ECLI:NL:RBAMS:2017:4490

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
26 juni 2017
Zaaknummer
13.751917-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek in verband met prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de EU met betrekking tot artikel 12 van de Overleveringswet

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 18 april 2017, wordt de heropening van het onderzoek besproken in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW). Deze vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1983, is niet ingeschreven in de basisregistratie en verblijft op een onbekend adres. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

De vordering is behandeld op verschillende openbare zittingen, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was. De rechtbank heeft de termijnen voor uitspraak verlengd, omdat het niet mogelijk was om binnen de wettelijke termijnen uitspraak te doen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid. De rechtbank heeft ook overwogen of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, en heeft besloten om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, met de opdracht om de opgeëiste persoon en een tolk in de Poolse taal op een nader te bepalen tijdstip op te roepen. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751917-16
RK nummer: 16/7776
Datum uitspraak: 18 april 2017
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 10 november 2016 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 28 april 2016 door
the Circuit court in Katowice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1983,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen, maar verblijvende op het adres: [verblijfadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 november 2016. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. J.W.P. Beijen, advocaat te Amsterdam. De opgeëiste persoon is niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 28 februari 2017 om 09.00 uur, teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen aanwezig te zijn bij de behandeling van het EAB.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 28 februari 2017. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is weer niet verschenen in verband met ziekte. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot de zitting van 11 april 2017 om 09.00 uur, teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen aanwezig te zijn bij de behandeling van het EAB.
De vordering is vervolgens behandeld op de openbare zitting van 11 april 2017. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek en de raadsman van de opgeëiste persoon. De opgeëiste persoon is wederom niet verschenen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijnen uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 22 januari 2014 van
the Circuit Court in Katowice, met kenmerk XVI K 54/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van
5 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Volgens het EAB heeft de opgeëiste persoon op 21 september 2010 en van 23 september 2010 tot en met 16 april 2012 in voorlopige hechtenis verbleven en is die voorlopige hechtenis
credited towards his imprisonment. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
feit 1:
diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
feit 2:
diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
poging tot diefstal vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.Heropening onderzoek voor het stellen van prejudiciële vragen

In onderdeel d) van het EAB is aangekruist dat de opgeëiste persoon is verschenen bij de behandeling die tot het vonnis heeft geleid.
Bij zijn verhoor bij de officier van justitie op 10 november 2016 heeft de opgeëiste persoon het volgende verklaard ten aanzien van zijn berechting:
Ik ben op de zittingen geweest waar over deze feiten gesproken is. Ik heb hiervoor in voorlopige hechtenis gezeten. Later ben ik in vrijheid gesteld, onder toezicht van de reclassering, tot aan de zitting. De uiteindelijke behandeling op zitting heeft lang op zich laten wachten. Nadat het vonnis is gewezen, heeft men het verbod om het land te verlaten, opgeheven. (…) Mijn raadsman heeft ook hoger beroep ingesteld, dus ik dacht dat ik mij daarom niet hoefde te melden.
De raadsman heeft betoogd dat niet duidelijk is of de opgeëiste persoon in hoger beroep aanwezig is geweest of zijn verdediging namens hem is gevoerd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet geldt omdat vast staat dat de opgeëiste persoon in één instantie zijn verdediging heeft kunnen voeren. Voor de beoordeling van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW is het dan ook niet relevant of de opgeëiste persoon ook in hoger beroep zijn verdediging heeft kunnen voeren, al dan niet via zijn advocaat.
De rechtbank overweegt als volgt. In de onderhavige zaak moet de rechtbank beoordelen of weigeringsgrond van artikel 12 OLW geldt.
Bij (tussen)uitspraak van 11 april 2017 heeft de rechtbank besloten om in een andere, vergelijkbare zaak prejudiciële vragen voor te leggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De rechtbank zal het onderzoek heropenen, teneinde zich te beraden op hetzij het stellen van prejudiciële vragen in deze zaak hetzij het aanhouden van de behandeling van het EAB in afwachting van de beantwoording van de in de andere zaak te stellen prejudiciële vragen. Beide uitkomsten gaan gepaard met de opschorting van de termijnen van artikel 22 OLW, zodat met ingang van de dag van onderhavige beslissing, te weten 18 april 2017, de beslistermijnen zijn geschorst. Dit heeft tot gevolg dat de geschorste overleveringsdetentie voortduurt.
De rechtbank zal partijen per e-mail op de hoogte brengen van het verdere verloop van de procedure.

6.Beslissing

HEROPENT EN SCHORSThet onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd teneinde prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie;
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 april 2017.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.