In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 18 april 2017, wordt de heropening van het onderzoek besproken in het kader van een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW). Deze vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door Polen. De opgeëiste persoon, geboren in 1983, is niet ingeschreven in de basisregistratie en verblijft op een onbekend adres. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
De vordering is behandeld op verschillende openbare zittingen, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was. De rechtbank heeft de termijnen voor uitspraak verlengd, omdat het niet mogelijk was om binnen de wettelijke termijnen uitspraak te doen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid. De rechtbank heeft ook overwogen of de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, en heeft besloten om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en geschorst voor onbepaalde tijd, met de opdracht om de opgeëiste persoon en een tolk in de Poolse taal op een nader te bepalen tijdstip op te roepen. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.