In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee voormalige partners over de verdeling van hun gemeenschap van goederen en de gebruiksvergoeding voor de voormalig echtelijke woning. De partijen, die gedurende 22 jaar een affectieve relatie hebben gehad en op 15 maart 2007 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, zijn na hun echtscheiding in 2009 in een juridisch conflict verwikkeld geraakt. De eiser vorderde een gebruiksvergoeding van € 1.600,00 per maand voor de voormalig echtelijke woning, die door de gedaagde werd bewoond, en eiste dat de gedaagde de woning zou verlaten. De gedaagde voerde verweer en stelde dat het echtscheidingsconvenant nietig was wegens dwaling en misbruik van omstandigheden.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de gedaagde niet kon aantonen dat het echtscheidingsconvenant nietig was en dat de vordering tot vernietiging van de verdeling was vervallen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde de voormalig echtelijke woning moest verlaten, maar wees de vordering van de eiser tot het betalen van een gebruiksvergoeding af, omdat er geen afspraken waren gemaakt over een vergoeding na de echtscheiding. De rechtbank heeft ook de financiële verplichtingen tussen partijen beoordeeld, waaronder een bedrag van € 55.725,54 dat de eiser aan de gedaagde moest betalen wegens overbedeling. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld om de woning te verlaten en werd de proceskostencompensatie tussen partijen vastgesteld.