ECLI:NL:RBAMS:2017:4407

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 mei 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
AMS 16/4387
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden wegens verdenking van zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 mei 2017 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van de verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door [de man]. De korpschef van de nationale politie Amsterdam-Amstelland had op 1 februari 2016 de toestemming ingetrokken, omdat [de man] op 9 en 10 januari 2016 als verdachte van zware mishandeling was geregistreerd. De rechtbank oordeelde dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven elke twijfel verheven moeten zijn. De verdenking van zware mishandeling was voldoende grond voor de korpschef om de toestemming in te trekken. De rechtbank heeft het beroep van [de man] ongegrond verklaard, omdat hij niet had aangetoond dat het besluit van de korpschef in strijd was met de wet of de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank benadrukte dat de korpschef beoordelingsvrijheid toekomt en dat hogere eisen aan de betrouwbaarheid van beveiligingsmedewerkers mogen worden gesteld. De rechtbank volgde [de man] niet in zijn stelling dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de relevante feiten en belangen. De financiële belangen van [de man] mochten niet ten koste gaan van de veiligheid en de goede naam van de beveiligingssector. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/4387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2017 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser,

hierna genoemd: [de man]
(gemachtigde: mr. S. Guman),
en

de korpschef van de nationale politie Amsterdam-Amstelland, verweerder,

hierna genoemd: de korpschef
(gemachtigden: [de persoon 1] en [de persoon 2] ).

Procesverloop

In het besluit van 1 februari 2016 (het primaire besluit) heeft de korpschef de aan [bedrijf 1] te Amsterdam verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door [de man] ingetrokken.
In het besluit van 25 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van [de man] ongegrond verklaard.
[de man] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 20 maart 2017. [de man] was aanwezig samen met zijn gemachtigde. Namens de korpschef waren aanwezig zijn gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure vooraf ging
1.1
In het besluit van 12 augustus 2013 heeft de korpschef aan [bedrijf 1] toestemming verleend voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door [de man] .
1.2.
In het primaire besluit heeft de korpschef op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) en artikel 2.3, aanhef en onder c, van de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2014 (hierna: de Beleidsregels) (zie de bijlage) deze toestemming ingetrokken. De Korpschef heeft aan dit besluit ten grondslag gelegd dat uit onderzoek in de bestaande politiesystemen is gebleken dat [de man] op 9 januari 2016 en op 10 januari 2016 geregistreerd staat als verdachte van zware mishandeling. Daarnaast is aan de intrekking ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat [de man] zonder toestemming aan de deur heeft gestaan bij een ander bedrijf, genaamd [bedrijf 2] . De aanvraag om hier als portier te werken, was nog in behandeling. De op 12 augustus 2013 verleende toestemming gold alleen voor de [bedrijf 1] . Hieruit blijkt volgens korpschef dat [de man] niet voldoende betrouwbaar is als bedoeld in paragraaf 2.1. onder C van de Beleidsregels.
1.3.
In het bestreden besluit heeft de korpschef het bezwaar van [de man] ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Het standpunt van [de man]
2. [de man] heeft in beroep aangevoerd dat het besluit van de korpschef in strijd is met de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het formele vertrouwensbeginsel. Daarnaast is volgens [de man] sprake van onvoldoende besluitvorming en onvoldoende belangenafweging. Meer in het bijzonder is volgens [de man] sprake van strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb); onzorgvuldige voorbereiding. [de man] stelt in dit verband dat de korpschef bij de voorbereiding van het bestreden besluit onvoldoende kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. [de man] heeft niemand mishandeld. Hij heeft juist uit zelfverdediging gehandeld. Er wordt door de korpschef erkend dat [de man] niet de eerste klap heeft gegeven. De conclusie van de korpschef is daarom onbegrijpelijk, aldus [de man] .
Beoordeling door de rechtbank
3.1
Om beveiligingswerkzaamheden te mogen verrichten, is toestemming nodig van de korpschef. Deze toestemming kan worden ingetrokken als zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan die toestemming niet zou zijn verleend als zij zich eerder hadden voorgedaan of bekend waren geweest. De toestemming aan een beveiligingsorganisatie om personen te werk te stellen, wordt onthouden als op grond van andere over de betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangekomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie te werken dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
3.2.
Voor de beoordeling van de vraag of de korpschef zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat [de man] niet beschikt over de voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden vereiste betrouwbaarheid, komt aan de korpschef op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) beoordelingsvrijheid toe. [1] Daarbij mogen aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als maatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn. [2]
3.3.
Uit het in dit dossier ingestuurde strafdossier betreffende [de man] blijkt het volgende. De politie heeft onderzoek gedaan naar twee incidenten die hebben plaatsgevonden op 9 en 10 januari 2016 waarbij [de man] in de uitoefening van zijn functie als beveiliger van horecagelegenheid [bedrijf 2] betrokken is geweest. De politie heeft in dit verband de aangevers, getuigen en [de man] als verdachte van zware mishandeling gehoord. Bij beide incidenten hebbend de aangevers behoorlijk letsel opgelopen. Bij het incident op 9 januari 2016 heeft een klant van [bedrijf 2] als gevolg van het optreden van [de man] een gebroken neus, gekneusde en gezwollen linker en rechter jukbeenderen, een hersenschudding en een bloeding in zijn hals opgelopen. De vriendin van de klant heeft een blauw oog en een bloedneus opgelopen. Van dit incident is aangifte gedaan bij de politie. Bij het incident op 10 januari 2016 heeft een bezoekster van [bedrijf 2] als gevolg van de slagen op haar linker oog en kaak een flink blauw oog, een geschuurde wenkbrauw, een snee in haar onderlip een scheur in het vel van haar onderkaak en een flinke bloeduitstorting op haar rechter onderkaak opgelopen. Van het letsel is door de politie foto’s gemaakt. [de man] is na dit incident direct door de politie aangehouden op verdenking van zware mishandeling.
3.4.
[de man] beroept zich op zelfverdediging. Wat daar ook van zij, gelet op de maatstaf dat de betrouwbaarheid en integriteit van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moeten zijn, is de verdenking van zware mishandeling, zoals die uit het strafdossier redelijkerwijs volgt, naar het oordeel van de rechtbank voldoende om de toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door [de man] in te trekken. Daar komt bij dat uit onderzoek is gebleken dat [de man] , zonder in het bezit te zijn van de daarvoor benodigde toestemming, werkzaam was voor horecagelegenheid [bedrijf 2] . [de man] heeft daarmee gehandeld in strijd met de hem bekende wet- en regelgeving. Dat [de man] de werkzaamheden op verzoek van [bedrijf 2] heeft verricht doet hier niet aan af. Het komt voor zijn rekening en risico dat hij de beveiligingswerkzaamheden zonder voorafgaande toestemming heeft verricht. De korpschef heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [de man] niet beschikt over de voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden vereiste betrouwbaarheid. De korpschef heeft de toestemming voor [de man] om beveiligingswerkzaamheden te verrichten dan ook op goede gronden ingetrokken.
3.5.
De rechtbank volgt [de man] niet in zijn stelling dat de korpschef onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en af te wegen belangen. De korpschef heeft de belangen van [de man] betrokken bij zijn besluit tot intrekking van de toestemming. De korpschef heeft in dit verband echter terecht overwogen dat de financiële belangen van [de man] er niet toe mogen lijden dat iemand die niet voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid, toch te werk wordt gesteld.
3.6.
Het beroep van [de man] op strijd met de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder het formele vertrouwensbeginsel, is niet onderbouwd. Het beroep slaagt daarom niet.
3.7.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Dankbaar, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

1. Op grond van artikel 7, tweede lid, van de Wpbr stelt een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef.
Op grond van het vijfde lid kan de toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
2. Op grond van artikel 2.3, aanhef en onder c, van de Beleidsregels wordt de toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk te stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid van de Wpbr onthouden indien op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden.
Onder ‘Ad. c’ is onder meer de volgende toelichting gegeven:

Van het bepaalde onder c zal sprake zijn indien de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding beschouwd kan worden als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. Dat de betrokkene onvoldoende betrouwbaar is, kan worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties gebleken, omtrent betrokkene bekende feiten. Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking bestaat.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 29 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA1351.
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2008 in zaak nr. 200705821/1; www.raadvanstate.nl.