ECLI:NL:RBAMS:2017:4591

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
EA VERZ 17-334
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ontruimingsbescherming in huurgeschil tussen wellnessonderneming en hotel

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen de besloten vennootschap Grand Hotel Amrâth Amsterdam B.V. en [verzoekster], die een behandelingsruimte in het hotel huurt voor wellnessbehandelingen. De kern van het geschil betreft de vraag of de huurovereenkomst valt onder de bepalingen van artikel 7:230a BW of artikel 7:290 BW. De kantonrechter oordeelt dat de werkzaamheden van [verzoekster] niet kunnen worden gekwalificeerd als een ambachtsbedrijf, omdat er geen stoffelijke producten worden vervaardigd, maar enkel behandelingen worden uitgevoerd. De kantonrechter heeft de ontruimingsbescherming van [verzoekster] met een jaar verlengd, tot 1 januari 2018, omdat de belangen van [verzoekster] zwaarder wegen dan die van Amrâth. De kantonrechter heeft daarbij rekening gehouden met de lange samenwerking tussen partijen, de aanzienlijke investeringen van [verzoekster] en de zorg voor haar personeel. De proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 5904568 EA VERZ 17-334
beschikking van: 29 juni 2017
481
beschikking van de kantonrechter op een voorwaardelijk verzoek ex artikel 7: 230a BW
I n z a k e

[verzoekster] h.o.d.n. [bedrijf]

wonende te [woonplaats]
verzoekster
nader te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. F. H. Kuiper
t e g e n

de besloten vennootschap Grand Hotel Amrâth Amsterdam B.V.

gevestigd te Amsterdam
verweerster
nader te noemen: Amrâth
gemachtigde: mr. S.L. Schram

Het verloop van de procedure

1. [verzoekster] heeft op 14 april 2017 een voorwaardelijk verzoekschrift als bedoeld in artikel 7:230a van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingediend.
Amrâth heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 14 juni 2017 behandeld. [verzoekster] is verschenen bij eiseres, mevrouw [verzoekster] . Amrâth is verschenen bij de heer [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigde. Van hetgeen ter zitting is besproken is aantekening gehouden.De gemachtigden van partijen hebben de wederzijdse standpunten nader toegelicht aan de hand van pleitnotities.
Hierna is uitspraak bepaald.

De feiten

2.1.
Bij schriftelijke overeenkomst, gedateerd 9 december 2008 heeft Amrâth aan [verzoekster] in gebruik gegeven een behandelingsruimte in de Wellness afdeling van het door Amrâth aan de Prins Hendrikkade 108 te Amsterdam geëxploiteerde hotel, met de bestemming om deze ruimte voor eigen rekening en risico te gebruiken ten behoeve van massages en diverse lichaamsbehandelingen. De vergoeding voor het gebruik van de ruimte bedraagt 20 % van de door [verzoekster] gegenereerde omzet, inclusief btw. De vergoeding voor de vestiging Amsterdam bedroeg voor het jaar 2013 € 19.857,22, voor 2014 € 19.352,78 en voor 2015 € 26.923,02.
2.2.. De overeenkomst geldt inmiddels voor onbepaalde tijd.
2.3.
[verzoekster] heeft ook een vestiging te [plaats] , bij de [vestiging] .
2.4.
In de Amsterdamse vestiging van [verzoekster] vinden schoonheidsbehandelingen plaats en voorts massages, manicurebehandelingen en pedicurebehandelingen.
2.5.
Ten behoeve van de vestiging in Amsterdam zijn er bij [verzoekster] 5 werknemers (parttime) in dienst, en zijn voorts enkele zzp’ers werkzaam.
2.6.
Bij brief van 8 september 2016 heeft Amrâth de overeenkomst met [verzoekster] opgezegd tegen 1 januari 2017. Als grond voor de opzegging heeft Amrâth gesteld dat zij de wellnessactiviteiten volledig zelf wil exploiteren om zo die activiteiten meer te integreren in de hotelorganisatie, om hotel en wellness bij promotionele activiteiten als één samenhangend pakket in de markt te kunnen zetten en in verband daarmee grip te krijgen op onder meer de prijsstelling voor de wellnessactiviteiten.
2.7.
De onder 2.6. genoemde brief vermeldt voorts:
“Voor zover daar al niet een wettelijke verplichting toe bestaat, is cliënte bereid de arbeidsovereenkomst(en) met uw in Amsterdam werkzame werknemer(s) voort te zetten. Ook zal cliënte zoveel mogelijk gebruik blijven maken van de diensten van de – zelfstandig opererende – masseurs en andere serviceverleners.”
2.8.
Bij brief van 9 februari 2017 heeft Amrâth [verzoekster] de ontruiming aangezegd.
2.9
Aanvankelijk heeft Amrâth zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat de rechtsverhouding tussen partijen geen huurovereenkomst is. Dat standpunt heeft Amrâth tijdens de bijeenkomst van partijen laten varen. Thans stelt Amrâth zich op het standpunt dat het hier om 230a BW-ruimte gaat. [verzoekster] meent dat het bedrijfsruimte betreft, die valt onder het regime van artikel 7:290 e.v. BW.
2.10.
Bij dagvaarding van 15 februari 2017 heeft Amrâth tegen [verzoekster] een procedure aanhangig gemaakt bij de kantonrechter te Amsterdam (rolnummer 5749793 CV EXPL 17-5117). In die zaak heeft [verzoekster] inmiddels van antwoord gediend en is er een bijeenkomst van partijen bepaald op 6 juli 2017. Ook in die procedure is de rechtsvraag of het hier gaat om 230a ruimte dan wel om 290 ruimte.
2.11.
De exploitant van [vestiging] heeft de overeenkomst met [verzoekster] opgezegd. Ook ter zake die opzegging loopt een civiele procedure bij de Rechtbank Limburg, locatie Maastricht.

Verzoek en verweer

3. [verzoekster] verzoekt de kantonrechter primair om haar in het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen sprake is van 230a-ruimte, maar van 290-ruimte; subsidiair, voor het geval de kantonrechter van oordeel is dat het hier niet gaat om artikel 290 BW-bedrijfsruimte, verzoekt zij om verlenging van de ontruimingstermijn op de voet van artikel 7:230a BW, en wel tot 1 januari 2018, zijnde één jaar na de datum van het eindigen van de huurovereenkomst.
4. Ter toelichting heeft [verzoekster] aangevoerd dat haar onderneming, waarin schoonheidsverzorging, schoonheidsbehandeling , manicure, pedicure en massage plaats vindt, moet worden gekwalificeerd als een ambachtsbedrijf in de zin van artikel 7:290 BW. De definitie van ambacht is volgens [verzoekster] :
“handwerk dat aangeleerd moet worden en als broodwinning wordt beoefend.”En volgens de Nederlandse encyclopedie is de definitie van ambachtseconomie:
“de sector binnen de economie waarin vakmensen met hun geschoolde handen producten maken of diensten verlenen om zich een bestaan te verwerven.”De onderneming is dan ook geregistreerd bij (thans) het Centrum voor Ambachtseconomie (CvAE). Ook de kapper, de schoonheidsspecialist en de pedicure worden door het CvAE tot het ambacht van de uiterlijke verzorging gerekend. Aan het bovenstaande kan nog worden toegevoegd dat [verzoekster] ook verzorgingsproducten verkoopt, hetgeen temeer wijst op een ambachtsbedrijf.
5. De onderneming is voor het publiek toegankelijk, hetgeen duidelijk blijkt uit het gegeven dat meer dan 30 % van de bezoekers, die zich bij [verzoekster] laat behandelen, geen gast van het hotel van Amrâth is.
6. De opzegging van de huurovereenkomst door Amrâth voldoet niet aan de vereisten voor opzegging die de artikelen 7: 293 en 7: 295 BW stellen. De huurovereenkomst duurt dan ook voort.
7. Als de kantonrechter van oordeel zou zijn dat er sprake is van overige bedrijfsruimte, zoals bedoeld in artikel 7:230a BW, moet een belangenafweging plaats vinden. [verzoekster] meent dat de belangen van [verzoekster] door een ontruiming ernstiger worden geschaad dan die van Amrâth bij voortzetting van het gebruik door [verzoekster] .
8. [verzoekster] bestaat al 17 jaar, en heeft haar Amsterdamse vestiging sinds oktober 2008. Voor Amsterdam heeft zij tijd, kosten en energie gestoken in het opzetten van een geheel nieuw team. Daarnaast heeft zij de nodige investeringen gedaan in het aanschaffen van behandelapparatuur en de scholing van haar personeel. Deze investeringen bedroegen alleen in de eerste vijf maanden al meer dan € 16.000,-. [verzoekster] voelt zich ook verantwoordelijk voor het in stand blijven van de werkgelegenheid van haar personeel, alsmede de bij haar werkzame zzp’ers. Veel vertrouwen in de onder 2.6 bedoelde toezegging van Amrâth heeft [verzoekster] niet.
9. Voor [verzoekster] staat haar voortbestaan volledig op het spel omdat ook de overeenkomst bij [vestiging] is opgezegd. Het einde nu zou betekenen dat gemaakte aanloopverliezen (van bijna € 100.000,-) niet meer goedgemaakt kunnen worden. [verzoekster] kan zich verder niet aan de indruk onttrekken dat Amrâth zich van een kritische contractpartner wenst te ontdoen, en daarmee in één moeite door de goedlopende onderneming van [verzoekster] in feite kan overnemen.
10. Amrâth heeft verweer gevoerd. Dit verweer zal, voor zover van belang, hierna worden besproken en beoordeeld.

Beoordeling

Aard van de bedrijfsruimte

11. Ter beoordeling ligt allereerst voor de vraag of het gehuurde valt onder het regime van artikel 7:290 e.v. BW, dan wel dat het gaat om overige bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW.
12. In dat verband heeft Amrâth aangevoerd dat de onderneming van [verzoekster] niet kan worden beschouwd als een ambachtsbedrijf, als bedoeld in artikel 7:290 lid 2 sub a BW. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
13. Volgens Van Dale wordt onder “ambacht” verstaan:
“een vak waarbij je iets met de hand maakt”.In dit verband wordt overwogen dat een ambacht vooral daardoor wordt gekenmerkt dat producten worden vervaardigd of technische diensten worden geleverd die de essentie van de onderneming vormen. Daaraan kan worden toegevoegd dat het niet om fabrieksmatige productie mag gaan.
14. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Amrâth er terecht op gewezen dat in de onderneming van [verzoekster] in het geheel geen stoffelijke producten worden gemaakt, aangepast of gerepareerd. De werkzaamheden als massage, manicure, pedicure, schoonheidsbehandeling en schoonheidsverzorging, moeten volledig als behandeling van de cliënt beschouwd worden en niet als de vervaardiging van een product of een technische dienst. De masseur, pedicure, manicure en degene die schoonheidsbehandelingen verricht maakt niet iets met de handen in de bovenbedoelde zin. Hier is veeleer sprake van het uitoefenen van een vrij beroep en niet van een ambacht. De verkoop van verzorgingsproducten is te ondergeschikt aan de behandelingen om tot het oordeel te komen dat het daarom alsnog om een ambachtsbedrijf zou gaan. Dat de onderneming van [verzoekster] geregistreerd is bij het CvAE kan evenmin tot een ander oordeel leiden.
15. Geoordeeld wordt dat [verzoekster] niet kan worden beschouwd als een ambachtsbedrijf. Dat betekent dat de andere aangevoerde aspecten , zoals de vraag of het om voor het publiek toegankelijke ruimte gaat, voor de beoordeling niet meer van belang zijn.
16. Vastgesteld wordt dat de verhuurde ruimte bedrijfsruimte betreft waarop artikel 7:230a BW van toepassing is.
Belangenafweging
17. Als grond voor de opzegging heeft Amrâth gesteld dat zij de wellnessactiviteiten volledig zelf wil exploiteren om zo die activiteiten meer te integreren in de hotelorganisatie, om hotel en wellness bij promotionele activiteiten als één samenhangend pakket in de markt te kunnen zetten en in verband daarmee grip te krijgen op onder meer de prijsstelling voor de wellnessactiviteiten. Als voorbeeld heeft Amrâth genoemd dat op de prijzen van de wellness korting kan worden gegeven als daar op andere terreinen inkomsten tegenover staan, zoals een gratis massage bij drie overnachtingen. Thans is dat volgens Amrâth niet mogelijk omdat [verzoekster] haar prijzen niet kan of wil verlagen.
18. De belangen van [verzoekster] zijn beschreven onder 8 en 9.
19. De kantonrechter is van oordeel dat de belangen van [verzoekster] zwaarder wegen dan die van Amrâth. Aan [verzoekster] behoort een langere termijn te worden gegund dan enkele maanden (zoals in de opzegging wordt gedaan) om zich aan te passen aan de nieuwe situatie, die op termijn zal leiden tot beëindiging van het gebruik van het gehuurde. Daarbij is van belang dat de samenwerking tussen partijen al bijna 9 jaar duurt, dat [verzoekster] aanzienlijke investeringen heeft gedaan, dat ook de overeenkomst met betrekking tot [vestiging] is opgezegd en dat [verzoekster] de zorg heeft voor haar personeel en de voor haar werkende zelfstandigen. Dat Amrâth zich bereid heeft verklaard de betrokken medewerkers “over te nemen” maakt dit niet anders. Veeleer wijst dit erop dat Amrâth de goodwill van de onderneming op deze wijze geruisloos kan overnemen.
20. Aan Amrâth kan worden toegegeven dat zij er zeker een belang bij kan hebben om de wellness in eigen beheer voort te zetten, doch dit argument (dat nauwelijks nader is onderbouwd) legt thans onvoldoende gewicht in de schaal tegenover de genoemde belangen van [verzoekster] .
21. De ontruimingstermijn zal dan ook verlengd worden tot 1 januari 2018.
De proceskosten
21. Er bestaat aanleiding om de proceskosten te compenseren.

De beslissing

De kantonrechter:
verlengt de ontruimingstermijn van het gehuurde tot 1 januari 2018;
wijst het meer of anders verzochte af;
compenseert de proceskosten als boven aangegeven.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M.A. van Löben Sels, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2017.
De griffier De kantonrechter