ECLI:NL:RBAMS:2017:443

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
13/654205-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak woninginbraak, maar opzetheling bewezen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 31 januari 2017 vrijgesproken van woninginbraak, maar is opzetheling bewezen verklaard. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 17 september 2015 te Amsterdam, waarbij de verdachte samen met anderen een woning zou hebben binnengebroken en diverse goederen heeft weggenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te linken aan de woninginbraak, aangezien het tijdstip van de inbraak niet kon worden vastgesteld en er geen sporen in de woning zijn aangetroffen die de aanwezigheid van de verdachte bevestigden. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetheling, omdat hij goederen in zijn bezit had waarvan hij had moeten weten dat deze van diefstal afkomstig waren. De verdachte had verklaard dat hij spullen van een vriend had gekregen, maar de rechtbank oordeelde dat hij had moeten beseffen dat deze goederen niet rechtmatig waren verkregen. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan het beledigen van een ambtenaar, een agent van de politie, tijdens de rechtmatige uitoefening van zijn functie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één maand op, die voorwaardelijk werd uitgesproken met een proeftijd van twee jaar, en voegde bijzondere voorwaarden toe, waaronder een meldplicht en het volgen van begeleiding van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/654205-15
Datum uitspraak: 31 januari 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M.L. Vermeulen, en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. E. Tuzkapan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij
1.
hij op of omstreeks 17 september 2015 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (uit een woning gelegen aan het [adres 2] ) heeft weggenomen een laptop (MacBook) en/of een fotocamera (Canon) en/of diverse portemonnee(s) en/of diverse sieraden en/of diverse zonnebrillen en/of een
mobiele telefoon (Iphone 5) en/of een pasjeshouder met pasjes en/of een schoudertas (Puma) en/of twee flessen parfum en/of een badmuts en/of een adapter en/of een notebook (HPP) en/of een (papieren) tas (Bijenkorf), geheel of ten dele toebehorend aan [persoon 1] en/of aan een of meer anderen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die goederen heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door een (cilinder)slot van een (voor)deur te forceren, in elk geval door braak en/of verbreking.
Subsidiair:
hij op of omstreeks 17 september 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een laptop (MacBook) en/of een fotocamera (Canon) en/of diverse portemonnee(s) en/of diverse sieraden en/of diverse zonnebrillen en/of een mobiele telefoon (Iphone 5) en/of een pasjeshouder met pasjes en/of een schoudertas (Puma)
en/of twee flessen parfum en/of een badmuts en/of een adapter en/of een notebook (HPP) en/of een (papieren) tas (Bijenkorf), heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het
(een) door diefstal in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
2.
hij op of omstreeks 17 september 2015 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: Jij vieze vuile kankerrat, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunten
De officier van justitie acht de aan verdachte feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde feiten bewezen.
De raadsman heeft voor feit 1 primair vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent de woninginbraak te hebben gepleegd. Niet bewezen kan worden dat de verdachte in de woning is geweest. Veel van de goederen uit de aangifte zijn niet bij verdachte aangetroffen. Bovendien is het tijdstip van de woninginbraak niet bekend en kan derhalve niets gezegd worden over het tijdsbestek tussen het plaatsvinden van de woninginbraak en het aantreffen van een deel van de goederen bij verdachte. Ook voor bewuste en nauwe samenwerking is geen bewijs. Hooguit zou ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde schuldheling bewezen kunnen worden, maar verdachte ontkent dat hij zich hieraan schuldig heeft gemaakt. Hij heeft slechts van een vriend spullen aangenomen en kon op dat moment niet weten dat deze spullen van diefstal afkomstig waren. Hierbij heeft zijn verstandelijke beperking zeker een rol gespeeld.
Ook voor feit 2, het beledigen van de agent, dient verdachte vrijgesproken te worden. Hij had geen opzet op het beledigen van de agent. Subsidiair dient verdachte schuldig verklaard te worden zonder oplegging van straf. Hij heeft in paniek gereageerd, maar hij weet dat het niet juist was.
4.2
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht met de raadsman het medeplegen van de woninginbraak niet bewezen. Daarvoor acht de rechtbank in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden. Zo is niet duidelijk op welk tijdstip de inbraak heeft plaatsgevonden. Dit kan gedurende de hele ochtend gebeurd zijn. Aangeefster heeft de woning namelijk rond 8.15 uur verlaten en omstreeks 14.55 uur werd zij door de politie gebeld dat er in haar woning ingebroken was. Verdachte is rond 13.45 uur in de buurt van de woning van aangeefster door een getuige gezien. Hij heeft niet gezien dat verdachte uit de woning van aangeefster kwam. Er zijn in de woning evenmin andere sporen aangetroffen die erop kunnen duiden dat verdachte in de woning is geweest en tevens is er geen bewijs voor een bewuste en nauwe samenwerking met een mededader voor het plegen van de woninginbraak.
Wel acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te weten de opzetheling. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij, toen hij op weg naar huis liep, spullen van een vriend waarvan hij de naam niet wil noemen, in zijn handen gedrukt kreeg, waaronder een tas waar een laptop uitstak, twee flesjes parfum en drie portemonnees, met daarbij de mededeling dat hij moest zeggen dat deze spullen van zijn vriendin waren. Op grond hiervan had verdachte moeten weten dat deze spullen afkomstig waren van een misdrijf. Door deze spullen aan te nemen en bij zich te hebben en te houden, heeft hij zich schuldig gemaakt aan opzetheling.
De belediging van de agent (feit 2) acht de rechtbank evenals de officier van justitie ook bewezen. De door verdachte gebruikte bewoordingen zijn van dien aard, dat verdachte zich van het beledigend karakter voldoende bewust moet zijn geweest. Hiermee is sprake van opzet.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde:
op 17 september 2015 te Amsterdam een laptop (MacBook) en diverse portemonnees en diverse sieraden en diverse zonnebrillen en een mobiele telefoon (Iphone 5) en een pasjeshouder met pasjes en een schoudertas (Puma) en twee flessen parfum en een badmuts en een adapter en een (papieren) tas (Bijenkorf), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde:
op 17 september 2015 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, [verbalisant] , hoofdagent van politie Eenheid Amsterdam, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: Jij vieze vuile kankerrat.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
6. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren en met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling. Hij heeft spullen voorhanden gehad die diezelfde dag bij een woninginbraak gestolen waren. Helinghandelingen vormen een stimulans voor het plegen van vermogensdelicten en houden een afzetmarkt voor gestolen goederen in stand. Tevens heeft verdachte een agent beledigd.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging voorts rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister van 19 december 2016, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 30 november 2015 en de verklaring ter zitting van de reclasseringsmedewerker [persoon 2] , waaruit onder meer blijkt dat verdachte een positieve wending heeft gemaakt in zijn leven en gemotiveerd is deze stijgende lijn voort te zetten. Geadviseerd wordt een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, de begeleiding via Stichting Mee voort te zetten en het zich houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging als uitgangspunt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor woninginbraak. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de feiten zich geruime tijd geleden hebben afgespeeld. Vanwege het tijdsverloop acht de rechtbank niet (meer) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede liggen. Er bestaat ook reden om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd, omdat de rechtbank verdachte vrijspreekt van het primair ten laste gelegde. De rechtbank zal verdachte naast een taakstraf wel een voorwaardelijk strafdeel opleggen om hem in de toekomst te weerhouden van het plegen van strafbare gedragingen. Tevens zal de rechtbank daarbij de geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 266, 267 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde en het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder feit 1 subsidiair bewezen verklaarde:
Opzetheling.
Ten aanzien van het onder feit 2 bewezen verklaarde:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht:
Veroordeelde moet zich blijven melden en zich houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Andere voorwaarde(n) het gedrag betreffende:
  • Veroordeelde zet de begeleiding via Stichting MEE (afbetalen schulden en realiseren dagbesteding) voort, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
  • Veroordeelde wordt verplicht om de aanwijzingen die hem vanuit deze stichting of andere betrokken instanties worden gegeven op te volgen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 120 (honderdtwintig) uren,met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Heft op het – geschorste – bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.B. Nyman, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2017.