ECLI:NL:RBAMS:2017:4604

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
C/13/610897 / HA ZA 16-642
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake verdeling gemeenschap en gebruiksvergoeding na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee voormalige partners over de verdeling van hun gemeenschap van goederen en de gebruiksvergoeding voor de voormalig echtelijke woning. De partijen, die gedurende 22 jaar een affectieve relatie hebben gehad en op 15 maart 2007 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zijn na hun echtscheiding in 2009 in een juridisch conflict verwikkeld geraakt. De eiser vorderde een gebruiksvergoeding van € 1.600,00 per maand voor de voormalig echtelijke woning, die door de gedaagde werd bewoond, en eiste dat de gedaagde de woning zou verlaten. De gedaagde voerde verweer en stelde dat het echtscheidingsconvenant nietig was wegens dwaling en misbruik van omstandigheden.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de gedaagde niet kon aantonen dat het echtscheidingsconvenant nietig was en dat de vordering tot vernietiging van de verdeling was vervallen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde de voormalig echtelijke woning moest verlaten, maar wees de vordering van de eiser tot het betalen van een gebruiksvergoeding af, omdat er geen afspraken waren gemaakt over een vergoeding na de echtscheiding. De rechtbank heeft ook de financiële verplichtingen tussen partijen beoordeeld, waaronder een bedrag van € 55.725,54 dat de eiser aan de gedaagde moest betalen wegens overbedeling. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld om de woning te verlaten en werd de proceskostencompensatie tussen partijen vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/610897 / HA ZA 16-642
Vonnis van 12 juli 2017
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.B. Winthagen te IJsselstein (Utrecht),
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.D. van Doorn te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het ambtshalve gewezen tussenvonnis van 5 oktober 2016, waarbij een comparitie van partijen is gelast, met de daarin vermelde stukken,
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 april 2017, met de daarin vermelde stukken, waaronder de conclusie van antwoord in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben gedurende een periode van 22 jaar een affectieve relatie gehad, uit welke relatie op [datum] een dochter is geboren. Op 15 maart 2007 zijn zij in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd, welk huwelijk is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van [datum] in de registers van de burgerlijke stand op [datum] .
2.2.
Op 12 augustus 1994 hebben partijen een appartementsrecht verworven rechtgevend op het gebruik van de woning op de derde verdieping met bijbehorende kamer op de zolderverdieping aan de [straat 1] te [plaats] (hierna: de voormalig echtelijke woning). Ter financiering van de voormalig echtelijke woning hebben partijen op 12 augustus 1994 een hypothecaire lening afgesloten bij de ABN AMRO, welke hypotheek ten tijde van de echtscheiding (2009) volledig was afgelost.
2.3.
Partijen zijn in 1994 samen een v.o.f. onder de naam [bedrijf] (hierna: de vof) aangegaan, welke vof zich bezig hield met het vervaardigen van films en documentaires.
De vof had een schuld aan ING-bank (hierna: ING). In april 2015 heeft ING een incassobureau ingeschakeld ter inning van de uitstaande schuld van de vof van op 30 april 2015 € 20.512,95. De vof is inmiddels opgeheven.
2.4.
Op 2 december 2009 hebben partijen een echtscheidingsconvenant ondertekend.
In het echtscheidingsconvenant zijn de vof, de bankrekening en de auto die zakelijk werd gebruikt betrokken. De auto is op 22 december 2015 op naam van [eiser] gesteld. De schuld van de vof aan ING is niet meegenomen in het echtscheidingsconvenant.
2.5.
Op 14 januari 2010 is de akte van verdeling gepasseerd bij de notaris, waarbij onder meer de voormalig echtelijke woning is toebedeeld aan [eiser] . Ook is hierin opgenomen dat ieder van de de deelgenoten de verdeling te zijnen bate of schade aanvaardt. De eigendom van de voormalig echtelijke woning is op 14 januari 2010 op naam van [eiser] gesteld. In de notariële akte van verdeling is opgenomen dat [eiser] aan [gedaagde] een bedrag dient te betalen van € 55.725,54 wegens overbedeling en dat dit bedrag is betaald waarvoor [gedaagde] kwijting heeft verleend aan [eiser] . Voornoemd bedrag is echter niet betaald door [eiser] aan [gedaagde] .
2.6.
Na het formaliseren van de echtscheiding hebben partijen hun affectieve relatie voortgezet en zijn zij blijven woning in de voormalig echtelijke woning.
2.7.
Op 19 januari 2010 heeft [gedaagde] de eigendom verkregen van de woning aan de [straat 2] te [plaats] (hierna de woning aan de [straat 2] ). Op deze woning rust een hypotheek welke hypothecaire lening op naam van [gedaagde] is gesteld. Na verbouwing is deze woning van april 2010 tot april 2016 aan derden verhuurd.
2.8.
Partijen hebben een bedrag van € 10.000,00 en van € 3.000,00 geleend van de zus van [eiser] . Op de lening van € 3.000,00 heeft [eiser] € 1.000,00 afgelost.
2.9.
In april 2013 heeft [eiser] de affectieve relatie van partijen beëindigd en de voormalig echtelijke woning verlaten. [gedaagde] is in de voormalig echtelijke woning blijven wonen zonder dat er afspraken zijn gemaakt tussen partijen over de kosten van het gebruik van die woning door [gedaagde] .
2.10.
Sinds 11 april 2016 woont [eiser] in de woning aan de [straat 2] en betaalt hij een gebruikersvergoeding van € 323,00 per maand aan [gedaagde] . Daarnaast betaalt [eiser] de kosten voor gas, water en licht voor de woning aan de [straat 2] .

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
A. voor recht te verklaren dat [gedaagde] een gebruiksvergoeding verschuldigd is voor de voormalig echtelijke woning aan [eiser] van € 1.600,00 per maand, althans een zodanig bedrag als de rechtbank juist zal achten aan maandelijkse gebruiksvergoeding, ingaande april 2013 tot het moment dat [gedaagde] de woning verlaat en verlaten zal houden en te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot het moment van algehele voldoening;
B. voor recht te verklaren dat [gedaagde] de voormalig echtelijke woning dient te verlaten binnen twee weken na het wijzen van dit vonnis en verlaten dient te houden onder afgifte van alle sleutels aan [eiser] ;
C. [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 500,00 per dag of gedeelte van een dag, voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] geen gehoor geeft aan het hiervoor onder sub B gevorderde, althans een door de rechtbank te bepalen dwangsom;
D. de verdeling c.q. afrekening tussen partijen vast te stellen zoals omschreven in punt 41 tot en met 43 en punt 48 tot en met 54 van de dagvaarding;
E. vast te stellen dat iedere partij zijn/haar eigen kosten van het geding betaalt.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert:
Primair:
A. te verklaren voor recht dat het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant van 2 december 2009 nietig is dan wel te verklaren voor recht dat dit echtscheidingsconvenant door dwaling c.q. misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen en het echtscheidingsconvenant te vernietigen op grond van dwaling en misbruik van omstandigheden;
Subsidiair:
B. het echtscheidingsconvenant van 2 december 2009 voor wat de verdeling van de in het echtscheidingsconvenant genoemde verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te vernietigen, nu deze verdeling in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid voor [gedaagde] onaanvaardbaar is;
Meer subsidiair:
C. te verklaren voor recht dat ten gevolge van rechtsverwerking van uitvoering van het echtscheidingsconvenant, op het echtscheidingsconvenant geen beroep meer kan worden gedaan;
D. te verklaren voor recht dat partijen geen rechtsgevolgen kunnen verbinden aan de akte van verdeling van 14 januari 2010 en het bewijs van eigendom van [eiser] van de [straat 1] te [plaats] d.d. januari 2010 en over zullen gaan tot verdeling van voornoemde woning en de woning aan de [straat 2] te [plaats] , als zijnde hun gezamenlijke eigendommen met een gezamenlijke aflossingsverplichting voor de ten behoeve van de woning aan de [straat 2] afgesloten hypothecaire geldlening bij ABN.
3.5.
[eiser] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank allereerst de vordering in reconventie beoordelen.
In reconventie
Het echtscheidingsconvenant
4.2.
[gedaagde] heeft zich beroepen op vernietiging van het echtscheidingsconvenant als bedoeld in artikel 3:52 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) wegens dwaling dan wel misbruik van omstandigheden. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] misbruik gemaakt van haar vertrouwen. Dat zij heeft gedwaald werd pas duidelijk vier jaar het sluiten van het echtscheidingsconvenant omdat toen door [eiser] de voormalig echtelijke woning werd opgeëist. Vanaf dat moment maakt [eiser] misbruik van het echtscheidingsconvenant. Ook beroept [gedaagde] zich op artikel 3:196 BW, benadeling voor meer dan een kwart op grond waarvan zij zich eveneens beroept op vernietiging van de verdeling.
4.3.
Voorop staat dat artikel 3:199 BW bepaalt dat op een verdeling de artikelen 6:228-230 BW (dwaling) niet van toepassing zijn. Dit betekent dat voor zover [gedaagde] haar vordering hierop grondt, deze reeds hierop afstuit.
4.4.
Voorts bepaalt artikel 3:200 BW dat een rechtsvordering tot vernietiging van een verdeling vervalt door verloop van drie jaren na de verdeling. Nu op 14 januari 2010 de akte van verdeling is gepasseerd bij de notaris (zie 2.5) en de vordering van [gedaagde] in reconventie is ingesteld op 28 december 2016, is de bevoegdheid tot het instellen van een rechtsvordering tot vernietiging van de verdeling inmiddels vervallen, zodat de vordering van [gedaagde] ook in zoverre dient te worden afgewezen.
4.5.
Artikel 3:196 lid 4 BW bepaalt dat een verdeling niet op grond van dwaling omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen vernietigbaar is, indien de benadeelde de toedeling te zijnen bate of schade heeft aanvaard. Nu in de akte van verdeling is opgenomen dat ieder der deelgenoten de verdeling te zijnen bate of schade aanvaardt, stuit de vordering van [gedaagde] voor zover gegrond op artikel 3:196 BW reeds hierop af.
4.6.
Het voorgaande betekent dat de vordering zoals weergeven onder 3.4. sub A en B zal worden afgewezen.
4.7.
[gedaagde] betoogt voorts dat het echtscheidingsconvenant nietig is voor zover daarin is bepaald dat de voormalig echtelijke woning aan [eiser] is toebedeeld nu het echtscheidingsconvenant enkel is aangegaan ter ontduiking van de wettelijke bepalingen zoals opgenomen in artikel 40 Huisvestingswet en de regelingen voor tijdelijke verhuur van de gemeente Amsterdam om verhuur van de woning aan de [straat 2] aan derden mogelijk te maken.
4.8.
Dit betoog van [gedaagde] faalt. Artikel 3:40 BW bepaalt dat een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of de openbare orde nietig is. De enkele omstandigheid dat partijen zijn gaan scheiden met het oog op ontduiking van wettelijke regelgeving in verband met door hen beoogde verhuur van een woning, maakt niet dat het echtscheidingsconvenant in strijd is met de goede zeden of de openbare orde. Van nietigheid is dan ook geen sprake.
4.9.
Meer subsidiair betoogt [gedaagde] dat het echtscheidingsconvenant geen rechtskracht meer heeft omdat partijen de relatie na echtscheiding hebben gecontinueerd en zij geen uitvoering zouden hebben gegeven aan de echtscheidingsbeschikking. Zij hebben de relatie als samenwoner zonder samenlevingscontract gecontinueerd en daarom dient verdeeld te worden op grond van de situatie zoals deze bestond voor het huwelijk en dienen volgens [gedaagde] zowel de voormalig echtelijke woning als de woning aan de [straat 2] verdeeld te worden.
4.10.
Voorop staat dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn als de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Daarvoor is de enkele omstandigheid dat de schuldeiser gedurende lange tijd heeft stilgezeten onvoldoende; er dient sprake te zijn van bijkomende omstandigheden.
4.11.
[gedaagde] heeft onvoldoende gesteld en onderbouwd dat sprake is van rechtsverwerking in voornoemde zin. Bovendien miskent [gedaagde] dat partijen door middel van de akte van verdeling van 14 januari 2010, alsmede het op naam van [eiser] stellen van de voormalig echtelijke woning op diezelfde datum, uitvoering hebben gegeven aan het echtscheidingsconvenant en hiermee een beëindiging hebben bewerkstelligd van de gemeenschap van goederen die door het huwelijk was ontstaan. Er bestaat dan ook geen rechtsgrond om thans over te gaan tot verdeling van de woningen zoals door [gedaagde] is gevorderd. Ook het onder 3.4 sub C en D zal dan ook worden afgewezen.
4.12.
Het voorgaande betekent dat zowel de primaire als subsidiaire vorderingen in reconventie zullen worden afgewezen.
4.13.
In de omstandigheid dat partijen gewezen echtelieden zijn, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten in reconventie te compenseren als hierna volgt.
In conventie
De voormalig echtelijke woning
4.14.
[eiser] stelt dat het redelijk en billijk is dat [gedaagde] voor het gebruik van de voormalig echtelijke woning een gebruikersvergoeding betaalt vergelijkbaar met de huurprijs voor een dergelijke woning in Amsterdam, zijnde € 1.600,00 per maand. Nu [gedaagde] al meer dan drie jaar in de woning verblijft komt dit neer op een bedrag van
€ 57.600,00 tot en met april 2016.
4.15.
Voorop staat dat de voormalig echtelijke woning op 14 januari 2010 op naam van [eiser] is gesteld en dus vanaf die datum geen sprake meer is van een gemeenschappelijk goed in de zin van artikel 3:166 BW. Na het passeren van de akte van verdeling en de eigendomsoverdracht van de voormalig echtelijke woning aan [eiser] zijn partijen nog gezamenlijk in de echtelijke woning blijven wonen. In april 2013 heeft [eiser] die woning verlaten, zonder afspraken te maken over een door [gedaagde] te betalen gebruikersvergoeding. Dit betekent dat er geen grondslag bestaat om nu, achteraf, alsnog een door [gedaagde] te betalen gebruikersvergoeding op te leggen. Het had op de weg van [eiser] gelegen om hierover afspraken te maken, dat hij zulks heeft nagelaten dient voor zijn rekening en risico te blijven. Hetgeen onder 3.1. sub A is gevorderd zal dan ook worden afgewezen.
4.16.
Nu de voormalig echtelijke woning aan [eiser] toebehoort dient [gedaagde] die woning te verlaten. De vordering onder 3.1. sub B zal dan ook worden toegewezen als hierna volgt en met dien verstande dat [gedaagde] de voormalig echtelijke woning dient te verlaten binnen drie maanden na het wijzen van dit vonnis. De rechtbank zal de vordering onder 3.1. sub B in die zin toewijzen dat [gedaagde] wordt veroordeeld de woning te verlaten.
4.17.
De rechtbank ziet thans (nog) geen aanleiding aan het verlaten van de voormalig echtelijke woning een dwangsom te verbinden. De vordering onder 3.1. sub C zal dan ook worden afgewezen.
De gevorderde verdeling en verrekening (vordering in conventie 3.1. sub D)
4.18.
Voorop staat dat het bedrag van € 55.725,54 dat op grond van de akte van verdeling door [eiser] aan [gedaagde] dient te worden betaald wegens overbedeling, niet door hem aan haar betaald is, zodat dit alsnog dient te geschieden. Dit betekent dat aan [gedaagde] een door [eiser] te betalen bedrag toekomt van
€ 55.725,54.
De vof
4.19.
[eiser] stelt dat het kapitaal in de vof per 31 december 2014 voor hem
- € 11.933,73 bedroeg en voor [gedaagde] - € 19.903,22. Het verschil tussen de bedragen is
€ 7.969,52 en [eiser] stelt recht te hebben op vergoeding door [gedaagde] van de helft van dit verschil zijnde € 3.984,76. In 2015 stelt [eiser] een bedrag van € 5.461,07 op de schuld van de vof te hebben afgelost en [gedaagde] niets. Volgen [eiser] heeft hij recht op vergoeding door [gedaagde] van de helft daarvan zijnde € 2.730,54. Dit betekent volgens [eiser] dat hij met betrekking tot de schuld van de vof aan ING in totaal een bedrag van € 6.715,30 te vorderen heeft van [gedaagde] . [gedaagde] erkent dat zij dit bedrag aan [eiser] verschuldigd is. Dit betekent dat
€ 6.715,30in mindering zal worden gebracht op het hiervoor onder 4.18 vermelde bedrag dat aan [gedaagde] toekomt.
De auto
4.20.
[eiser] stelt kosten te hebben gemaakt voor de auto die partijen gezamenlijk hebben gebruikt. Hij stelt daarom een bedrag van € 2.735,50, zijnde de helft van het door hem betaalde bedrag, te goed te hebben van [gedaagde] .
4.21.
[gedaagde] betwist enige vergoeding voor de auto verschuldigd te zijn. Zij voert aan dat zij lange tijd ziek is geweest en dat [eiser] de auto vanaf juni 2013 alleen in gebruik heeft gehad. Op 22 december 2015 is de auto op naam van [eiser] gesteld zonder dat [gedaagde] hiervoor een vergoeding heeft ontvangen.
4.22.
De rechtbank wijst de vordering van [eiser] ten aanzien van de autokosten af. [eiser] heeft niet betwist dat de auto inmiddels op zijn naam is gesteld zonder dat [gedaagde] hiervoor een vergoeding heeft ontvangen. In dit licht acht de rechtbank het redelijk dat [eiser] de onderhoudskosten voor deze auto voor zijn eigen rekening neemt.
Vernietiging spullen
4.23.
[eiser] betoogt dat [gedaagde] na de echtscheiding alle negatieven van meer dan vierhonderd foto’s, fotoboeken en het fototoestel van [eiser] heeft vernietigd. De vernietigde spullen waren [eiser] dierbaar en van grote waarde zowel zakelijk als privé. Volgens [eiser] dient [gedaagde] hiervoor een bedrag van € 8.000,00 aan hem te vergoeden.
4.24.
[gedaagde] betoogt na de beëindiging van de relatie van partijen ernstig depressief te zijn geraakt en in die toestand fotoboeken en een camera te hebben vernietigd. De fotoboeken hadden ten gevolge van lekkage al schade opgelopen. De camera heeft volgens [gedaagde] een marktwaarde van € 75,00. [gedaagde] heeft [eiser] een vergoeding aangeboden van € 275,00, maar dat heeft [eiser] afgewezen.
4.25.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagde] erkent de spullen van [eiser] te hebben vernietigd. Geen van partijen hebben onderbouwd hoe zij tot de door hen genoemde bedragen zijn gekomen. De rechtbank zal daarom de waarde van deze spullen schatten en komt uit op een door [gedaagde] aan [eiser] te vergoeden bedrag van
€ 300,00, welk bedrag in mindering zal worden gebracht op hetgeen [gedaagde] van [eiser] nog tegoed heeft (zie 4.18)
4.26.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de slotsom dat [eiser] aan [gedaagde] dient te betalen: 55.725,54 - 6.715,30 - 300,00 = € 48.710,24.
4.27.
Nu partijen gewezen echtelieden zijn, zullen de proceskosten in conventie worden gecompenseerd als hierna volgt.
in conventie en in reconventie
4.28.
De rechtbank merkt op dat hoewel beide partijen stellingen hebben ingenomen ten aanzien van de geleende geldbedragen van de zus van [eiser] , zij geen van beiden op dit punt een vordering hebben ingesteld, zodat de rechtbank aan een beoordeling op dit punt niet toekomt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] de voormalig echtelijke woning aan de [straat 1] te [plaats] binnen drie maanden na het wijzen van dit vonnis te verlaten en verlaten te houden onder afgifte van alle sleutels van deze woning aan [eiser] ,
5.2.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] te betalen een bedrag van € 48.710,24 (achtenveertig duizend zevenhonderdentien euro en vierentwintig cent),
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst het gevorderde af;
in conventie en reconventie
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Q.R.M. Falger, rechter, bijgestaan door mr. A. Vogelzang, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2017.