1.16.Bij brief van 4 april 2017 heeft de HR Manager van Lebara verklaard dat [eiser] tijdens zijn dienstverband bij Lebara niet eerder hinder heeft ondervonden van lichamelijk letsel.
2. [eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Lebara wordt veroordeeld tot betaling van
€ 10.000,00, ten titel van een voorschot op de schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ongeval,
€ 5.000,00 ten titel van een voorschot op de buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding,
de proceskosten.
[eiser] verzoekt Goudse op grond van artikel 7:954 BW te veroordelen tot betaling aan [eiser] van al hetgeen Lebara aan hem uit hoofde van dit vonnis verschuldigd is.
3. [eiser] legt hieraan, kort samengevat, ten grondslag dat Lebara aansprakelijk is ingevolge artikel 7:658 BW voor alle geleden en nog te lijden (im)materiële schade als gevolg van het bedrijfsongeval dat [eiser] is overkomen.
4. Met het oog op de oplevering in april 2017 van zijn nieuwbouwwoning stelt [eiser] dat hij een spoedeisend belang heeft bij een nadere bevoorschotting, omdat hij vanwege zijn klachten en beperkingen zelf geen verbouwings- en inrichtingswerkzaamheden kan verrichten en deze werkzaamheden aan derden zal moeten uitbesteden. De spoedeisendheid voor toewijzing van een voorschot op de buitengerechtelijke kosten is, dat hij deze kosten moet maken teneinde de vordering op Lebara en Goudse te kunnen vaststellen en hij deze kosten zelf moet betalen.
5. Lebara en Goudse voeren gemotiveerd verweer.
6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, nader ingegaan.
7. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van [eiser] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
8. De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
9. Voldoende aannemelijk is dat [eiser] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Immers, reeds geruime tijd waren Lebara en Goudse bekend met de aanstaande oplevering van de nieuwbouwwoning van [eiser] . Dat [eiser] geen bewijs heeft overgelegd van de daadwerkelijk geplande leveringsdatum doet daar niet aan af.
voorschot op kosten zelfredzaamheid
10. [eiser] grondt zijn vorderingen op werkgeversaansprakelijkheid (van Lebara) ingevolge artikel 7:658 BW in samenhang met de directe actie bij aansprakelijkheidsverzekering ingevolge artikel 7:954 BW.
11. Vast staat dat Goudse de aansprakelijkheid heeft erkend voor de door [eiser] ten gevolge van het bedrijfsongeval geleden en te lijden schade. Er is sprake van een schuldaansprakelijkheid. De schaderegeling is thans nog in volle gang.
12. Goudse heeft tegen de vordering aangevoerd dat zij inmiddels genoeg en naar haar oordeel zelfs een te hoog bedrag aan voorschotten aan [eiser] heeft verstrekt. Daartoe verwijst zij naar de door GRM Expertise opgemaakte schadestaat van 23 januari 2017, waarin een saldo-overschot wordt genoemd van € 8.431,89.
13. Zij voert aan dat [eiser] het eerdere letsel aan de linker enkel heeft verzwegen. Dit heeft geleid tot een vertrouwensbreuk. Om het causaal verband tussen de klachten en beperkingen van [eiser] en het bedrijfsongeval vast te kunnen stellen is er dan ook nadere orthopedische expertise noodzakelijk. [eiser] stelt daartegenover dat er geen sprake is geweest van opzettelijke verzwijging van relevante informatie. Hij had na de behandeling van de breuk in 2010 tot het bedrijfsongeval geen klachten meer aan de linkerenkel. Zijn medisch adviseur heeft aangegeven dat het oude letsel hoogstens nog een relatief bescheiden rol zou kunnen spelen bij de huidige beperkingen.
14. Uit het voorgaande blijkt dat er tussen partijen een impasse bestaat over tussentijdse aanvullende bevoorschotting en dat er nog de nodige stappen gezet moeten worden alvorens een vaststellingsovereenkomst tot stand zal kunnen komen.
15. Uit de overgelegde medische stukken blijkt dat er sprake is van ernstig letsel en een langdurig genezingsproces. Een eindtoestand is nog niet bereikt.
16. Op de vraag van de kantonrechter ter zitting wanneer de orthopedische expertise zal plaatsvinden, heeft de gemachtigde van Lebara en Goudse aangegeven dat deze binnenkort zal worden aangevraagd door Goudse. Nu de impasse over de stopzetting van de bevoorschotting reeds enkele maanden bestaat, is het de kantonrechter niet duidelijk waarom de orthopedische expertise niet reeds door Goudse is aangevraagd.
17. Naar voorlopig oordeel van de kantonrechter is het niet gerechtvaardigd dat Goudse de bevoorschotting stopt in afwachting van de uitkomst van de orthopedische expertise. Dit mede omdat uit de overgelegde stukken blijkt dat Goudse, in de persoon van [naam 3] , het vertrouwen bij [eiser] heeft gewekt dat aan hem een aanvullend voorschot voor zijn verhuizing zou worden verstrekt, ook nádat het pre-existente letsel naar boven was gekomen. Daar komt bij dat de medisch adviseur van [eiser] in zijn advies heeft aangegeven dat indien de breuk uit 2010 al van invloed is op de huidige beperkingen, deze invloed beperkt is. Een ander aanknopingspunt is bij gebreke van een orthopedische expertise nu niet voorhanden.
18. Nu uit het rapport van Liberty blijkt dat de zelfredzaamheid van [eiser] door de gevolgen van het ongeval sterk verminderd is, is er aanleiding om Lebara te veroordelen tot het betalen van een voorschot hiervoor in het kader van de aanstaande verhuizing van [eiser] .
19. Omdat niet kan worden uitgesloten dat er (enig) medisch causaal verband bestaat met het pre-existente enkelletsel, noopt dit de kantonrechter, zeker in kort geding, echter tot terughoudendheid.
20. Gelet op al het voorstaande zal de kantonrechter voor de hoogte van het toe te wijzen voorschot aanknopen bij hetgeen Liberty in haar rapport als schadepost met betrekking tot gebrek aan zelfredzaamheid heeft begroot. Aan het verweer van Goudse dat er reeds te veel aan voorschot is uitgekeerd gaat de kantonrechter voorbij, nu in de schadestaat van GRM Expertises onder meer voor de posten smartengeld en kosten buitengerechtelijke bijstand p.m.-posten zijn opgenomen.
21. Dit betekent dat de kantonrechter een bedrag van € 4.000,00 ten titel van voorschot in dit kader zal toewijzen, zulks ter verrekening met het uiteindelijk aan [eiser] toe te wijzen schadebedrag. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van dagvaarding.
voorschot huishoudelijke hulp
22. De vordering tot betaling van een voorschot in het kader van huishoudelijke hulp zal in het kader van dit kort geding niet worden toegewezen, nu [eiser] niet heeft aangetoond terzake reeds kosten te hebben gemaakt en hij in het kader van deze procedure onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze schade thans lijdt of binnenkort zal gaan lijden.
23. Nu Goudse reeds een bedrag ad € 5.000,00 als voorschot op smartengeld heeft uitgekeerd en partijen nog in onderhandeling zijn over een eindregeling, ziet de kantonrechter thans geen aanleiding om een nader voorschot hiervoor in kort geding toe te wijzen.
voorschot buitengerechtelijke kosten
24. Als uitgangspunt dient te gelden dat slechts die kosten voor vergoeding in aanmerking komen die, in aanmerking genomen de aard van de aansprakelijkheid en de aard van de schade, in redelijkheid zijn gemaakt én die binnen een redelijke omvang zijn gebleven, de zogeheten dubbele redelijkheidstoets.
25. [eiser] heeft een overzicht van 20 maart 2017 van [bedrijf 1] overgelegd, waaruit blijkt dat er nog een bedrag van € 7.869,66 aan buitengerechtelijke kosten tot die datum openstaat. Hij heeft een voorschot gevorderd van € 5.000,00. Goudse heeft gemotiveerd de verschuldigdheid van dit bedrag betwist. Zij voert aan dat zij reeds in totaal een bedrag van € 18.227,61 aan buitengerechtelijke kosten heeft voldaan en dat dit niet in verhouding staat tot de door [eiser] geleden schade.
26. Bij gebreke van voldoende inzicht in de omvang van de uiteindelijke schade - de schaderegeling verkeert immers nog niet in de eindfase en er dient in ieder geval nog een orthopedische expertise plaats te vinden - kan thans niet worden beoordeeld of de in rekening gebrachte buitengerechtelijke kosten als in redelijkheid gemaakte kosten kunnen worden aangemerkt naast het reeds betaalde voorschot. Door [eiser] zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld die met zich mee brengen dat desondanks reden bestaat om thans reeds de buitengerechtelijke kosten op een hoger bedrag dan het reeds betaalde voorschot vast te stellen. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
27. Het voorgaande leidt de kantonrechter tot het voorlopig oordeel, alle belangen in aanmerking genomen, dat toewijzing van een voorschot ten bedrage van € 4.000,00, gerechtvaardigd is. Goudse heeft weliswaar gewezen op het restitutierisico, maar een belangenafweging valt, gezien zijn medische situatie, naar het oordeel van de kantonrechter in het voordeel van [eiser] uit.
28. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering ten aanzien van Lebara tot een bedrag van € 4.000,00 zal worden toegewezen. Nu [eiser] op grond van de zogenoemde ‘directe actie’ van artikel 7:954 BW betaling van Goudse heeft gevorderd van hetgeen Lebara aan hem verschuldigd is, zal dit worden toegewezen als hierna te omschrijven.
29. Lebara dient als de meest in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.
I. veroordeelt Lebara en Goudse aan [eiser] te betalen een bedrag ad € 4.000,00 ten titel van voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 maart 2017, welk bedrag dient te worden verrekend met het nader tussen partijen vast te stellen schadebedrag ten gevolge van het hem overkomen bedrijfsongeval;
II. veroordeelt Lebara en Goudse in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op:
exploot € 103,10
salaris € 400,00
griffierecht € 223,00
---------
totaal € 726,10
voor zover van toepassing, inclusief btw;
III. veroordeelt Lebara en Goudse tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en Lebara en Goudse niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis hebben voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
IV. voor zover Lebara respectievelijk Goudse aan voornoemde veroordelingen voldoet, is de ander van haar verplichting bevrijd;
V. verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
VI. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. C.W. Inden, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 april 2017 in tegenwoordigheid van de griffier.