ECLI:NL:RBAMS:2017:4590

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 juni 2017
Publicatiedatum
29 juni 2017
Zaaknummer
5572760 CV EXPL 16-35611
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van een consumentenkredietovereenkomst en de vertragingsvergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 9 juni 2017, betreft het een consumentenkredietovereenkomst waarbij de eisende partij, Defam B.V., een vertragingsvergoeding heeft gevorderd over het ineens opgeëiste resterend krediet. De gedaagde partij is niet verschenen. De kantonrechter heeft ambtshalve getoetst of het beding voor de vertragingsvergoeding in de Algemene Voorwaarden van Defam B.V. als oneerlijk kan worden aangemerkt. De eiseres heeft in haar akte niet verwezen naar een specifiek beding, maar stelde dat de vertragingsvergoeding binnen de wettelijke grenzen valt en niet hoger is dan de reguliere kredietvergoeding. De kantonrechter oordeelde echter dat artikel 4 van het Besluit Kredietvergoeding enkel betrekking heeft op de maximaal toelaatbare kredietvergoeding bij regelmatige afwikkeling en niet op de redelijke hoogte van een vertragingsvergoeding. Hierdoor werd het betoog van eiseres dat de vertragingsvergoeding niet onredelijk kan zijn, als onvoldoende onderbouwd afgewezen. De kantonrechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat partijen een vertragingsvergoeding bij opeising van het resterend krediet waren overeengekomen. De vordering tot betaling van de contractuele vertragingsvergoeding werd als kennelijk ongegrond afgewezen. De wijziging van eis tot betaling van wettelijke rente werd eveneens afgewezen, omdat deze niet aan de gedaagde partij was betekend. De kantonrechter heeft de gedaagde partij veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 21.301,51 aan de eisende partij, inclusief kosten van het geding, en verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
verstek
Afdeling privaatrecht CV
zaaknummer: 5572760 CV EXPL 16-35611
vonnis van: 9 juni 2017
doc: Vvs

vonnis van de kantonrechter

i n z a k e

de besloten vennootschap Defam B.V.

gevestigd en kantoorhoudende te Bunnik
eisende partij
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder J. Hardeman
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen.

Verder verloop van de procedure

Op 13 januari 2017 is een tussenvonnis gewezen. Ter uitvoering van het tussenvonnis heeft eisende partij een akte met producties ingediend en (subsidiair) haar eis verminderd. Vervolgens is een datum voor vonnis bepaald.

Gronden van de beslissing

De vordering komt niet onrechtmatig of ongegrond voor, behoudens voor het geval een deel van het gevorderde niet is toegewezen en/of hieronder anders is overwogen.
Eiseres heeft een vertragingsrente gevorderd over de in verband met wanbetaling in zijn geheel opgeëiste kredietsom. Uit de dagvaarding viel op te maken dat eiseres zich daarbij beriep op een beding in haar Algemene Voorwaarden. Aangezien het hier een consumentenkredietovereenkomst betreft dient de kantonrechter ambtshalve te toetsen of het om een oneerlijk beding gaat. Aan eiseres is de gelegenheid geboden zich bij akte uit te laten over het beding op grond waarvan zij de vertragingsvergoeding heeft gevorderd.
Eiseres heeft daartoe een akte genomen. Eiseres heeft in die akte niet verwezen naar een beding in haar Algemene Voorwaarden, maar - kort weergegeven - betoogd dat het de kredietverstrekker op grond van de wet is toegestaan vertragingsvergoeding in rekening te brengen en dat de thans gevorderde vertragingsvergoeding niet hoger is dan de reguliere kredietvergoeding en blijft binnen de door de wet (artikel 4 Besluit Kredietvergoeding) gestelde grenzen, terwijl het zo is dat onder de contractueel overeengekomen kredietvergoeding tevens de door haar in deze procedure gevorderde vertragingsvergoeding moet worden begrepen.
Artikel 4 van het Besluit Kredietvergoeding heeft naar de bewoordingen ervan evenwel betrekking op de maximaal toelaatbare kredietvergoeding bij regelmatige afwikkeling. Anders dan eiseres betoogt volgt daaruit - mede gelet op het in artikel 7:76 lid 1a en 1b BW gemaakte onderscheid - dat dat artikel geen betrekking heeft op de maximaal redelijke hoogte van een vertragingsvergoeding als thans gevorderd. Alleen al daardoor komt het betoog van eiseres dat een bedongen vertragingsvergoeding gelijk aan de overeengekomen kredietvergoeding in het algemeen niet onredelijk kan zijn op losse schroeven te staan.
Bovendien geldt dat, alvorens tot toetsing van een beding tot betaling van vertragingsvergoeding over de ineens opgeëiste hoofdsom te kunnen overgaan, eerst moet komen vast te staan dat die vertragingsvergoeding bij Algemene Voorwaarden of anderszins ook daadwerkelijk is bedongen.
Als gezegd heeft eiseres in haar toelichting op de vordering tot betaling van rente niet aan een specifiek beding gerefereerd. Mogelijk meent zij dat de thans gevorderde vertragingsvergoeding is overeengekomen in artikel 8 van de bij dagvaarding overgelegde Voorwaarden Doorlopend Krediet Defam Flex BV. Dit artikel luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
De kredietnemer verplicht zich aan DEFAM een vertragingsvergoeding te betalen in geval van overschrijding van de kredietlimiet (…). Deze vertragingsvergoeding is gelijk aan het aan deze overeenkomst ten grondslag liggende effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis. (…).
Geoordeeld wordt dat de hier beschreven vertragingsvergoeding betrekking heeft op overschrijdingen van de kredietlimiet tijdens de uitvoering van de overeenkomst, hetgeen niet hetzelfde is als vertragingsvergoeding in geval van opeising van het volledig resterend krediet.
Dat betekent dat onvoldoende is gesteld waaruit blijkt dat partijen in het onderhavige geval een vertragingsvergoeding zijn overeengekomen bij opeising van het volledig resterend krediet, zodat aan toetsing van de hoogte ervan niet wordt toegekomen en de vordering tot betaling van contractuele vertragingsvergoeding als kennelijk ongegrond wordt afgewezen.
De (subsidiaire) wijziging van eis tot betaling van wettelijke rente is bij verstek niet toelaatbaar. De wijziging van eis is immers niet aan gedaagde partij betekend.

Beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt de gedaagde partij aan de eisende partij € 21.301,51 te betalen;
veroordeelt de gedaagde partij in de kosten van het geding, aan de zijde van de eisende partij tot aan deze uitspraak begroot op: €
100,23aan explootkosten, €
300,00aan salaris gemachtigde en €
941,00aan griffierecht, één en ander, voor zover van toepassing, inclusief BTW;
veroordeelt de gedaagde partij tot betaling van een bedrag van € 131,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en de gedaagde partij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief BTW;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2017, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier
De kantonrechter