10.7Voor zover verweerder heeft willen betogen dat handhaving in dit geval, gelet op de betrokken belangen, disproportioneel zou zijn omdat dit strijd zou opleveren met artikel 8 van het EVRM, volgt de rechtbank verweerder daarin niet. In de door verweerder genoemde uitspraak heeft het EHRM overwogen dat in een geval als dit sprake is van inmenging in de door artikel 8 van het EVRM gewaarborgde rechten van de bewoners. Het EHRM concludeert vervolgens dat deze inmenging een legitiem doel heeft, te weten, het bevorderen van ruimtelijke ordening en het economisch welzijn van het land. De vraag is dan of die inmenging noodzakelijk en proportioneel is. Bij de beantwoording van die vraag moet rekening worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de bewoners. Gelet op wat de rechtbank hiervoor in de alinea’s 10.4 tot en met 10.6 heeft overwogen is handhaving, gelet op alle daarbij betrokken belangen waaronder de persoonlijke omstandigheden van de bewoners, in dit geval niet disproportioneel. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat verweerder, wanneer hij tot handhaving overgaat, bij de vaststelling van de begunstigingstermijn rekening dient te houden met die belangen van de bewoners en ook (opnieuw) op zoek kan gaan naar een alternatieve locatie, zoals eerder is overeengekomen.
11. De conclusie is dus dat verweerder niet mocht afzien van handhavend optreden wegens bijzondere omstandigheden.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de wet. Verweerder zal dus moeten handhaven. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder nog een keuze zal moeten maken voor wat betreft de vorm waarin hij wenst te handhaven: een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom, de inrichting van het handhavingsbesluit, de eventuele hoogte van een dwangsom en de lengte van de begunstigingstermijn. Verweerder zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 495, - en een wegingsfactor 1).