ECLI:NL:RBAMS:2017:4501

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
13/751176-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel; verweer inzake artikel 9 OLW verworpen

Op 6 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Staatsanwaltschaft Aachen in Duitsland. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 27 maart 2017. De opgeëiste persoon, geboren in 1988 en met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, was gedetineerd in een penitentiaire inrichting in Nederland. Tijdens de openbare zitting op 23 mei 2017 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd de rechtbank geïnformeerd over de inhoud van het EAB, dat betrekking had op strafbare feiten die in Duitsland waren gepleegd.

De rechtbank onderzocht de grondslag van het EAB en de strafbaarheid van de feiten. De feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, waren geclassificeerd als georganiseerde of gewapende diefstal, en de rechtbank concludeerde dat deze feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank oordeelde dat de garantie van de Duitse autoriteiten voldoende was, waarbij werd verzekerd dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zou kunnen ondergaan indien hij in Duitsland werd veroordeeld.

De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid sub a van de Overleveringswet, omdat er al een strafvervolging in Nederland aanhangig was. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat de feiten in het EAB niet dezelfde waren als die waarvoor in Nederland werd vervolgd. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren. De overlevering werd derhalve toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751176-17
RK-nummer: 17/2206
Datum uitspraak: 6 juni 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 maart 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 februari 2017 door het Staatsanwaltschaft Aachen (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[adres opgeëiste persoon] ,
thans gedetineerd in de [naam PI] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 mei 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel voor voorlopige hechtenis van 10 februari 2017, uitgevaardigd door het Amtsgericht Aachen, met kenmerk: 621 Gs 212/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal
Naar het oordeel van de rechtbank is de kwalificatie beschreven in onderdeel e) II van het EAB – kort gezegd het veroorzaken van een ontploffing – onlosmakelijk verbonden met de onder e) beschreven zogenaamde “plofkraken” en pogingen daartoe. Alle in onderdeel e) omschreven feiten vallen aldus onder voornoemd lijstfeit.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 6 april 2017 volgt dat op de feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De uitvaardigde justitiële autoriteit heeft op 6 april 2017 de volgende garantie gegeven:
Er wordt verzekerd dat de vervolgde persoon in het geval van een veroordeling door een onherroepelijk vonnis in de Bondsrepubliek Duitsland op de basis van de geldige versie van het Kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad d.d. 27.11.2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen in strafzaken, waardoor een straf of maatregel van vrijheidsbeneming wordt opgelegd, voor de doelen van de tenuitvoerlegging in de Europese Unie (Publicatieblad L 327 d.d. 05.12.2008, pagina 27) voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf terug naar Nederland wordt gebracht.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond artikel 9, eerste lid sub a OLW

De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid sub a OLW, nu voor de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd al een strafvervolging in Nederland gaande is. De raadsman heeft stukken overgelegd van een strafzaak bij de rechtbank Gelderland (parketnummer 05-720164-16) waarin het gaat om voorbereidingshandelingen van een plofkraak. Uit de overgelegde stukken volgt dat Duitsland als pleegplaats is genoemd, dat er overlap is met de periode die in het overleveringsverzoek is genoemd en dat er door de Nederlandse autoriteiten bij de Duitse autoriteiten een rechtshulpverzoek is gedaan. Gelet op de manier waarop het Europese Hof van Justitie toetst of sprake is van hetzelfde feit, moeten de in Nederland vervolgde voorbereidingshandelingen gezien worden als dezelfde feiten te zijn als de plofkraken en pogingen daartoe in Duitsland, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Uit de door de raadsman overgelegde vordering tot inbewaringstelling en het bevel tot bewaring van de rechter-commissaris, blijkt dat het in de Nederlandse strafzaak onder feit 1 gaat om verdenking van voorbereidingshandelingen voor een plofkraak met betrekking tot een
geldautomaat in de omgeving Winterswijk en/of Doetinchem, in elk geval in Nederland. Uit de beschikking gevangenhouding van 9 juni 2016 volgt dat de raadkamer ten aanzien van dit feit 1 oordeelt dat er geen ernstige bezwaren bestaan, “
nu de officier van justitie in haar vordering gevangenhouding zich expliciet heeft beperkt tot voorbereidingshandelingen voor het zetten van een plofkraak in Nederland”. Het EAB ziet op 17 concreet omschreven plofkraken of pogingen daartoe in Duitsland. De strafvervolging in Nederland ziet op voorbereidingshandelingen ten behoeve van een plofkraak in Nederland; het overleveringsverzoek ziet dus op andere feiten, dan waarvoor de opgeëiste persoon in Nederland wordt vervolgd. Dat de Duitse en Nederlandse autoriteiten op enig moment hebben samengewerkt ten aanzien van feiten waar de opgeëiste persoon van wordt verdacht, doet hier niet aan af. Het verweer wordt verworpen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 157 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Staatsanwaltschaft Aachen ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en A. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juni 2017.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.