Uit al het voorgaande volgt dat verdachte alle drie de slachtoffers op uiterst grove en vernederende wijze heeft verkracht. Hij heeft daarmee de geestelijke en lichamelijke integriteit van de slachtoffers op de meest verstrekkende manier geschonden. Verdachte heeft zich blijkbaar slechts laten leiden door zijn eigen seksuele lustgevoelens en er is niet gebleken dat hij op enig moment heeft stilgestaan bij de gevoelens van en de gevolgen voor de slachtoffers. Een verkrachting is in zijn algemeenheid een uitermate traumatische gebeurtenis voor het slachtoffer, met niet zelden langdurige psychische en emotionele naweeën. In deze zaak is dat zeker ook het geval, zoals blijkt uit de verklaringen van de slachtoffers. Zij hebben middels het spreekrecht en een schriftelijke verklaring op een dappere en invoelbare wijze onder woorden gebracht welke ingrijpende gevolgen deze afschuwelijke feiten voor hen hebben gehad. Slachtoffer 1 heeft weinig energie, is bang de controle te verliezen als ze leuke dingen gaat doen en heeft het gevoel dat nooit iemand haar echt zal begrijpen. Slachtoffer 2 kwam vlak nadat het gebeurde nauwelijks meer haar deur uit, zij bevindt zich in een emotionele rollercoaster en kan haar werkzaamheden, waar zij voorheen erg van genoot, niet meer volledig verrichten. Slachtoffer 3 is sinds de gebeurtenis haar vertrouwen in mensen kwijt en vindt het lastig om contact te leggen met anderen, daarnaast kampt zij met concentratieproblemen en is zij als gevolg van de verkrachting naar haar ouders verhuisd. Voorts zijn alle drie de slachtoffers gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis en lopen zij constant rond met gevoelens van angst, onveiligheid en wantrouwen, waarvoor zij zijn, dan wel worden behandeld. Verdachte heeft de levens van de slachtoffers door zijn bruut handelen van de een op de andere dag volledig veranderd. Hij heeft hen een onbezorgd leven afgenomen. Uit het dossier, de spreekrechtverklaringen en de behandeling op zitting is gebleken dat deze verkrachtingen ook een onuitwisbare indruk hebben achtergelaten op de familieleden en andere naasten van de slachtoffers. Verdachte heeft door zijn handelen ook hun levens voorgoed veranderd. Het behoeft ten slotte geen betoog dat deze verkrachtingen gevoelens van afschuw en verontwaardiging oproepen in de samenleving en dat vrouwen zich hierdoor in zijn algemeenheid minder veilig op straat voelen.
Na zijn aanhouding is verdachte in voorlopige hechtenis gesteld en heeft hij in de P.I. [plaats] in zijn cel brand gesticht. Als gevolg van de brand is de cel volledig uitgebrand en moesten er twee afdelingen worden ontruimd. Verdachte mag van geluk spreken dat deze ontruiming goed is verlopen en dat er als gevolg van de brand dan wel de rookvorming geen slachtoffers zijn gevallen. Opzettelijke brandstichting in een omgeving waar veel mensen onvrijwillig zijn opgesloten kan tot de meest ernstige vormen van brandstichting worden gerekend. Niet alleen vanwege de risico’s voor de gedetineerden, medewerkers van de P.I. en hulpdiensten, maar ook voor de openbare orde, aangezien in zo’n chaotische noodsituatie de maatschappelijke veiligheid, die immers de reden vormt voor het detineren van mensen, in gevaar kan komen.
Bij daders die, zoals verdachte, een serie ernstige zedenmisdrijven plegen, ligt het in de rede te vrezen voor herhaling. Bescherming van de samenleving wordt daarmee een van de belangrijkste strafdoelen. Met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt de kans op herhaling slechts uitgesloten zolang de straf duurt. Met een TBS maatregel die dient ter beveiliging van de samenleving, wordt een zedendelinquent pas vrijgelaten op het moment dat dit naar het oordeel van deskundigen verantwoord is. Deze maatregel kan slechts worden opgelegd indien tijdens het begaan van het feit sprake was een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Over de persoon en de geestvermogens van verdachte is weinig bekend. Hij is in het Pieter Baan Centrum geplaatst en er is over hem door het Nederlandse Instituut voor Forensische Psychologie en Psychiatrie (hierna: NIFP) een dubbelrapportage opgemaakt. Daarin wordt, vooral omdat verdachte iedere medewerking aan dit onderzoek heeft geweigerd, geconcludeerd dat niet kan worden vastgesteld dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestesvermogens of dat hij lijdt aan een ziekelijke stoornis. De deskundigen van het NIFP hebben zich onthouden van advies. Ter terechtzitting hebben zij voornoemd rapport bekrachtigd en verklaard dat, ook als zij een vermoeden zouden hebben dat verdachte een stoornis had, zelfs als niet helemaal te duiden viel wat voor stoornis, dit zeer zeker naar voren zouden hebben gebracht.
De rechtbank kan ook zonder advies van gedragsdeskundigen tot het oordeel komen dat ten tijde van het begaan van het feit bij de dader sprake was een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en een tbs-maatregel opleggen. De rechtbank moet dan wel duidelijke andere aanknopingspunten hebben om tot die vaststelling te komen. Deze aanknopingspunten zijn er naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. De enige informatie waarover de rechtbank beschikt, naast voornoemde dubbelrapportage, gaat immers over de psychische gesteldheid van verdachte lange tijd nadat de ten laste gelegde feiten hebben plaatsgevonden. Er is geen informatie beschikbaar over zijn psychische gesteldheid in het verleden en ook is niet gebleken dat hij eerder in behandeling is geweest. Daarbij komt dat volgens de op de zitting verschenen deskundigen de psychische gesteldheid van verdachte lijkt te zijn verslechterd ten opzichte van zijn psychische gesteldheid kort na de gebeurtenissen. De rechtbank ziet dan ook geen mogelijkheid om verdachte tbs op te leggen, ook al spoort dit niet met het belang om de samenleving tegen verdachte te beschermen.
Wat rest is het opleggen van een langdurige gevangenisstraf die recht doet aan de ernst en de gevolgen van voornoemde feiten. Voor meervoudige verkrachting kan op grond van de wet een maximale gevangenisstraf van zestien jaar worden opgelegd. Aangezien het strafmaximum voor opzettelijke brandstichting met levensgevaar hoger ligt dan dat voor verkrachting, kan gelet op de huidige gevoegde tenlasteleggingen een maximale gevangenisstraf van twintig jaar worden opgelegd.
Nu geen oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) bestaat voor brandstichting heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Verdachte heeft opzettelijk personen in levensgevaar gebracht. In het bijzonder het feit dat verdachte zijn medegedetineerden in een zeer benarde situatie heeft gebracht, nu zij geen kant op konden en afhankelijk waren van hulpdiensten, acht de rechtbank strafverzwarend. De rechtbank acht daarentegen straf verminderend dat verdachte door zijn eigen handelen ernstige brand- en snijwonden heeft opgelopen, zodat hij tot op zekere hoogte al met de nadelige gevolgen van zijn handelen is geconfronteerd. Al met al is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van twee jaren voor dit feit op zijn plaats is.
Voor verkrachting geldt een LOVS-oriëntatiepunt van 24 maanden gevangenisstraf. LOVS-oriëntatiepunten beogen de straf weer te geven die rechters voor het modale feit, dat wil zeggen de meest voorkomende verschijningsvorm van het strafbare feit, plegen op te leggen. Zij komen tot stand na een inventarisatie van de praktijk van de straftoemeting. De rechtbank constateert dat het oriëntatiepunt voor verkrachting voor het laatst is geactualiseerd in 2013. Dat dit oriëntatiepunt ook nu nog zou moeten gelden als uitgangspunt voor de meest voorkomende verschijningsvorm van verkrachting, onderschrijft de rechtbank niet. De rechtbank acht zich gesteund in deze zienswijze door recent opgelegde straffen in - tot op zekere hoogte - soortgelijke zaken. De rechtbank ziet een gevangenisstraf van twee jaar dan ook eerder als de ondergrens voor een vaginale of orale verkrachting.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat in deze zaken sprake is van diverse strafverzwarende factoren. In de eerste plaats gaat het hier om gewelddadige verkrachtingen, waarbij de slachtoffers voor hun leven hebben gevreesd. De gevolgen zijn dan ook, in alle gevallen, heftig. Dat alle drie de slachtoffers ernstig zijn getraumatiseerd, is zonder meer strafverzwarend. Ook de leeftijd van de slachtoffers, welke was gelegen tussen de 20 en 26 jaar is een strafverzwarende omstandigheid, omdat verdachte hen ernstig heeft getraumatiseerd, juist op het moment dat zij bezig waren zich een zelfstandige positie in onze maatschappij te verwerven. Ook het feit dat er meerdere seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, die veelal werden herhaald en afgewisseld speelt een strafverzwarende rol. Verdachte heeft voorts in twee van de drie gevallen geen condoom gebruikt. Een van de slachtoffers heeft verklaard daardoor een tijdlang gevreesd te hebben een seksueel overdraagbare aandoening te hebben opgelopen, en dat zij in het begin daar nog meer mee bezig was dan de verkrachting zelf. Tot slot acht de rechtbank het strafverzwarend dat de slachtoffers, toen zij doelwit werden van het gruwelijke handelen van verdachte, op weg waren naar hun woning en een voor hen bekende en tot dan toe veilige route aflegden; slachtoffer 3 bevond zich zelfs in de lift van haar appartementencomplex, waardoor zij geen kant op kon. Hierbij speelt bovendien een rol dat verdachte pas op 7 april 2016 is aangehouden, terwijl slachtoffers vreesden dat verdachte op de hoogte was van hun persoonsgegevens, zoals hun adres en bij slachtoffer 2 ook de gegevens uit haar telefoon. Deze periode van extra onzekerheid en angst is door de media-aandacht voor deze zaken bovendien niet alleen beperkt gebleven tot de slachtoffers en hun directe omgeving.
Nu de rechtbank in het duister tast over de vraag, of verdachte zijn huidige proceshouding heeft aangenomen omdat hij op dit moment niet (meer) in staat is om op een andere manier te handelen of omdat hij geen van verantwoording wil afleggen voor de door hem gepleegde feiten, zal zij deze omstandigheid noch strafverzwarend, noch straf verminderend meewegen.
Gelet op al het voorgaande in samenhang bezien, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren per bewezen verklaarde verkrachting aangewezen. Zij houdt de bewezen verklaarde diefstal in haar strafmaat buiten beschouwing, omdat zij deze reeds als strafverzwarende factor bij de verkrachting heeft meegewogen.
Concluderend acht de rechtbank een gevangenisstraf van veertien jaren passend en geboden, zij wijkt daarmee af van de eis van de officier van justitie.