In deze zaak heeft verzoeker, wonende te [plaats], een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Amsterdam met betrekking tot een BKR-registratie en de verjaring van een vordering van ING Bank N.V. De procedure begon met een verzoekschrift gedateerd 12 september 2016, waarin verzoeker vroeg om een bevel aan ING om de BKR-registratie ongedaan te maken. De bank had echter al op 5 augustus 2016 de registratie verwijderd, maar dit niet aan verzoeker gemeld. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 mei 2017 werd het verzoek om verwijdering ingetrokken, maar de vordering tot verklaring voor recht dat de vordering van de bank was verjaard, bleef staan. De rechtbank oordeelde dat de vordering van ING op verzoeker uit hoofde van het 'Doorlopend Krediet 1,5%' was verjaard en dat ING deze niet meer in rechte kon afdwingen. De rechtbank wees ook het verzoek om vergoeding van buitengerechtelijke kosten af, omdat de bank niet in verzuim was geraakt. De proceskosten werden aan de zijde van verzoeker begroot op € 983,00. De beschikking werd gegeven door mr. B.T. Beuving en op 22 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.