ECLI:NL:RBAMS:2017:4603

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
C/13/581417 / HA ZA 15-158 en C/13/617426 / HA ZA 16-1074
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing schadevergoeding vordering investeerder wegens gebrek aan bewijs aandelenbezit

In deze zaak vorderde een investeerder schadevergoeding van 10 miljoen euro, die hij in een administratiekantoor had geïnvesteerd, omdat hij meende dat zijn geld was verduisterd. De rechtbank Amsterdam oordeelde echter dat de investeerder niet had bewezen dat hij daadwerkelijk aandelen bezat of recht had op de investering. De rechtbank wees de vordering af, omdat de investeerder niet kon aantonen dat hij eigenaar was van de Class B aandelen in Beaumont Fund Ltd. (BF), de vennootschap waarin hij had geïnvesteerd. De rechtbank concludeerde dat de schade die de investeerder had geleden, afgeleide schade was, wat betekent dat alleen de vennootschap zelf recht had op schadevergoeding voor de vermogensschade die haar was toegebracht. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad, die bevestigt dat aandeelhouders in principe geen eigen vordering tot schadevergoeding kunnen indienen voor schade die de vennootschap is toegebracht. De investeerder had ook niet aangetoond dat er sprake was van een specifieke zorgvuldigheidsverplichting die door de gedaagden was geschonden. De rechtbank wees de vordering af en veroordeelde de investeerder in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 28 juni 2017
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/581417 / HA ZA 15-158 van:
[eiser hoofdzaak],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. N.J. Margetson te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARCARI FUND SOLUTIONS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2 in hoofdzaak en eiser 2 in vrijwaringszaak],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. B. de Metz te Amsterdam.
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/617426 HA ZA / 16-1074 van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARCARI FUND SOLUTIONS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2 in hoofdzaak en eiser 2 in vrijwaringszaak],
wonende te [woonplaats] ,
eiseressen in vrijwaring,
advocaat mr. B. de Metz te Amsterdam.
tegen
[gedaagde vrijwaringszaak],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. N.J. Margetson te Rotterdam.
Eiser in conventie in de hoofdzaak wordt hierna [eiser hoofdzaak] genoemd. Gedaagden in conventie in de hoofdzaak, tevens eiseressen in vrijwaring, worden hierna Arcari c.s. genoemd. Gedaagde in vrijwaring wordt hierna [gedaagde vrijwaringszaak] genoemd.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis in incident van 29 juli 2015,
  • het vonnis in incident van 30 december 2015 waarbij is bepaald dat op de vorderingen Nederlands recht van toepassing is,
  • het vonnis van 9 maart 2016 waarbij de vordering ex artikel 843a Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) is afgewezen,
  • het vonnis van 27 juli 2016 waarbij het Arcari c.s. is toegestaan dat [gedaagde vrijwaringszaak] wordt gedagvaard,
  • het tussenvonnis van 19 oktober 2016 waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 april 2017 met de daarin genoemde processtukken en proceshandelingen,
  • de brief van 11 april 2017 van de zijde van [eiser hoofdzaak] en [gedaagde vrijwaringszaak] met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 februari 2017 waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 3 april 2017 met de daarin genoemde processtukken en proceshandelingen,
  • de brief van 11 april 2017 van de zijde van [gedaagde vrijwaringszaak] en [eiser hoofdzaak] met opmerkingen over het proces-verbaal.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaring

3.1.
Arcari, voorheen IMFC Fund Services B.V., is een administratiekantoor. [naam 1] is (indirect) bestuurder van Arcari.
3.2.
Beaumont Fund Ltd. (hierna: BF) is een op de British Virgin Islands (hierna: BVI) gevestigde vennootschap die zich bezighoudt met investeringen via verschillende handelsvennootschappen. BF is in februari 2002 opgericht door [gedaagde vrijwaringszaak] , de zoon van [eiser hoofdzaak] , en [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [naam 2] is eind 2013 overleden. Thans is [gedaagde vrijwaringszaak] alleen bestuurder van BF. Het aandelenkapitaal van BF bestaat uit (stemrechtloze) gewone aandelen, onderverdeeld in drie klassen (Class A, B en C) waaraan telkens andere rechten verbonden zijn, en preferente aandelen waaraan stemrechten zijn verbonden. Union Bank Privée (hierna: UBP) houdt alle Class B aandelen in BF.
3.3.
BF houdt aandelen – te weten zogenaamde stemrechtloze
investor shares -in Brightwell Portfolio Fund Sicav plc (hierna: Brightwell). Alle aandelen met stemrecht – zogenaamde
founder shares –worden gehouden door (de nalatenschap van) [naam 2] . Brightwell beheert verschillende investeringsfondsen. Houders van Class B aandelen in BF maken aanspraak op het Brightwell Sub-Fund A. Brightwell, Sub-Fund A deed haar investeringen via verschillende dochterondernemingen, waaronder Beaumont Discretionary Trading Ltd. (BDT), Beaumont Systematic Trading Ltd. (BST) en Beaumont Cash Management Ltd. (BCM) (hierna tezamen: de handelsentiteiten.
3.4.
[naam 2] en [gedaagde vrijwaringszaak] waren beiden van 30 oktober 2002 tot 31 juli 2006 bestuurder van Brightwell. Vanaf 31 juli 2006 zijn de vennootschappen GM General Management Ltd. en Curado Trust (Tortola) Ltd., beide gevestigd op de Britse Maagdeneilanden, de bestuurders van Brightwell. Daarnaast waren, vanaf 10 mei 2011 tot aan zijn overlijden op of omstreeks 30 december 2013, [naam 2] en van 10 december 2011 tot 30 mei 2014 [naam 1] bestuurders van Brightwell.
3.5.
Vanaf december 2009 was Lakin Holdings Ltd (hierna: Lakin), samen met [naam 2] en ten dele ook samen met [gedaagde vrijwaringszaak] , bestuurder van de handelsentiteiten. Tot 21 oktober 2013 was [naam 1] (mede) bestuurder van Lakin.
3.6.
Beaumont Investment Management Ltd., thans Princes Gate Investment Management Ltd., (hierna: Princes) houdt alle preferente aandelen in BF. Princes verzorgde als investment manager vanaf 2002 voor BF en vanaf 2006 ook voor Brightwell het investeringsbeleid. Bestuurder en enig aandeelhouder van Princes was (tot diens overlijden) [naam 2] . Tot 23 maart 2009 was ook [gedaagde vrijwaringszaak] bestuurder van Princes.
Op 21 mei 2010 hebben Brightwell en Princes een Investment Management Agreement gesloten die de in 2002 en 2006 tussen hen gesloten overeenkomsten verving. In artikel 3.1 van deze overeenkomst is Princes aangewezen om de investeringen van Brightwell te beheren.
3.7.
Op basis van een overeenkomst genaamd Administrative Services Agreement, amended and restated van 1 november 2003 werd Arcari de administrateur van BF. Arcari heeft zich per 30 mei 2014 teruggetrokken als administrateur van BF, Brightwell en de handelsentiteiten.
In artikel 2 van de Administrative Services Agreement is vermeld dat de administrateur verantwoordelijk is voor het uitvoeren van financiële verplichtingen en boekhoudverplichtingen en alles wat nodig is voor het uitvoeren van de activiteiten van BF, waaronder het maandelijks berekenen van de netto waarde (net asset value, hierna NAV) van onder andere de Class B aandelen van BF.
Arcari was ook administrateur van Brightwell en van de handelsentiteiten.
3.8.
Op 1 november 2007 heeft Beaumont ‘Class B Shares’ een swap transaction agreement gesloten met Olsen Invest and Trade SA te Panama (hierna Olsen) waarin is bepaald dat Olsen op 31 december 2012 US$ 10,8 miljoen aan Beaumont Class B Shares betaalt, tegen betaling door Beaumont Class B Shares aan Olsen van de opbrengt van haar investeringen in Brightwell Class A.
3.9.
In de periode gelegen tussen december 2007 en maart 2013 hebben Brightwell en de handelsentiteiten (als leninggevers) met derden (als leningnemers) diverse overeenkomsten van geldlening gesloten (hierna: de overeenkomsten van geldlening).
3.10.
Arcari heeft op 30 mei 2014 verklaard dat het bestuur van Brightwell de jaarrekeningen (en de verklaringen daarbij) over 2011 en 2012 heeft ingetrokken en dat twee bestuursleden van Brightwell zijn afgetreden. Arcari heeft zich per 30 mei 2014 teruggetrokken als administrateur van BF, Brightwell en de handelsentiteiten.
3.11.
Bij exploiten van 21 november 2014 heeft [eiser hoofdzaak] ten laste van Arcari en [naam 1] verschillende beslagen gelegd.

4.Het geschil

in de hoofdzaak in conventie

4.1.
[eiser hoofdzaak] vordert na vermindering van eis samengevat – hoofdelijke veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van Arcari c.s. tot betaling van US$ 10.307.152,06, vermeerderd met rente en kosten.
4.2.
Daartoe stelt hij, kort gezegd, het volgende. [eiser hoofdzaak] heeft als investering 100.000 zogeheten Class B aandelen in BF gekocht voor een bedrag van US$ 10 miljoen. Dit geld is verduisterd doordat Brightwell en de handelsentiteiten frauduleuze overeenkomsten van geldlening zijn aangegaan. Deze overeenkomsten van geldlening hadden tot doel om de verduistering van het vermogen van Brightwell door [naam 2] te verbergen. Ten gevolge van de overeenkomsten van geldlening is niet alleen de investering van [eiser hoofdzaak] in BF van bijna US$ 10 miljoen verloren gegaan, maar kon aan hem ook niet het toegezegde rendement van US$ 800.000 worden uitgekeerd. [eiser hoofdzaak] verwijt Arcari en [naam 1] , laatstgenoemde in haar hoedanigheid van bestuurder van Lakin en Arcari, een toerekenbare onrechtmatige daad te hebben gepleegd. De onrechtmatige gedragingen bestaan samengevat, (onder meer) in het volgende:
- het toestaan van betalingen door Brightwell en/of de handelsentiteiten zonder contractuele of wettelijke grondslag;
- het berekenen van de maandelijkse NAV van de aandelen in BF zonder rekening te houden met de betalingen door Brightwell en/of de handelsentiteiten terwijl Arcari en [naam 1] wisten, althans moesten weten, dat de betalingen door Brightwell en/of de handelsentiteiten ongegrond danwel frauduleus waren;
- het nalaten om [eiser hoofdzaak] te waarschuwen voor die ongegronde betalingen, voor de frauduleuze overeenkomsten van geldlening en voor het feit dat de NAV’s waren gebaseerd op de kennelijk frauduleuze overeenkomsten van geldlening en
- het assisteren bij het aangaan en uitvoeren van de kennelijk frauduleuze overeenkomsten van geldlening.
4.3.
Arcari c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de hoofdzaak in reconventie
4.4.
Arcari c.s. vordert, onder verwijzing naar haar verweer tegen de vordering in conventie, opheffing van de ten laste van haar gelegde beslagen, [eiser hoofdzaak] op straffe van verbeurte van een dwangsom te verbieden om opnieuw beslag te leggen en, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom, [eiser hoofdzaak] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te (doen) zorgen voor doorhaling van het op 21 november 2014 ten laste van [naam 1] gelegde beslag op de onverdeelde helft van de onroerende zaak aan de [adres] .
4.5.
[eiser hoofdzaak] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de vrijwaringszaak
4.6.
Arcari c.s. vordert - samengevat - dat [gedaagde vrijwaringszaak] wordt veroordeeld om aan Arcari c.s. te betalen al hetgeen waartoe Arcari c.s. in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van [gedaagde vrijwaringszaak] in de kosten van de vrijwaring.
4.7.
[gedaagde vrijwaringszaak] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in de hoofdzaak in conventie

5.1.
Arcari c.s. heeft gemotiveerd betwist dat [eiser hoofdzaak] via UBP houder van, althans uiteindelijk gerechtigde op de Class B aandelen van BF is. [eiser hoofdzaak] heeft ter onderbouwing van zijn gestelde investering kopieën van betalingsbewijzen van 11 december 2009 en drie in het Italiaans opgestelde stukken, in het geding gebracht. Daaruit kan, zoals Arcari c.s. terecht heeft aangevoerd, evenwel niet worden afgeleid dat [eiser hoofdzaak] Class B aandelen van BF houdt, of daartoe gerechtigd is, zoals hij stelt. Hetgeen hij in dit verband verder heeft aangevoerd – bij akte van 11 januari 2017 heeft hij onder meer een verklaring van hemzelf, bankafschriften, opnieuw de genoemde betalingsbewijzen alsmede correspondentie in het geding gebracht – is, zonder een meer concrete en begrijpelijke toelichting, die hij niet heeft gegeven, onvoldoende voor een ander oordeel.
Nu [eiser hoofdzaak] zijn vordering stoelt op de stelling dat zijn investering in de Class B aandelen, alsmede het hem voorgehouden rendement daarop, verloren zijn gegaan, doch niet is komen vast te staan dat hij eigenaar van of anderszins gerechtigde op deze aandelen is, kan de vordering alleen al hierom niet worden toegewezen.
5.2.
Maar veronderstellenderwijs ervan uitgaande dat [eiser hoofdzaak] de Class B aandelen van BF houdt, of daartoe gerechtigd is, geldt het volgende. Zoals bepaald in het vonnis in incident van 30 december 2015, is op de vorderingen – zowel op die jegens Arcari als op die jegens [naam 1] – Nederlands recht van toepassing. De door [eiser hoofdzaak] gestelde schade ziet op de waardevermindering van zijn investering in de aandelen in BF doordat Brightwell, althans de handelsentiteiten, frauduleuze leningen zijn aangegaan. Deze door [eiser hoofdzaak] gestelde en door Arcari c.s. gemotiveerd betwiste schade betreft afgeleide schade die volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad niet geldend kan worden gemaakt. In zijn arrest van 2 december 1994, nr. 15511, NJ 1995, 288 (Poot/ABP), heeft de Hoge Raad immers als volgt geoordeeld. Indien aan een vennootschap door een derde vermogensschade wordt toegebracht door het niet behoorlijk nakomen van contractuele verplichtingen jegens de vennootschap of door gedragingen die tegenover de vennootschap onrechtmatig zijn, dan heeft alleen de vennootschap het recht uit dien hoofde van de derde vergoeding van deze aan haar toegebrachte schade te vorderen. Die vermogensschade van de vennootschap zal, zolang zij niet is vergoed, een vermindering van de waarde van de aandelen in de vennootschap (kunnen) meebrengen. In beginsel kunnen de aandeelhouders echter op grond van voor hen ontstaan nadeel niet een eigen vordering tot schadevergoeding tegen de bedoelde derde geldend maken. Voorts heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de aandeelhouder slechts recht heeft op vergoeding van door hem in deze hoedanigheid geleden schade als deze schade het gevolg is van schending van een jegens hem geldende specifieke zorgvuldigheidsverplichting. In HR 29 november 1996, nr. 16136, NJ 1997, 178 is de schade die de aandeelhouder lijdt als gevolg van de vermindering van de waarde van zijn aandelen in de vennootschap, afgeleide schade genoemd.
[eiser hoofdzaak] heeft gewezen op het arrest van de Hoge Raad van 2 mei 1997, NJ 1997, 662 (Kip en Sloetjes/Rabobank). In dat arrest betrof het evenwel een specifieke situatie waarin een aandeelhouder onder onterechte druk van de aangesproken derde (in dat geval de bank), gedwongen was zijn aandelen in een vennootschap - waarmee de belangen van die aandeelhouder bovendien sterk waren verweven - tegen een te lage prijs te verkopen, zodat zijn schade een ‘definitief’ karakter had gekregen en niet meer kon worden opgeheven door een eventuele schadevergoeding van de derde aan de vennootschap. Gesteld noch gebleken is dat in het onderhavige geval van een vergelijkbaar geval sprake is. Bovendien: als de verwijten van [eiser hoofdzaak] aan het adres van Arcari c.s. allemaal al zouden kloppen, dan zou de door hem gestelde schade door waardevermindering van zijn aandelenpakket immers wel degelijk kunnen worden opgeheven door een schadevergoeding van Arcari c.s. aan BF. De gestelde schade is dan ook niet “definitief” als bedoeld in het arrest Kip en Sloetjes/Rabobank. Ten slotte is evenmin gesteld of gebleken dat Arcari c.s. met het vooropgezette doel heeft gehandeld om [eiser hoofdzaak] te schaden.
5.3.
[eiser hoofdzaak] heeft nog, tegenover het verweer van Arcari c.s. dat zij [eiser hoofdzaak] niet kent en daarom ook niet onrechtmatig jegens hem kan hebben gehandeld, verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 24 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9069 (Vleesmeesters/Alog). De regel van dit arrest komt hierop neer. Een overeenkomst waarbij iemand partij is, kan in het rechtsverkeer een schakel vormen waarmee de belangen van derden verbonden kunnen zijn. Als de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst dat die derde schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in die uitvoering tekortschiet, kan de zorgvuldigheid die volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, afhankelijk van de omstandigheden van het geval vereisen dat de contractant rekening moet houden met de belangen van die derde. De Hoge Raad noemt vervolgens een groot aantal relevante omstandigheden.
[eiser hoofdzaak] heeft onvoldoende toegelicht waarom zou moeten worden aangenomen dat de belangen van [eiser hoofdzaak] dusdanig nauw verweven waren bij de contractsverhoudingen van Arcari c.s. dat zij die diende te ontzien, dat Arcari c.s. die belangen heeft verwaarloosd en dat zij bovendien in die contractsverhoudingen zou zijn tekortgeschoten, kortom dat zich een situatie voordoet als bedoeld in het arrest Vleesmeesters/Alog. Zelfs als met [eiser hoofdzaak] wordt aangenomen dat de rechtsverhouding tussen Arcari c.s. en Brightwell, althans de handelsentiteiten, moet worden aangemerkt als een schakel waarop - wat de belangen van derden zoals [eiser hoofdzaak] betreft - de hiervoor weergegeven norm uit het arrest Vleesmeesters/Alog van toepassing is, maakt dit het hiervoor overwogene met betrekking tot de aard van de schade niet anders. De gestelde schade van [eiser hoofdzaak] kan op basis van de door hem gestelde feiten niet anders worden aangemerkt dan als afgeleide schade en kan daarom, nu ook geen sprake is van een uitzondering op de regel in het arrest Poot/ABP, niet geldend worden gemaakt.
Het voorgaande betekent dat de vordering ook om deze reden niet kan worden toegewezen.
5.4.
Aan de behandeling van de overige vragen die partijen verdeeld houden – onder meer of [naam 1] ook als bestuurder van Lakin kan worden aangesproken, of Arcari c.s. reden had om aan de rechtsgeldigheid van de overeenkomsten van geldlening te twijfelen dan wel het frauduleuze karakter daarvan had moeten zien, of zij uit hoofde van haar taak als administrateur als omschreven in de Administrative Services Agreement gehouden was om actie te ondernemen en de vraag wat de status en betekenis is van de swap transaction agreement met Olsen – komt de rechtbank niet toe.
5.5.
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering zal worden afgewezen met veroordeling van [eiser hoofdzaak] in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van Arcari c.s. tot op heden begroot op € 3.829,= voor vastrecht en € 6.422,= (2 punten x tarief € 3.211,=) voor salaris advocaat. De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld.
in de hoofdzaak in reconventie
5.6.
Gelet op de uitkomst van de zaak in conventie en gezien de wederzijdse (kenbare) belangen, is voldaan aan de vereisten voor opheffing van de door [eiser hoofdzaak] ten laste van Arcari en [naam 1] gelegde beslagen. De door [eiser hoofdzaak] gelegde beslagen zullen dan ook worden opgeheven en hem zal worden verboden voor dezelfde vordering opnieuw beslag te leggen. De vordering tot doorhaling in de hypothecaire registers van het beslag op de onverdeelde helft van de onroerende zaak aan de [adres] zal, als niet weersproken, worden toegewezen zoals hierna in het dictum is bepaald. De gevorderde dwangsommen worden gematigd en gemaximeerd als hierna bij de beslissing vermeld. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is eveneens toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld.
5.7.
[eiser hoofdzaak] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Arcari c.s. tot op heden begroot op € 452,= (0,5 x 2 punten x tarief € 452,=) voor salaris advocaat. De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is eveneens toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld.
in de vrijwaringszaak
5.8.
Gelet op de uitkomst van de hoofdzaak heeft Arcari c.s. geen belang meer bij beoordeling van haar vordering, zodat deze zal worden afgewezen.
Arcari c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde vrijwaringszaak] tot op heden begroot op € 6.422,= (2 punten x tarief € 3.211,=) voor salaris advocaat. De nakosten worden begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten is eveneens toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak in conventie
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [eiser hoofdzaak] in de proceskosten, aan de zijde van Arcari c.s. tot op heden begroot op € 10.251,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
in de hoofdzaak in reconventie
6.3.
heft op de door [eiser hoofdzaak] bij exploiten van 21 november 2014 ten laste van Arcari en [naam 1] gelegde beslagen,
6.4.
verbiedt [eiser hoofdzaak] voor dezelfde vordering als waarvoor de onder 6.3 vermelde beslagen zijn gelegd ten laste van Arcari dan wel [naam 1] opnieuw beslag te leggen, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,= voor iedere overtreding van dit verbod met een maximum van € 100.000,00,
6.5.
veroordeelt [eiser hoofdzaak] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het nodige te ondernemen om tot doorhaling van het beslag op de onverdeelde helft van de onroerende zaak aan de [adres] in de hypothecaire registers te geraken, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,= per dag dat hij in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,=,
6.6.
veroordeelt [eiser hoofdzaak] in de proceskosten, aan de zijde van Arcari c.s. tot op heden begroot op € 452,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis,
6.7.
wijst het anders of meer gevorderde af,
in de hoofdzaak in conventie en in reconventie
6.8.
veroordeelt [eiser hoofdzaak] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 205,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.9.
verklaart dit vonnis ten aanzien van hetgeen in 6.3, 6.4 en 6.5 is opgenomen alsmede de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in de vrijwaringszaak
6.10.
wijst het gevorderde af,
6.11.
veroordeelt Arcari c.s. in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde vrijwaringszaak] tot op heden begroot op € 6.422,=,
6.12.
veroordeelt Arcari c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.13.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Brokkaar, mr. C. Bakker en mr. K.M. van Hassel en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2017. [1]

Voetnoten

1.type: EMH