Beoordeling in conventie en in reconventie
7. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, worden deze gezamenlijk behandeld.
8. De kantonrechter dient te bepalen welk huurregime op de huurovereenkomst van partijen van toepassing is, dat van artikel 7:230a BW of dat van artikel 7:290 BW en volgende. Hiertoe moet worden onderzocht of de gehuurde onroerende zaak mede in aanmerking genomen de inrichting daarvan en hetgeen partijen omtrent het gebruik voor ogen stond, in overwegende mate wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf als bedoeld in artikel 7:290 BW of voor een ander doel.
9. [gedaagde] exploiteerde al voordat de schriftelijke huurovereenkomst van 6 september 2013 werd gesloten, een naaiatelier in de bedrijfsruimte. [eiseres] heeft ter zitting erkend dat [gedaagde] de bedrijfsruimte onderhuurde van [bedrijf 1] Dat betekent dat in het kader van het beantwoorden van voornoemde vraag aan de bewoordingen in de door [eiseres] overgelegde huurovereenkomst, die aan de onderhavige huurovereenkomst vooraf is gegaan, geen betekenis kan worden toegekend.
10. In de op 6 september 2013 tussen partijen gesloten huurovereenkomst bedrijfsruimte is opgenomen dat de algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW van toepassing zijn. Nu in de aanhef van de algemene bepalingen zowel winkelruimte als 7:230a BW bedrijfsruimte wordt vermeld, kan daaraan voor de vraag welk huurregime van toepassing is geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. Bovendien zijn partijen in de op 19 mei 2016 gesloten vaststellingsovereenkomst overeengekomen dat op de huurovereenkomst geen algemene bepalingen van toepassing zijn.
11. De omschrijving van de bestemming in de door of namens [eiseres] opgestelde schriftelijke huurovereenkomst luidt ‘naaiatelier’. Naar het oordeel van de kantonrechter kan een naaiatelier een ambachtsbedrijf zijn in de zin van artikel 7:290 lid 2 sub a BW. Van belang is vervolgens of in het gehuurde een voor het publiek toegankelijk lokaal aanwezig is voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening. Het gaat dus niet zozeer om de vraag of er iets verkocht wordt, zoals [eiseres] kennelijk meent.
12. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] onvoldoende weersproken dat ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst op de gevel een uithangbord hing waarop stond: [bedrijf] , strijkt, vermaakt en repareert al uw kleding”. Op de door [gedaagde] overgelegde foto’s is bovendien te zien dat het naaiatelier is ingericht met een toonbank, een pashokje en een wachtruimte voor klanten. Dat [gedaagde] alleen voor de stomerij werkte en pas sinds kort klanten ontvangt zoals door [eiseres] is betoogd, heeft zij tegenover de betwisting door [gedaagde] , niet op enige wijze onderbouwd. Ook is niet gebleken dat er sprake is van een met het bestemmingsplan strijdig gebruik. [eiseres] heeft dit bestemmingsplan niet in het geding gebracht. Haar aanbod om dit alsnog te doen wordt gepasseerd omdat het in strijd is met de goede procesorde.
13. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het naaiatelier naar het oordeel van de kantonrechter is aan te merken als bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 lid 2 sub a BW.
14. Dit leidt ertoe dat de door [eiseres] gevorderde verklaring voor recht omtrent het toepasselijke huurregime wordt afgewezen en de door [gedaagde] gevorderde verklaring voor recht omtrent het toepasselijke huurregime wordt toegewezen.
15. [eiseres] heeft subsidiair gesteld dat de huurovereenkomst moet worden beëindigd vanwege de opzeggingsgrond dringend eigen gebruik. [eiseres] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zij de bedrijfsruimte nodig heeft om haar bedrijf, een administratie- /detacheringskantoor, te kunnen uitoefenen. Haar enkele stelling ter zitting dat dat het geval is, is onvoldoende, temeer nu zij in de opzeggingsbrief heeft aangevoerd dat zij het pand nodig had in verband met renovatie. De vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst op die grond, is dan ook niet toewijsbaar.
16. Dat [gedaagde] in strijd handelt met de bepalingen in de huurovereenkomst door de bestemming te wijzigen, is evenmin gebleken. [eiseres] heeft dit onvoldoende onderbouwd. Zoals hiervoor reeds overwogen heeft [eiseres] niet aangetoond dat [gedaagde] in strijd handelt met het bestemmingsplan. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst op die gronden is derhalve evenmin toewijsbaar.
17. Nu geen sprake is van een rechtsgeldige opzegging en niet is gebleken dat [gedaagde] met een beëindiging van de huurovereenkomst heeft ingestemd, duurt de huurovereenkomst op grond van artikel 7:295 lid 1 BW in ieder geval voort na 31 augustus 2017. De gevorderde verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.
18. [eiseres] wordt als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten in conventie en in reconventie veroordeeld. Gelet op de samenhang met de vordering in reconventie, worden de kosten aan de zijde van [gedaagde] in reconventie begroot op nihil.