ECLI:NL:RBAMS:2017:4402

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
C/13/615187 / HA RK 16-331
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoekschriftprocedure inzake verwijderingsverzoek BKR-registratie en verjaring vordering bank

In deze zaak heeft verzoeker, wonende te [plaats], een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Amsterdam met betrekking tot een BKR-registratie en de verjaring van een vordering van ING Bank N.V. De procedure begon met een verzoekschrift gedateerd 12 september 2016, waarin verzoeker vroeg om een bevel aan ING om de BKR-registratie ongedaan te maken. De bank had echter al op 5 augustus 2016 de registratie verwijderd, maar dit niet aan verzoeker gemeld. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 mei 2017 werd het verzoek om verwijdering ingetrokken, maar de vordering tot verklaring voor recht dat de vordering van de bank was verjaard, bleef staan. De rechtbank oordeelde dat de vordering van ING op verzoeker uit hoofde van het 'Doorlopend Krediet 1,5%' was verjaard en dat ING deze niet meer in rechte kon afdwingen. De rechtbank wees ook het verzoek om vergoeding van buitengerechtelijke kosten af, omdat de bank niet in verzuim was geraakt. De proceskosten werden aan de zijde van verzoeker begroot op € 983,00. De beschikking werd gegeven door mr. B.T. Beuving en op 22 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/615187 / HA RK 16-331
Beschikking van 22 juni 2017
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. P.P. Klokkers te Amsterdam,
en
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
belanghebbende,
gemachtigde: mr. M. Zieltjens te Amsterdam.
Partijen worden hierna [verzoeker] respectievelijk ING genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift gedateerd 12 september 2016, ingekomen ter griffie op 13 september 2016,
  • de beschikking van 15 december 2016 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de brief van mr. Klokkers van 10 mei 2017 met een productie,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 17 mei 2017, en de daarin genoemde stukken,
  • de brief van mr. Klokkers van 22 mei 2017 houdende verzoek om een beschikking af te geven.
De beschikking is bepaald op heden, zoals reeds medegedeeld bij gelegenheid van de mondelinge behandeling.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] heeft in juni 2002 een zogenoemde ‘Doorlopend Krediet 1,5%’ overeenkomst gesloten met Postbank N.V., een rechtsvoorganger van ING (hierna wordt samenvattend gesproken van: de bank).
2.2.
Bij brief van 13 januari 2006 heeft de bank het volgende aan [verzoeker] bericht:
2.3.
Op 3 januari 2006 heeft de bank de achterstand van [verzoeker] geregistreerd bij Bureau Krediet Registratie (BKR).
2.4.
Bij brief van 23 mei 2007 heeft de bank [verzoeker] nogmaals aangesproken op betaling van het verschuldigde bedrag, inmiddels opgelopen tot € 25.208,88.
2.5.
Bij brief van 4 mei 2016 heeft (de incassogemachtigde van) de bank [verzoeker] weer aangesproken op betaling van het verschuldigde, dat wil zeggen een bedrag van € 21.961,08 aan hoofdsom en een bedrag van € 1,20 aan rente.
2.6.
Bij e-mail van 15 juli 2016 heeft (mr. Klokkers namens) [verzoeker] het volgende aan (de incassogemachtigde van) de bank bericht:
2.7.
Op 13 september 2016 heeft [verzoeker] bij de rechtbank het onderhavige verzoekschrift ingediend, in hoofdzaak strekkende tot een bevel aan ING om de BKR-registratie ongedaan te maken (verzoek ex artikel 46 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)).
2.8.
Bij e-mail van 21 november 2016 heeft (mr. Zieltjens namens) de bank het volgende aan (mr. Klokkers namens) [verzoeker] bericht:
2.8.1.
Conform hetgeen in deze brief staat, heeft de bank de BKR-registratie aangaande [verzoeker] op 5 augustus 2016 verwijderd.

3.Het verzoek

3.1.
Oorspronkelijk verzocht [verzoeker] de rechtbank als volgt:
3.2.
Bij brief van 10 mei 2017 heeft [verzoeker] het verzoek deels ingetrokken en deels gehandhaafd, als volgt:

4.De beoordeling

4.1.
Het verzoek sub I om een verklaring voor recht is in procesrechtelijke zin een vordering die bij dagvaardingsprocedure behoort te worden ingesteld. Gezien echter het directe verband tussen het verzoek sub I en het (inmiddels ingetrokken) als hoofdverzoek te beschouwen verzoek sub II, een en ander ter terechtzitting ook besproken is en niet van misbruik van de procesgang is gebleken, zal geleiding naar een dagvaardingsprocedure achterwege blijven.
4.1.1.
Het verzoek sub I zal worden toegewezen nu ING ter zitting heeft erkend dat de vordering is verjaard en heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen toewijzing van het verzoek sub I.
4.2.
Het verzoek sub IV om toekenning van buitengerechtelijke kosten is door [verzoeker] gegrond op artikel 49 Wbp. ING heeft geweigerd mee te werken aan het verwijderen van de BKR-registratie heeft [verzoeker] noodgedwongen kosten moeten maken welke bestaan uit kosten van juridische bijstand (en gerechtskosten), aldus [verzoeker] .
4.2.1.
Met het gerechtshof Den Haag is de rechtbank van oordeel dat proceseconomie en effectiviteit van de Wbp meebrengen dat een verzoek om schadevergoeding ook kan worden meegenomen in een verzoekschriftprocedure ex artikel 46 Wbp (gerechtshof Den Haag 1 september 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2332).
4.2.2.
Het verzoek sub IV zal worden afgewezen om reden van het navolgende. Bij de brief van (mr. Klokkers namens) [verzoeker] van 15 juli 2016 is de verjaring van de vordering van ING ingeroepen en is, vanwege die verjaring, aan ING verzocht de BKR-registratie binnen 30 dagen te verwijderen. Omdat het rechtsgevolg van verjaring eerst intreedt nadat de schuldenaar een beroep op de verjaring heeft gedaan, was ING dus eerst vanaf 15 juli 2016 gehouden om de BKR-registratie te verwijderen. En ING heeft daaraan voldaan, ook binnen de door [verzoeker] gestelde termijn. ING is dus nooit in verzuim geraakt. Wel heeft ING nagelaten om de verwijdering van de BKR-registratie aan (mr. Klokkers namens) [verzoeker] mede te delen, wat de aanzet tot deze verzoekschriftprocedure is geweest, maar dit houdt slechts verband met de proceskosten.
4.3.
Ten aanzien van het verzoek sub V om veroordeling van ING in de proceskosten, wordt het volgende overwogen. Artikel 289 Rv bepaalt dat de eindbeschikking tevens een veroordeling in de proceskosten kan inhouden. Voor zo’n veroordeling bestaat in casu aanleiding omdat het indienen van het verzoek sub II door de schuld van ING nodeloos is gebleken. Immers, (i) de bank heeft de BKR-doorhaling niet aan (de gemachtigde van) [verzoeker] medegedeeld, terwijl in de brief van 15 juli 2016 wel om die mededeling was gevraagd, (ii) de bank was op grond van de Wbp verplicht om de BKR-doorhaling ongevraagd aan [verzoeker] mede te delen (artikelen 35 lid 1 en 36 lid 2 Wbp) en (iii) [verzoeker] was intussen wettelijk verplicht om tijdig zijn verzoekschrift in te dienen (artikel 46 lid 2 Wbp). De ter zitting door ING ingenomen stelling dat [verzoeker] was gehouden om voorafgaand aan indiening van het verzoekschrift nog te informeren bij ING omtrent de afhandeling van het verwijderingsverzoek, is dus onjuist.
De proceskosten aan de zijde van [verzoeker] worden begroot op:
€ 79,00 aan griffierecht
€ 904,00aan salaris gemachtigde (2 punten, liquidatietarief II)
€ 983,00 totaal

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verstaat dat de verzoeken sub II en III zijn ingetrokken,
5.2.
verklaart voor recht dat de vordering van ING op [verzoeker] uit hoofde van het ‘Doorlopend Krediet 1,5%’ is verjaard en door ING niet meer in rechte kan worden afgedwongen,
5.3.
veroordeelt ING in de kosten van het geding, aan de zijde van [verzoeker] tot heden begroot op € 983,00,
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.T. Beuving en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2017. [1]

Voetnoten

1.type: