15. De kantonrechter stelt vast dat geen sprake is van een opzegverbod, omdat [verweerder] niet ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
15. De kantonrechter stelt vast dat het verzoek om ontbinding is gegrond op artikel 7:669 lid 3, onderdeel e en g BW. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van [verweerder] binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
15. De GVB stelt dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] . Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door GVB in dat verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
15. [verweerder] heeft niet kunnen weerspreken dat hij meerdere keren depotgelden heeft gebruikt voor privé doeleinden, en dat hij daar – ondanks meerdere waarschuwingen – mee is doorgegaan. Daarbij moet worden vastgesteld dat hij de tekorten niet uit eigen beweging aan zijn leidinggevende heeft gemeld, maar dat de tekorten steeds aan het licht zijn gekomen, na (onaangekondigde) controles van de kant van GVB. Voorts weegt mee, dat [verweerder] ten aanzien van het op 28 februari 2017 niet direct en volledig open kaart heeft gespeeld; pas na lang doorvragen werd duidelijk waar de gelden aan waren besteed (zie ook onder 1.9).
15. [verweerder] heeft er blijkbaar voor gekozen om geld van GVB uit het depot te “lenen”, terwijl er ook andere opties waren. Immers heeft GVB [verweerder] hulp aangeboden voor zijn financiële problemen, in de vorm van een budgetcoach en een voorschot op het salaris. Daar komt bij dat de gelden niet alleen gebruikt zijn voor de noodsituatie met betrekking tot de kleinzoon van [verweerder] , doch ook voor de betaling van een parkeerboete, broodjes en sigaretten.
15. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de kant van [verweerder] . Zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een precaire financiële situatie en een ernstig zieke pleinzoon, kunnen aan dit oordeel niet afdoen. Dat betekent dat herplaatsing niet in de rede ligt.
15. De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van GVB zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel b, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 juli 2017. Geen rekening wordt gehouden met de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure, met een minimum van een maand, nu de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] .
15. De kantonrechter ziet geen reden om de transitievergoeding aan [verweerder] toe te kennen, zoals door [verweerder] is verzocht, aangezien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] als bedoeld in artikel 7:673 lid 7 onderdeel c BW.
Nu aan de ontbinding geen vergoeding wordt verbonden, hoeft GVB geen gelegenheid krijgen het verzoek in te trekken.
15. [verweerder] heeft als tegenverzoek gevraagd om door betaling van het volledige salaris ingaande 22 maart 2017.
15. Dit verzoek zal worden toegewezen, waarbij het volgende wordt overwogen.
15. Bij de invoering van de Wet Werk en Zekerheid (WWZ) is met ingang van 1 januari 2015 artikel 7:628 lid 7 gewijzigd. Niet langer is het in algemene zin mogelijk om bij CAO van de in lid 5 bedoelde termijn af te wijken. Dit kan enkel nog als aan de in de CAO bedoelde functies verbonden werkzaamheden incidenteel van aard zijn en geen vaste omvang hebben. Deze situatie doet zich hier niet voor.
15. De kantonrechter gaat er hierbij van uit dat artikel 7:628 lid 7 BW, zoals dat met ingang van 1 januari 2015 is gaan luiden op de onderhavige kwestie van toepassing is. Verwezen wordt naar het overgangsrecht (artikel XXIIa), dat bepaalt dat lid 7 (oud) van toepassing blijft op een op 1 januari 2015 geldende CAO, voor de duur van de looptijd van die CAO, maar ten hoogste gedurende achttien maanden na 1 januari 2015. In dit verband gaat de kantonrechter ervan uit dat er tussen 1 januari 2015 en 22 maart 2017 een nieuwe CAO GVB tot stand is gekomen, zodat op de rechtsverhouding tussen partijen artikel 7:628 lid 7 BW (nieuw) toepasselijk is.
15. Vastgesteld moet voorts worden dat de beoogde wetswijziging van artikel 7:628 lid 1 BW (nog) niet heeft plaatsgevonden. In de wetsgeschiedenis van de WWZ kunnen aanknopingspunten worden gevonden, die erop wijzen dat het invoeren van de WWZ (ook zonder de wijziging van lid 1) tot een verandering in de riscoverdeling kan leiden, bijvoorbeeld in het geval van een schorsing die opgelegd wordt na ernstig verwijtbaar handelen van een werknemer. De kantonrechter stelt vast dat het betreffende eerste lid niet gewijzigd is en is van oordeel dat daaraan dezelfde betekenis moet worden toegekend als vóór 1 januari 2015.
15. Dat betekent dat de schorsing voor rekening en risico van GVB is en dat [verweerder] gedurende de periode van schorsing aanspraak heeft op betaling van zijn volledige salaris.
15. Het verzoek van [verweerder] zal worden toegewezen, zoals hierna te bepalen.