ECLI:NL:RBAMS:2017:4438

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
AMS 17/590
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuwe woonwijk in strijd met bestemmingsplan te Amsterdam-Noord

Op 23 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak over de omgevingsvergunning voor de bouw van een nieuwe woonwijk aan de Kadoelenweg in Amsterdam-Noord. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, maar eisers, bewoners van de omgeving, hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan, omdat de geplande woningen hoger zijn dan de bestaande bebouwing en de vergunning niet goed gemotiveerd was. Tijdens de zitting op 12 mei 2017 heeft verweerder een aanvullende motivering gegeven, maar de rechtbank oordeelde dat deze motivering al in de ruimtelijke onderbouwing had moeten staan. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van de verleende vergunning in stand, omdat de noodzaak voor de bouw van woningen in Amsterdam groot is. De rechtbank oordeelde dat de eisers voldoende inspraak hadden gehad en dat de privacy- en bezoningsbelangen van de eisers niet onevenredig werden geschaad. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de eisers en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/590

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] ,

[eiser 3] en [eiser 4],
[eiser 5] en [eiser 6],
[eiser 7] en [eiser 8],
[eiser 9],
[eiser 10] en [eiser 11], allen wonende te Amsterdam
(hierna gezamenlijk te noemen: eisers)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. P.J.M. Nooij).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap [naam bedrijf 1] .(vergunninghouder), gevestigd te Den Bosch
(gemachtigde: mr. A.J.L. Claassen).

Procesverloop

In het besluit van 21 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een nieuwe woonwijk van 48 woningen op [de locatie] in Amsterdam. [1]
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2017. Met uitzondering van [eiser 1] zijn alle eisers verschenen. Aan de zijde van eisers is ook verschenen ir. G.S. van Loenen (beleidsadviseur en stedenbouwkundige bij Rho adviseurs voor leefruimte). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [de persoon 1] (projectmanager [terrein] ) en [de persoon 2] (beleidsadviseur/ stedenbouwkundige). Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [de persoon 3] (projectontwikkelaar) en [de persoon 4] (architect/stedenbouwkundige).

Overwegingen

Inleiding
1. Op de zuidoostpunt van de [polder] , in de hoek waar de [de locatie] uitkomt op de [dijk] in Amsterdam-Noord, ligt het zogenoemde [terrein] .
Vergunninghouder is sinds begin 2015 eigenaar van dit terrein en wil er een nieuwe woonwijk gaan bouwen.
2. Het bestemmingsplan “Kadoelen - Oostzanerwerf III” (het bestemmingsplan) staat op die locatie geen woonwijk toe. Om het project toch mogelijk te maken, is aanvankelijk door verweerder een procedure gestart tot wijziging van het bestemmingsplan. Als onderdeel van deze procedure is een stedenbouwkundig plan opgesteld. Deze bestemmingsplanprocedure is echter niet doorgezet. Vergunninghouder verwachtte namelijk via een aanvraag om een omgevingsvergunning sneller toestemming te krijgen voor zijn project. Hij heeft daarom op 22 mei 2016 bij verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3. Verweerder heeft het besluit op deze aanvraag voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Algemene wet bestuursrecht. Deze procedure schrijft voor dat verweerder eerst een ontwerpbesluit neemt dat ter inzage wordt gelegd en waartegen belanghebbenden zienswijzen kunnen indienen. In dit geval heeft de ontwerp-omgevingsvergunning vanaf 31 augustus 2016 zes weken ter inzage gelegen. Eisers hebben hiertegen zienswijzen ingediend.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een woonwijk van 48 woningen op [de locatie] in Amsterdam. Verweerder heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen. [2] De argumenten om van deze bevoegdheid gebruik te maken, staan in de ruimtelijke onderbouwing bij dit besluit.
5. Eisers zijn allen bewoners van de [de locatie] . [3] Zij hebben vooral bezwaar tegen de bouwhoogte van vier specifieke woningen van het bouwplan, grenzend aan hun percelen. Eisers zijn vooral bang dat zij door de hoogte van deze woningen minder privacy en meer schaduwwerking zullen hebben.
Het beoordelingskader van de rechtbank
6. In deze zaak is de Crisis- en Herstelwet van toepassing. Dit heeft tot gevolg dat specifieke termijnen zijn verbonden aan de afhandeling van deze procedure. Eisers waren daarom verplicht om hun beroepsgronden voor het verstrijken van de beroepstermijn kenbaar te maken. Dat hebben zij ook gedaan. Verder moet de rechtbank binnen zes maanden na het verstrijken van de beroepstermijn uitspraak doen. De rechtbank doet binnen deze termijn uitspraak.
7. Het project is op meerdere punten in strijd met het bestemmingsplan. Zo staat het bestemmingsplan op het terrein geen woonfunctie toe en wordt de maximaal toegestane bouwhoogte met de geplande woningen (ruim) overschreden. De woningen in het bouwplan hebben namelijk een goothoogte van maximaal 9 meter en een nokhoogte van maximaal 11,5 meter, terwijl in het bestemmingsplan een maximale goothoogte van 6 meter en een nokhoogte van 8 meter is toegestaan. Dit betekent echter niet automatisch dat verweerder geen vergunning kan verlenen. Op grond van de Wabo heeft verweerder namelijk de bevoegdheid om in strijd met het bestemmingsplan toch een omgevingsvergunning te verlenen. [4] In dit geval heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, aanhef en eerste lid sub 30 van de Wabo. Op grond van deze bepaling kan worden afgeweken van het bestemmingsplan op voorwaarde dat het besluit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing.
8. Verweerder heeft een zekere beoordelingsvrijheid in de keuze om wel of niet van het bestemmingsplan af te wijken. Daarom kan de rechtbank deze keuze alleen terughoudend toetsen. Dat betekent dat de rechtbank in deze procedure geen eigen oordeel geeft over de vraag of de woonwijk er zou moeten komen. De rechtbank beoordeelt alleen of verweerder het besluit voldoende heeft gemotiveerd en de omgevingsvergunning ‘in redelijkheid’ heeft kunnen verlenen.
Gevolgen waterhouding is geen beroepsgrond meer
9. Eisers voeren in hun beroepschrift aan dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. Op de zitting hebben zij aangegeven dat zij deze beroepsgrond niet handhaven. Dit punt hoeft daarom niet verder te worden besproken.
Is er strijd met vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel?
10. Volgens eisers heeft verweerder gehandeld in strijd met het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel. Eisers zijn allereerst niet uitgenodigd voor de vergadering van de bestuurscommissie van 11 november 2015, waar het stedenbouwkundig plan is behandeld. Eisers is vervolgens toegezegd dat zij in een gesprek met de bestuurscommissie hun belangen onder de aandacht mochten brengen, maar dit is niet gebeurd. De bestuurscommissie was daarom onvoldoende op de hoogte van hun zienswijzen. Eisers hebben hierdoor minder inspraak gehad dan waar zij recht op hadden.
11. De rechtbank gaat niet mee met dit betoog. Zoals op de zitting met eisers is besproken, ligt de lat voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel heel hoog. Het moet gaan om “een aan het bestuursorgaan toe rekenen concrete, ondubbelzinnige toezegging door een daartoe bevoegd persoon”. De toezegging waar eisers zich op beroepen ging over de mogelijkheid tot inspraak. Aan eisers zijn echter geen toezeggingen gedaan over het wel of niet verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwplan. De omgevingsvergunning is al om deze reden niet in strijd met vertrouwensbeginsel verleend. Ook is geen sprake van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Eisers hebben - zowel bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig plan als in de omgevingsvergunningprocedure - zienswijzen kunnen indienen. Deze zienswijzen zijn ook daadwerkelijk meegenomen in de besluitvorming. Daarnaast is in beide procedures op meerdere momenten contact geweest tussen verweerder en eisers. Zij hebben ook toen hun standpunten naar voren kunnen brengen. Dat geen gesprek met de bestuurscommissie heeft plaatsgevonden, leidt daarom niet tot een andere uitkomst. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Is het plan is in strijd met verweerders beleid?
12. Eisers vinden verder dat de omgevingsvergunning is verleend in strijd met verweerders beleid. Het beleid “Bouwen aan extra woningen in de Linten van Kadoelen-Oostzanerwerf, toetsingskader voor bouwaanvragen” (het toetsingskader) is in deze zaak van toepassing. In dit beleid staat dat de nieuwbouw de bestaande bebouwing niet mag overheersen en daarom niet hoger mag zijn. Verweerder is ten onrechte en ongemotiveerd van zijn eigen beleid afgeweken, aldus eisers.
13. Volgens verweerder is ná het beleid waar eisers op doelen door verweerder nieuw beleid vastgesteld dat specifiek betrekking heeft op het [terrein] , namelijk het stedenbouwkundig plan (voluit de Ruimtelijke onderbouwing [terrein] [de locatie] , hierna ook genoemd: de ruimtelijke onderbouwing). Uit dit plan blijkt dat op het [terrein] woningen mogen worden gebouwd die hoger zijn dan de woningen op de [de locatie] . Verweerder vindt daarom dat hij niet heeft gehandeld in strijd met zijn beleid.
14. De rechtbank is net als eisers van oordeel dat het toetsingskader niet is ‘ingehaald’ door het recentere stedenbouwkundig plan. In het stedenbouwkundig plan is namelijk niet expliciet afstand genomen van het eerder in het toetsingskader geformuleerde beleid. Evenmin kan uit het stedenbouwkundig plan worden opgemaakt dat dit plan in de plaats komt van het toetsingskader. Dit betekent dat het toetsingskader geldend beleid was én is gebleven.
15. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan beslissingen moet nemen in overeenstemming met zijn eigen beleid, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Als een bestuursorgaan afwijkt van zijn beleid, moet hij dat goed motiveren. Volgens het toetsingskader mag de nieuwbouw de bestaande bebouwing in de linten niet overheersen en niet hoger zijn. De vier geplande woningen zijn echter hoger dan de woningen van eisers én het [terrein] ligt hoger dan de [de locatie] . Verweerder heeft in dit geval dus niet beslist in overeenstemming met het toetsingskader. De vraag is vervolgens of verweerder dit goed genoeg heeft gemotiveerd.
16. In de ruimtelijke onderbouwing wordt gerefereerd aan dit toetsingskader. Over de beoogde bouwhoogtes in relatie tot dit toetsingskader staat op pagina 14 het volgende vermeld:
“De bouwhoogte van de nieuwe woningen is in beperkte mate (maximaal 1 meter) hoger dan de bestaande woningen aan de [dijk] . (..) Door deze beperkt grotere bouwhoogte, de onderlinge afstanden en het toepassen van kappen bij de nieuwbouw zal de nieuwbouw de bebouwing aan de weg niet overheersen en kan aan het criterium van het beleid (lees: het toetsingskader) worden voldaan.”
In deze ruimtelijke onderbouwing wordt dus ingegaan op de aanvaardbaarheid van de bouwhoogte in relatie tot de [dijk] . Met betrekking tot de [de locatie] ontbreekt echter een dergelijke motivering. Daarnaast is in de ruimtelijke onderbouwing en in de besluitvorming niet gemotiveerd waarom in dit geval, in afwijking van het bestaande toetsingskader, de noodzaak wordt gezien om de nieuwe woningen hoger te maken dan de bestaande bebouwing. Het bestreden besluit bevat daarom een motiveringsgebrek.
17. Op de zitting is namens verweerder toegelicht dat in Amsterdam een grote behoefte bestaat aan nieuwe woningen. Verweerder vindt het daarom wenselijk dat op het [terrein] nieuwe woningen komen. De woningen worden gebouwd als vrijstaande, twee-onder-een-kap, of geschakelde grondgebonden woningen. Verweerder heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de wensen en eisen die de potentiële bewoners stellen aan deze nieuwe woningen. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de doelgroep behoefte heeft aan woningen met vier à vijf slaapkamers en een oppervlakte tussen de 150 en 170 m2. Volgens verweerder is daarom een zeker bouwvolume vereist. [de persoon 4] heeft op de zitting uitgelegd dat dit bouwvolume ergens vandaan moet komen; uit de hoogte, óf uit de breedte. Bij het ontwerp van de woningen is lucht en licht op het maaiveld centraal gesteld. Om dit mogelijk te maken is gekozen de schuine kap van de woningen al op de eerste etage te laten beginnen en te laten doorlopen tot de tweede verdieping. De woningen blijven hierdoor ‘slank’ zodat sprake is van minder schaduwwerking, meer doorkijkmogelijkheden naar de [polder] en betere zichtlijnen. Als het gewenste bouwvolume in twee bouwlagen zou zijn ingepast, hadden de woningen een volumineuzer uiterlijk gehad. Dit was ten koste gegaan van de ruimtelijkheid en de zichtlijnen vanaf de [de locatie] .
18. De rechtbank vindt dat verweerder hiermee op de zitting alsnog voldoende heeft gemotiveerd waarom in dit geval is afgeweken van het toetsingskader. Deze motivering hoorde echter thuis in de ruimtelijke onderbouwing. Omdat verweerder hiermee pas op de zitting is gekomen, zijn eisers terecht in beroep gegaan tegen de omgevingsvergunning. De rechtbank verklaart hun beroep daarom gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit geen stand houdt omdat sprake is van een ondeugdelijke motivering
19. De vraag is vervolgens wat dit betekent voor het vervolg van deze procedure. Eén van de mogelijkheden is dat de rechtbank de zaak terugverwijst naar verweerder om een nieuw besluit te nemen. Hier gaat tijd overheen waardoor partijen langer in onzekerheid blijven over de uitkomst van deze procedure. Een andere mogelijkheid is dat de rechtbank onderzoekt of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit waarin de omgevingsvergunning is verleend, gezien de toelichting van verweerder op de zitting, in stand kunnen blijven. Partijen weten dan meteen waar zij aan toe zijn. Uit het oogpunt van doelmatigheid kiest de rechtbank voor deze tweede optie. De rechtbank zal daarom hierna de andere beroepsgronden van eisers bespreken.
Is het plan stedenbouwkundig onaanvaardbaar?
20. Eisers voeren verder aan dat het project uit stedenbouwkundig oogpunt onaanvaardbaar is. Hierbij wijzen zij op het rapport ‘Second opinion bouwplan [terrein] ’ van Van Loenen van 24 februari 2017. Volgens Van Loenen tast het project de cultuurhistorische waarde van de lintbebouwing aan de [de locatie] aan. Hij vindt dat de hoge woningen op de relatief kleine kavels niet passend zijn, gelet op onder meer de geringe afstand tussen deze woningen en de woningen van eisers. De zelfstandigheid van de lintbebouwing aan de [de locatie] gaat hierdoor verloren, aldus Van Loenen.
21. Verweerder vindt het project uit stedenbouwkundig oogpunt wél aanvaardbaar. In de ruimtelijke onderbouwing wordt hiervoor als reden gegeven dat de afstand tussen de nieuwbouwwoningen en de woningen van eisers tussen de 26 en 29 meter bedraagt.
[de persoon 2] heeft in zijn e-mail van 28 oktober 2016 gesteld dat achter de woningen [de persoon 2] extra bouwmassa komt waardoor het uitzicht wijzigt. Volgens [de persoon 2] is deze verandering echter aanvaardbaar, omdat de afstand tussen de woningen ongeveer 26 meter bedraagt. Achter de woningen aan [de locatie] komen twee nieuwe woningen. Omdat sprake is van een afstand van ongeveer 29 meter, vindt [de persoon 2] ook deze verandering aanvaardbaar. In de ‘nota van beantwoording zienswijzen’ is nog aanvullend opgemerkt dat achter de woningen van eisers relatief weinig woningen komen waardoor er vanaf de [de locatie] veel doorzichten zijn. [de persoon 4] heeft op de zitting uitgelegd dat aandacht is besteed aan het behoud van de lintbebouwing van de [de locatie] door deze vier nieuwbouwwoningen ‘spontaan’ te plaatsen. Hierdoor onderscheiden de nieuwbouwwoningen zich van het specifieke ritme van de lintbebouwing van de [de locatie] . Ook gelet op de afstand tussen de nieuwbouwwoningen en de lintbebouwing aan de [de locatie] blijft het karakter van de lintbebouwing hierdoor behouden, aldus [de persoon 4] .
22. De rechtbank stelt vast dat tussen Van Loenen en [de persoon 2] een verschil van inzicht bestaat over de vraag wat in dit geval stedenbouwkundig aanvaardbaar is. Hierbij speelt met name een rol of de afstand tussen de woningen van eisers en de vier nieuwbouwwoningen als gering of juist als aanzienlijk wordt aangemerkt. De rechtbank heeft hiervoor (in alinea 8) uitgelegd dat zij alleen beoordeelt of verweerder ‘in redelijkheid’ tot zijn besluit heeft kunnen komen. De rechtbank stelt vast dat uit het rapport Van Loenen blijkt dat meerdere visies mogelijk zijn, maar níet volgt dat de motivering die verweerder aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, onjuist is. De visie van verweerder over de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het project is voldoende gemotiveerd en verdedigbaar. Verweerder kan zich daarom in redelijkheid op het standpunt stellen dat het project uit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is. Deze beroepsgrond van eisers slaagt dus niet.
Onvoldoende onderzoek naar gevolgen voor het verkeer?
23. Volgens eisers heeft verweerder onvoldoende onderzoek gedaan naar de gevolgen van het plan voor het verkeer. Ten onrechte zijn geen feitelijke verkeerstellingen uitgevoerd. Het is dagelijkse praktijk dat op de [de locatie] tijdens de spits files staan. Het plan leidt tot nog meer verkeersbewegingen. De [de locatie] en de [dijk] verkeren in een slechte staat en kunnen deze toename niet aan. Verweerder heeft dit ten onrechte niet meegenomen.
24. De rechtbank geeft eisers op dit punt geen gelijk en geeft hiervoor de volgende redenen. Verweerder vindt het plan verkeerskundig aanvaardbaar. Hij baseert zich op de ‘ [Verkeerstoets] ’ van 6 oktober 2015 van Arcadis. Arcadis komt in dit rapport tot de conclusie dat de toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het project zeer beperkt is, namelijk rond de 100 motorvoertuigen per etmaal. Arcadis heeft hierbij terecht gekeken naar wat op het [terrein] op grond van het huidige bestemmingsplan is toegestaan (bedrijfsfunctie). Bij de beoordeling van de gevolgen van een bouwplan voor het verkeer moet namelijk worden gekeken naar de toename van de verkeersbewegingen ten opzichte van de situatie die voorheen volgens het bestemmingsplan was toegestaan. Vervolgens is een vergelijking gemaakt met de verkeerintensiteit ná de bouw van het project. Bij dit onderzoek heeft Arcadis zich gebaseerd op CROW-richtlijnen, die volgens vaste rechtspraak als uitgangspunt kunnen worden genomen. Eisers hebben de inhoud van het rapport niet betwist, maar wel aangevoerd dat ten onrechte geen verkeerstellingen zijn uitgevoerd. Het feit dat er geen verkeerstellingen zijn uitgevoerd, maakt echter niet dat de onderzoeksmethode van Arcadis niet deugt. Anders dan eisers menen is de rechtbank van oordeel dat verkeerstellingen niet per definitie onderdeel zouden moeten uitmaken van een dergelijk verkeersonderzoek. In dit specifieke geval bestaat ook geen aanleiding om te oordelen dat dit wél had gemoeten. De rechtbank ziet namelijk geen reden om aan de uitkomsten van het onderzoek van Arcadis te twijfelen. Dit betekent dat verweerder dit onderzoek ten grondslag mocht leggen aan zijn besluit. Wat eisers verder hebben aangevoerd, leidt niet tot een andere uitkomst. Hun stelling dat (nu al) sprake is van filevorming op de [de locatie] , hebben zij namelijk niet onderbouwd met objectieve gegevens. Eisers hebben ten slotte nog gewezen op de slechte toestand van de [de locatie] en de [dijk] . Ook dit leidt niet tot een ander oordeel. Zij hebben namelijk niet feitelijk onderbouwd dat de geringe toename van verkeersbewegingen daadwerkelijk tot problemen zal leiden. Daarbij komt dat de toestand van de wegen een aspect is dat los staat van het beoordelingskader dat nu voorligt.
Zijn de belangen van eisers onvoldoende meegewogen?
25. Eisers voeren aan dat hun belang bij bezonning en privacy onvoldoende bij de besluitvorming is betrokken.
26. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling. Vergunninghouder heeft een bezonningsstudie laten uitvoeren. Hieruit komt naar voren dat met name perceel [straat] in het voor- en najaar rond 18.00 uur meer schaduw heeft in de tuin dan in de huidige situatie. Bij de overige percelen is dit ook, maar in (veel) mindere mate het geval. In zomer- en winterperiode is er voor alle percelen geen verschil ten opzichte van de bestaande situatie. Verweerder heeft onderkend dat met name voor het perceel [straat] sprake is van een verslechtering, maar vindt dit gevolg niet
onevenredig.De rechtbank kan deze redenering van verweerder volgen. Hierbij speelt een rol dat blijkens de bezonningsstudie alleen rond 18.00 uur sprake is van een
beperkteverslechtering. Uit de afbeeldingen bij deze lichtstudie blijkt verder dat de tuin van de woning aan de [straat] rond dit tijdstip niet helemaal in de schaduw ligt, maar dat daar nog steeds in de zon gezeten zou kunnen worden. Ook blijkt dat in de woning van het bewuste perceel méér zonlicht zal komen dan in de huidige situatie.
27. De rechtbank vindt ook dat verweerder voldoende oog heeft gehad voor de privacybelangen van eisers. Grenzend aan de percelen van eisers worden in totaal vier woningen gebouwd. Eisers krijgen achter hun perceel te maken met vrijstaande woningen waarbij doorzichtmogelijkheden blijven bestaan. Van een aangesloten gevel van verschillende woningen is geen sprake. Daarbij komt dat de vier woningen op 26 tot 29 meter afstand liggen van de woningen van eisers. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de privacybelangen van eisers door het project niet onevenredig worden getroffen. Daarbij heeft verweerder terecht opgemerkt dat eisers weliswaar voor Amsterdamse begrippen rustig en landelijk wonen, maar wél in een stedelijk gebied binnen de ring.
Is het plan in strijd met redelijke eisen van welstand?
28. Eisers menen dat het plan niet voldoet aan de criteria van de welstandsnota ‘De schoonheid van Amsterdam 2013’. Ter onderbouwing van hun standpunt verwijzen zij naar het rapport van Van Loenen. Volgens Van Loenen voldoet het plan niet aan het criterium in de welstandsnota dat de bebouwing aansluit bij het kleinschalige en dorpse karakter van het gebied. De woningen op de kleine percelen, direct grenzend aan de lintbebouwing van de [de locatie] , zijn namelijk niet kleinschalig.
29. Verweerder is het hiermee oneens. De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) heeft positief over het plan geadviseerd. [5] Namens de CRK is op 11 mei 2017 schriftelijk gereageerd op het tegenadvies Van Loenen. Uit deze reactie blijkt dat het plan volgens de CRK wél valt onder definitie ‘kleinschalig’. Het plan omvat namelijk hoofdzakelijk vrijstaande woningen en tweekappers. Dat het geen kleine woningen zijn, staat hier los van. De massa en de afstand tot het lint zijn niet zodanig dat sprake is van een onevenredige verstoring van de lintbebouwing aan de [de locatie] , aldus de CRK.
30. De rechtbank stelt vast dat dit punt voor een deel inhoudelijk overeenkomt met de stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van het plan. Zij verwijst daarom allereerst naar wat zij hierover in alinea 22 heeft overwogen. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank nog als volgt.
31. In de reactie van de CRK van 11 mei 2017 staat dat bouwhoogte en positie zijn vastgelegd in het stedenbouwkundig plan en dat de daaruit voortvloeiende bouwmogelijkheden door een welstandsadvies niet mogen worden ingeperkt. De rechtbank overweegt dat de bouwmogelijkheden die een
bestemmingsplanbiedt, niet mogen worden ingeperkt door een welstandsadvies. Een stedenbouwkundig plan is echter géén bestemmingsplan. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze opmerking van de CRK feitelijk niet klopt. Omdat de CRK zich vervolgens wel inhoudelijk heeft uitgelaten over de aanvaardbaarheid van de bouwhoogte, verbindt de rechtbank hier verder geen gevolgen aan.
32. Verweerder mag volgens vaste rechtspraak in principe doorslaggevende betekenis toekennen aan een positief advies van zijn welstandscommissie (de CRK). [6] De vraag is of in dit geval redenen bestaan om af te wijken van dit uitgangspunt. De rechtbank stelt vast dat tussen Van Loenen en de CRK een verschil van inzicht bestaat over wat onder het begrip ‘kleinschalig’ moet worden verstaan. Van Loenen legt de nadruk op de massa van woningen, terwijl de CRK kijkt naar het project als geheel. Beide interpretaties zijn verdedigbaar. Uit de welstandsnota blijkt namelijk niet dat dit begrip maar op één manier kan worden uitgelegd. Met andere woorden: ‘kleinschalig’ is geen hard criterium en is voor meerdere uitleg vatbaar. De uitleg en invulling die de CRK daar in dit geval aan geeft is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd en aanvaardbaar. Verweerder mocht daarom uitgaan van het advies van het CRK en dit aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Conclusie en slotoverwegingen
33. De rechtbank verklaart het beroep gegrond omdat eisers terecht hebben aangevoerd dat verweerder in het bestreden besluit niet goed heeft uitgelegd waarom hij is afgeweken van zijn eigen beleid. Verweerder heeft op de zitting hiervoor alsnog een goede motivering gegeven die de rechtbank kan volgen. De rechtbank heeft eisers op de overige punten ongelijk gegeven. De conclusie is daarom dat de omgevingsvergunning - met de aangevulde motivering op de zitting - in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt dus wel het bestreden besluit wegens een ondeugdelijke motivering, maar laat de rechtsgevolgen daarvan in stand.
34. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
35. Eisers hebben verzocht om vergoeding van de kosten die zijn gemaakt voor het opstellen van een deskundigenrapport van Van Loenen van 24 februari 2017 en de kosten die zijn gemaakt voor het door de deskundige bijwonen van de zitting. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de kosten van de deskundige redelijkerwijs gemaakt, omdat het inroepen van die deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Er is geen urenspecificatie overgelegd. Voor de vergoeding van de kosten van het deskundigen rapport gaat de rechtbank daarom uit van een redelijkerwijs aantal te besteden uren van tien en een forfaitair bedrag van € 116,09 per uur. Het te vergoeden bedrag voor het opstellen van dit deskundigenrapport bedraag daarmee € 1.160,90. Voor de vergoeding van de door de deskundige gemaakte verletkosten voor het bijwonen van de zitting hanteert de rechtbank een forfaitair aantal uren van vier en een uurtarief van ten hoogte € 116,09 (= € 464,36). Het totaal van de te vergoeden kosten komt daarmee op € 1.160,90 + € 464,36 = € 1.625,26.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.625,26.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter, en mr. M.C.M. Hamer en mr. B. de Vos, leden, in aanwezigheid van mr. H. van der Schaft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verweerder heeft een vergunning verleend voor de volgende activiteiten: ‘bouwen’, ‘gebruik van gronden in strijd met de ruimtelijke regels’ en ‘verrichten van handelingen aan een beschermd monument’.
2.Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub 3o van de Wabo.
3.Woonachtig op de huisnummers. 358, 374 376, 378, 380 en 382.
4.Artikel 2.12, aanhef en eerste lid, van de Wabo.
5.Zie de rapporten van 25 februari 2015, 2 maart 2016 en 21 september 2016.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8987.