurige gevangenisstraf bestaat.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een tijdsbestek van vier dagen schuldig gemaakt aan gewelddadige verkrachtingen van drie jonge vrouwen. In alle gevallen ging het om jonge vrouwen die ’s nachts naar huis fietsten, die vanaf enig moment door verdachte werden gevolgd. Twee van hen zijn op berekenende wijze door verdachte van hun fiets gehaald en werden gedwongen om mee de bosjes in te lopen, het andere slachtoffer bevond zich al in de lift van haar appartementencomplex toen verdachte haar op gewelddadige wijze overviel. Zij zijn alle drie gedwongen om toe te staan dat verdachte seksuele handelingen bij hen verrichte en twee van hen hebben ook seksuele handelingen bij hem moeten verrichten. Deze handelingen moesten van verdachte worden herhaald, terwijl hij wist dat de slachtoffers op dat moment in doodsangst verkeerden. Hij heeft immers gedreigd hen te doden, als zij niet deden wat hij zei, en heeft geweld gebruikt. Zo heeft verdachte onder meer een mes tegen de keel van slachtoffer 1 gezet en gezegd dat ze dood zou gaan. Hij is daarnaast op haar gaan liggen en heeft een hand voor haar mond gehouden op het moment dat er voorbijgangers langsliepen. Tegen slachtoffer 2 heeft hij gezegd dat zij een mes tussen haar ribben zou krijgen, als zij niet mee zou werken, en heeft hij haar hard aan haar haren getrokken. Verder heeft hij zijn handen voor haar mond en neus gehouden, waardoor zij geen adem kon halen. Ook bij slachtoffer 3 heeft verdachte zijn handen op haar mond gelegd en heeft hij tegen haar gezegd, dat zij moest lopen en niet mocht schreeuwen en dat, als zij niet deed wat hij zei, er wat ergs zou gebeuren en hij haar misschien zou moeten vermoorden.
Uit al het voorgaande volgt dat verdachte alle drie de slachtoffers op uiterst grove en vernederende wijze heeft verkracht. Hij heeft daarmee de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers op de meest verstrekkende manier geschonden. Verdachte heeft zich blijkbaar slechts laten leiden door zijn eigen seksuele lustgevoelens en er is niet gebleken dat hij op enig moment heeft stilgestaan bij de gevoelens van en de gevolgen voor de slachtoffers. Een verkrachting is in zijn algemeenheid een uitermate traumatische gebeurtenis voor het slachtoffer, met niet zelden langdurige psychische en emotionele naweeën. In deze zaak is dat zeker ook het geval, zoals blijkt uit de verklaringen van de slachtoffers. Zij hebben middels het spreekrecht en een schriftelijke verklaring op een dappere en invoelbare wijze onder woorden gebracht welke ingrijpende gevolgen deze afschuwelijke feiten voor hen hebben gehad. Slachtoffer 1 heeft weinig energie, is bang de controle te verliezen als ze leuke dingen gaat doen en heeft het gevoel dat nooit iemand haar echt zal begrijpen. Slachtoffer 2 kwam vlak nadat het gebeurde nauwelijks meer haar deur uit, zij bevindt zich in een emotionele rollercoaster en kan haar werkzaamheden, waar zij voorheen erg van genoot, niet meer volledig verrichten. Slachtoffer 3 is sinds de gebeurtenis haar vertrouwen in mensen kwijt en vindt het lastig om contact te leggen met anderen, daarnaast kampt zij met concentratieproblemen en is zij als gevolg van de verkrachting naar haar ouders verhuisd. Voorts zijn alle drie de slachtoffers gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en lopen zij constant rond met gevoelens van angst, onveiligheid en wantrouwen, waarvoor zij zijn, dan wel worden behandeld. Verdachte heeft de levens van de slachtoffers door zijn bruut handelen van de een op de andere dag volledig veranderd. Hij heeft hen een onbezorgd leven afgenomen. Uit het dossier, de spreekrechtverklaringen en de behandeling op zitting is gebleken dat deze verkrachtingen ook een onuitwisbare indruk hebben achtergelaten op de familieleden en andere naasten van de slachtoffers. Verdachte heeft door zijn handelen ook hun levens voorgoed veranderd. Het behoeft ten slotte geen betoog dat deze verkrachtingen gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproepen in de samenleving en dat vrouwen zich hierdoor in zijn algemeenheid minder veilig op straat voelen.
Na zijn aanhouding is verdachte in voorlopige hechtenis gesteld en heeft hij in de P.I. [plaats] in zijn cel brand gesticht. Als gevolg van de brand is de cel volledig uitgebrand en moesten er twee afdelingen worden ontruimd. Verdachte mag van geluk spreken dat deze ontruiming goed is verlopen en dat er als gevolg van de brand dan wel de rookvorming geen slachtoffers zijn gevallen. Opzettelijke brandstichting in een omgeving waar veel mensen onvrijwillig zijn opgesloten kan tot de meest ernstige vormen van brandstichting worden gerekend. Niet alleen vanwege de risico’s voor de gedetineerden, medewerkers van de P.I. en hulpdiensten, maar ook voor de openbare orde, aangezien in zo’n chaotische noodsituatie de maatschappelijke veiligheid, die immers de reden vormt voor het detineren van mensen, in gevaar kan komen.
Bij daders die, zoals verdachte, een serie ernstige zedenmisdrijven plegen, ligt het in de rede te vrezen voor herhaling. Bescherming van de samenleving wordt daarmee een van de belangrijkste strafdoelen. Met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt de kans op herhaling slechts uitgesloten zolang de straf duurt. Met een TBS maatregel die dient ter beveiliging van de samenleving, wordt een zedendelinquent pas vrijgelaten op het moment dat dit naar het oordeel van deskundigen verantwoord is. Deze maatregel kan slechts worden opgelegd indien tijdens het begaan van het feit sprake was een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Over de persoon en de geestvermogens van verdachte is weinig bekend. Hij is in het Pieter Baan Centrum geplaatst en er is over hem door het Nederlandse Instituut voor Forensische Psychologie en Psychiatrie (hierna: NIFP) een dubbelrapportage opgemaakt. Daarin wordt, vooral omdat verdachte iedere medewerking aan dit onderzoek heeft geweigerd, geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens of dat hij lijdt aan een ziekelijke stoornis. De deskundigen van het NIFP hebben zich onthouden van advies. Ter terechtzitting hebben zij voornoemd rapport bekrachtigd en verklaard dat, ook als zij een vermoeden zouden hebben dat verdachte een stoornis had, zelfs als niet helemaal te duiden viel wat voor stoornis, dit zeer zeker naar voren zouden hebben gebracht.
De rechtbank kan ook zonder advies van gedragsdeskundigen tot het oordeel komen dat ten tijde van het begaan van het feit bij de dader sprake was een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en een tbs-maatregel opleggen. De rechtbank moet dan wel duidelijke andere aanknopingspunten hebben om tot die vaststelling te komen. Deze aanknopingspunten zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De enige informatie waarover de rechtbank beschikt, naast voornoemde dubbelrapportage, gaat immers over de psychische gesteldheid van verdachte lange tijd nadat de ten laste gelegde feiten hebben plaatsgevonden. Er is geen informatie beschikbaar over zijn psychische gesteldheid in het verleden en ook is niet gebleken dat hij eerder in behandeling is geweest. Daarbij komt dat volgens de op de zitting verschenen deskundigen de psychische gesteldheid van verdachte lijkt te zijn verslechterd ten opzichte van zijn psychische gesteldheid kort na de gebeurtenissen. De rechtbank ziet dan ook geen mogelijkheid om verdachte tbs op te leggen, ook al spoort dit niet met het belang om de samenleving tegen verdachte te beschermen.
Wat rest is het opleggen van een langdurige gevangenisstraf die recht doet aan de ernst en de gevolgen van voornoemde feiten. Voor meervoudige verkrachting kan op grond van de wet een maximale gevangenisstraf van zestien jaar worden opgelegd. Aangezien het strafmaximum voor opzettelijke brandstichting met levensgevaar hoger ligt dan dat voor verkrachting, kan gelet op de huidige gevoegde tenlasteleggingen een maximale gevangenisstraf van twintig jaar worden opgelegd.
Nu geen oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) bestaat voor brandstichting heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Verdachte heeft opzettelijk personen in levensgevaar gebracht. In het bijzonder het feit dat verdachte zijn medegedetineerden in een zeer benarde situatie heeft gebracht, nu zij geen kant op konden en afhankelijk waren van hulpdiensten, acht de rechtbank strafverzwarend. De rechtbank acht daarentegen straf verminderend dat verdachte door zijn eigen handelen ernstige brand- en snijwonden heeft opgelopen, zodat hij tot op zekere hoogte al met de nadelige gevolgen van zijn handelen is geconfronteerd. Al met al is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van twee jaren voor dit feit op zijn plaats is.
Voor verkrachting geldt een LOVS-oriëntatiepunt van 24 maanden gevangenisstraf. LOVS-oriëntatiepunten beogen de straf weer te geven die rechters voor het modale feit, dat wil zeggen de meest voorkomende verschijningsvorm van het strafbare feit, plegen op te leggen. Zij komen tot stand na een inventarisatie van de praktijk van de straftoemeting. De rechtbank constateert dat het oriëntatiepunt voor verkrachting voor het laatst is geactualiseerd in 2013. Dat dit oriëntatiepunt ook nu nog zou moeten gelden als uitgangspunt voor de meest voorkomende verschijningsvorm van verkrachting, onderschrijft de rechtbank niet. De rechtbank acht zich gesteund in deze zienswijze door recent opgelegde straffen in - tot op zekere hoogte - soortgelijke zaken. De rechtbank ziet een gevangenisstraf van twee jaar dan ook eerder als de ondergrens voor een vaginale of orale verkrachting.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat in deze zaken sprake is van diverse strafverzwarende factoren. In de eerste plaats gaat het hier om gewelddadige verkrachtingen, waarbij de slachtoffers voor hun leven hebben gevreesd. De gevolgen zijn dan ook, in alle gevallen, heftig. Dat alle drie de slachtoffers ernstig zijn getraumatiseerd, is zonder meer strafverzwarend. Ook de leeftijd van de slachtoffers, welke was gelegen tussen de 20 en 26 jaar is een strafverzwarende omstandigheid, omdat verdachte hen ernstig heeft getraumatiseerd, juist op het moment dat zij bezig waren zich een zelfstandige positie in onze maatschappij te verwerven. Ook het feit dat er meerdere seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, die veelal werden herhaald en afgewisseld speelt een strafverzwarende rol. Verdachte heeft voorts in twee van de drie gevallen geen condoom gebruikt. Een van de slachtoffers heeft verklaard daardoor een tijdlang gevreesd te hebben een seksueel overdraagbare aandoening te hebben opgelopen, en dat zij in het begin daar nog meer mee bezig was dan de verkrachting zelf. Tot slot acht de rechtbank het strafverzwarend dat de slachtoffers, toen zij doelwit werden van het gruwelijke handelen van verdachte, op weg waren naar hun woning en een voor hen bekende en tot dan toe veilige route aflegden; slachtoffer 3 bevond zich zelfs in de lift van haar appartementencomplex, waardoor zij geen kant op kon. Hierbij speelt bovendien een rol dat verdachte pas op 7 april 2016 is aangehouden, terwijl slachtoffers vreesden dat verdachte op de hoogte was van hun persoonsgegevens, zoals hun adres en bij slachtoffer 2 ook de gegevens uit haar telefoon. Deze periode van extra onzekerheid en angst is door de media-aandacht voor deze zaken bovendien niet alleen beperkt gebleven tot de slachtoffers en hun directe omgeving.
Nu de rechtbank in het duister tast over de vraag, of verdachte zijn huidige proceshouding heeft aangenomen omdat hij op dit moment niet (meer) in staat is om op een andere manier te handelen of omdat hij geen van verantwoording wil afleggen voor de door hem gepleegde feiten, zal zij deze omstandigheid noch strafverzwarend, noch straf verminderend meewegen.
Gelet op al het voorgaande in samenhang bezien, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren per bewezen verklaarde verkrachting aangewezen. Zij houdt de bewezen verklaarde diefstal in haar strafmaat buiten beschouwing, omdat zij deze reeds als strafverzwarende factor bij de verkrachting heeft meegewogen.
Concluderend acht de rechtbank een gevangenisstraf van veertien jaren passend en geboden, zij wijkt daarmee af van de eis van de officier van justitie.

9.Beslag

In onderhavige zaak zijn de voorwerpen opgenomen in de als bijlage gevoegde beslaglijst inbeslaggenomen. Hierna wordt voor de voorwerpen verwezen naar de op de beslaglijst aangeduide nummers.
Verbeurdverklaring
Het voorwerp onder nummer 5 van de beslaglijst behoort aan toe aan verdachte. Nu het feit met betrekking tot dit goed is begaan, wordt dit voorwerp verbeurd verklaard.
Teruggave aan verdachte
De voorwerpen onder de nummers 3 en 4 en onder de nummers 6 tot en met 11 van de beslaglijst behoren toe aan verdachte. Nu geen relatie met het door verdachte gepleegde strafbare feit kan worden vastgesteld, zullen deze goederen worden teruggegeven aan hem.
Bewaring ten behoeve van rechthebbenden
De voorwerpen onder de nummers 1 en 2 en onder de nummers 12 tot en met 16 van de beslaglijst behoren toe aan de slachtoffers. Deze goederen zullen ten behoeve van hen worden bewaard.

10.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank overweegt daartoe dat alle vier de vorderingen zorgvuldig zijn opgesteld en grondig zijn onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen reden om niet inhoudelijk op de vorderingen van de benadeelde partijen te beslissen.
10.1.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij, [slachtoffer 1] , als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde verkrachting rechtstreeks schade heeft geleden en dat zij deze schade voldoende heeft gespecificeerd. De rechtbank zal de door haar gevorderde bedragen ter hoogte van € 14.679,46 aan materiële schade toewijzen en een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 januari 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
10.2.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij,
[slachtoffer 2] , als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde verkrachting en diefstal rechtstreeks schade heeft geleden en dat zij deze schade voldoende heeft gespecificeerd. De rechtbank zal de door haar gevorderde bedragen ter hoogte van een bedrag van € 3.286,89 aan materiële schade toewijzen en een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 30 januari 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
10.3.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 3]
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij,
[slachtoffer 3] , als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde verkrachting rechtstreeks schade heeft geleden en dat zij deze schade voldoende heeft gespecificeerd. De rechtbank zal de door haar gevorderde bedragen ter hoogte van € 389,86 aan materiële schade toewijzen en een bedrag van € 20.000,- aan immateriële schade toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 31 januari 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 3] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.4.
Ten aanzien van benadeelde partij P.I. [plaats]
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan, dat de benadeelde partij,
P.I. [plaats] , als gevolg van de hiervoor bewezen verklaarde brandstichting rechtstreeks schade heeft geleden en dat deze schade voldoende is gespecificeerd. De rechtbank zal de door haar gevorderde bedragen ter hoogte van een bedrag van € 27.875,17 aan materiële schade toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 19 mei 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 157 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A:
ten aanzien van het onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde
verkrachting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
diefstal;
ten aanzien van zaak B:
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor anderen te duchten is.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
14 (veertien) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
- nummer 5.
Gelast de teruggave van:
- nummers 3, 4 en 6 tot en met 11.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbenden van:
- nummers 1, 2 en 12 tot en met 17.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel:
Wijst de vordering van de benadeelde partij,
[slachtoffer 1], toe tot een bedrag van
€ 14.679,46(veertienduizend zeshonderdnegenenzeventig euro en zesenveertig cent) aan materiële schade en een bedrag van
€ 20.000,-(twintigduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 januari 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen de som van
€ 34.679,46(vierendertigduizend zeshonderdnegenenzeventig euro en zesenveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 januari 2016, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
208 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij,
[slachtoffer 2], toe tot een bedrag van
€ 3.286,89(drieduizendtweehonderdzesentachtig euro en negenentachtig cent) aan materiële schade en een bedrag van
€ 20.000,-(twintigduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 30 januari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen de som van
€ 23.286,89(drieëntwintigduizend tweehonderdzesentachtig euro en negenentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 30 januari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
151 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3], toe tot een bedrag van
€ 389,86(driehonderdnegenentachtig euro en zesentachtig cent) aan materiële schade en een bedrag van €
20.000,-(twintigduizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 31 januari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , te betalen de som van
€ 20.389,86(twintigduizend driehonderdnegenentachtig euro en zesentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 31 januari 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
136 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
P.I. [plaats], toe tot een bedrag van
€ 27.875,17(zevenentwintigduizend achthonderdvijfenzeventig euro en zeventien cent) aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 19 mei 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan P.I. [plaats] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Bouwman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juli 2017.