In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een Iraanse asielzoeker. De asielzoeker, die in verband met echtscheidingsperikelen gebruik maakte van de opvangvoorzieningen van het COA, werd door het COA uit de opvang gezet. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man de opvang niet mocht gebruiken als tijdelijke huisvesting, aangezien deze niet bedoeld is voor dat doel. De asielzoeker had eerder een verblijfsvergunning gekregen op grond van nareis, maar het COA stelde dat zijn recht op opvang was geëindigd omdat hij al passende huisvesting had in de woning van zijn echtgenote. De voorzieningenrechter verwierp het verweer van de asielzoeker dat de civiele rechter niet bevoegd was en oordeelde dat het COA een spoedeisend belang had bij de ontruiming. De rechter gaf de asielzoeker een termijn van drie maanden om de opvang te verlaten, met de mogelijkheid om hulp te krijgen bij het vinden van andere woonruimte. Het verzoek van de asielzoeker om de veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren werd afgewezen.