ECLI:NL:RBAMS:2017:4330

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
21 juni 2017
Zaaknummer
13/845076-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw voor opzettelijk nalaten van informatie en betrokkenheid bij oplichting en witwassen met betrekking tot kinderopvangtoeslag

Op 21 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige vrouw, die is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een taakstraf van 240 uur. De vrouw heeft opzettelijk nagelaten om noodzakelijke informatie te verstrekken voor inkomensafhankelijke regelingen, specifiek de Kinderopvangtoeslag. Daarnaast is zij schuldig bevonden aan het medeplegen van oplichting en witwassen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw in de periode van 28 maart 2006 tot en met 15 juni 2011, in strijd met de wettelijke verplichtingen, heeft verzuimd om tijdig de benodigde gegevens aan de Belastingdienst te verstrekken. Dit heeft geleid tot onterecht uitgekeerde Kinderopvangtoeslag van in totaal € 51.016,-. Tevens heeft zij in de periode van 14 februari 2006 tot en met 26 mei 2014 een gewoonte gemaakt van witwassen, waarbij zij geldbedragen van in totaal € 120.565,- heeft verworven, terwijl zij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de vrouw een actieve rol heeft gespeeld in het indienen van valse aanvragen voor Kinderopvangtoeslag, wat resulteerde in aanzienlijke financiële schade voor de Belastingdienst. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar zorg voor haar kinderen. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het vertrouwen in het toeslagenstelsel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845076-14 (Promis)
Datum uitspraak: 21 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1980,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. M. Boerlage, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. L.M.E. Kleczewski, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
ten aanzien van feit 1:
zij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 28 maart 2006 tot en met 8 juni 2012 in de gemeente Amsterdam en/of elders in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (Wet AWIR), (telkens) opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst Toeslagen, immers heeft verdachte (telkens) verzuimd aan de Belastingdienst te melden dat de door haar op de aanvra(a)g(en) Kinderopvangtoeslag (A-226-D-117 en/of
A-226-D-114) vermelde kinderen geen kinderopvang (meer) genoten, waardoor over het jaar/de jaren 2006 en/of 2007 en/of 2008 en/of 2009 en/of 2010 en/of 2011 door de Belastingdienst (Toeslagen) uitbetalingen zijn gedaan op de bankrekening van verdachte, waarop zij, verdachte, geen recht had, terwijl ze wist of redelijkerwijze had moeten vermoeden dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van haar of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten haar recht op een (voorschot) kinderopvangtoeslag op grond van de Wet Kinderopvang, dan wel voor de hoogte of de duur van de voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl dit/deze feit(en) kon(den) strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander;
ten aanzien van feit 2:
zij in of omstreeks de periode van 14 februari 2006 tot en met 26 mei 2014 in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte een voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal 120.565 euro, in elk geval 69.549 euro, in elk geval enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk -onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf;
Subsidiair:
zij in of omstreeks de periode van 14 februari 2006 tot en met 26 mei 2014 in de gemeente Amsterdam, althans in Nederland, een voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van in totaal 120.565 euro, in elk geval 69.549 euro, in elk geval enig geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten genoemd(e) geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) -onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, immers heeft verdachte (onder meer):
-een of meer geldbedragen van in totaal 77.269 euro, in elk geval enig geldbedrag, contant betaald aan [naam 1] ;
-een of meer geldbedragen van in totaal 16.780 euro, in elk geval enig geldbedrag, contant betaald aan [naam 2] ;
-een of meer schuld(en) en/of haar levensonderhoud betaald;
ten aanzien van feit 3:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 november 2009 tot en met 15 december 2010 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het
handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) – ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten (een) valselijk opgemaakte of vervalste (elektronische) aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag (A-048-D-01 en/of A-048-D-02 en/of A-227-D-01 en/of A-227-D-02) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende (onder meer) dat
- [kind 1] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] (A-048-D-01) en/of
- [kind 2] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] (A-048-D-02) en/of
- [kind 3] , gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] en/of [kind 4] , gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] (A-227-D-01) en/of
- [kind 3] , gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] en/of [kind 4] , gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] (A-227-D-02)
waardoor verdachte en/of haar mededader(s) de suggestie heeft/hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemd(e) toeslag(en) ten bedrage van ongeveer 92.974 euro, althans enig geldbedrag;
Subsidiair:
[naam 1] en/of een of meer (vooralsnog) onbekend gebleven perso(o)n(en) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 9 november 2009 tot en met 15 december 2010 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam en/of te Heerlen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het ter beschikking stellen van gegevens met geldswaarde in het handelsverkeer, tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) – ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten (een) valselijk opgemaakte of vervalste (elektronische) aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag (A-048-D-01 en/of A-048-D-02 en/of A-227-D-01 en/of A-227-D-02) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende (onder meer) dat
- [kind 1] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] (A-048-D-01) en/of
- [kind 2] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] (A-048-D-02) en/of
- [kind 3] , gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] en/of [kind 4] , gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] (A-227-D-01) en/of
- [kind 3] , gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] en/of [kind 4] , gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] (A-227-D-02)
waardoor verdachte en/of haar mededader(s) de suggestie heeft/hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemd(e) toeslag(en) ten bedrage van ongeveer 92.974 euro, althans enig geldbedrag tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 oktober 2009 tot en met 6 maart 2010 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, althans in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft zij, verdachte, aan [naam 1] en/of aan een of meer (vooralsnog) onbekend gebleven perso(o)n(en):
-(onder meer) de burgerservicenummers van de kinderen, de gebruikersnaam DigiD, het wachtwoord DigiD en het bankrekeningnummer van [naam 3] (A-048) verstrekt;
- [naam 4] voorgesteld en haar daartoe bij haar, verdachte, thuis uitgenodigd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Kinderopvangtoeslag
Om ouders in de gelegenheid te stellen om werk en zorg voor de kinderen te combineren is een inkomensafhankelijke regeling in het leven geroepen, te weten de Wet Kinderopvang (WKO). Deze wet voorziet in een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang en beoogt de kwaliteit van kinderopvang te waarborgen. De WKO is op 1 januari 2005 van kracht geworden en is in 2006 opgenomen in de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen (AWIR). De WKO regelt onder andere de voorwaarden voor de opvang van kinderen in kinderdagverblijven en bij gastouders en het recht op kinderopvangtoeslag (hierna: KOT).
In het navolgende wordt uitgegaan van de WKO zoals deze luidde ten tijde van het ten laste gelegde.
Om in aanmerking te komen voor KOT moeten ouders aan onder meer de volgende voorwaarden voldoen:
- de KOT moet worden aangevraagd door (of namens) de ouder(s);
- het kind moet naar een geregistreerde kinderopvangorganisatie gaan;
- de ouders dienen te werken, of een traject naar werk te volgen;
- de hoogte van de toeslag is afhankelijk van het inkomen van de ouder(s);
- de hoogte van de toeslag is afhankelijk van het aantal opvanguren, het uurtarief en het soort opvang dat plaatsvindt.
De KOT werkt op basis van een maandelijks voorschot dat door de Belastingdienst wordt verstrekt. Het voorschot wordt berekend op basis van de inschatting van de kosten voor kinderopvang en het (gezamenlijke) inkomen van de ouder(s). De KOT kan ook met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Nadat een aanvraag is ingediend, loopt deze het daarop volgende jaar automatisch door en hoeft er geen nieuwe aanvraag te worden gedaan.
Bij de aanvrager ligt de verplichting om een wijziging van het inkomen of een wijziging in het aantal uren kinderopvang, door middel van een wijzigingsformulier aan de Belastingdienst door te geven. Tevens dient een aanvrager na afloop van een kalenderjaar gegevens door te geven aan de Belastingdienst waaruit onder meer blijkt hoeveel uren kinderopvang er dat kalenderjaar zijn genoten, waarna de KOT definitief wordt vastgesteld. Ter controle van deze definitieve vaststelling schrijft de Belastingdienst achteraf steekproefsgewijs aanvragers aan met het verzoek om de door hen daadwerkelijk gemaakte kinderopvangkosten te onderbouwen. Aanvragers moeten hiervoor een ingevuld antwoordformulier retourneren aan de Belastingdienst, met bijgevoegd een jaaropgave van de gemaakte kinderopvangkosten.
4.2
Start van het strafrechtelijke onderzoek
Tegelijkertijd met het strafrechtelijk onderzoek Triple X van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) Amsterdam werd door de FIOD Alkmaar een soortgelijk onderzoek gedraaid. Beide onderzoeken betroffen grootschalige fraude met onjuiste aanvragen en wijzigingen KOT. In het onderzoek van de FIOD Alkmaar is de betrokkenheid van de medeverdachte [naam 1] , ook wel bekend als [bijnaam] (fonetisch) (hierna: [naam 1] ), onderzocht en besloten deze over te dragen aan het onderzoek Triple X omdat meerdere aanvragen KOT voorkwamen in het onderzoek Triple X waarbij [naam 1] vermoedelijk was betrokken. Omdat het onderzoek Triple X moest worden beëindigd zodat die zaak destijds inhoudelijk kon worden behandeld en toen het onderzoek naar [naam 1] en de mogelijk door hem benaderde aanvragers nog niet was uitgevoerd, werd op 25 juni 2013 dit onderzoek, Triple Z, gestart.
Tijdens het onderzoek Triple Z kwam vervolgens naar voren dat bij de politie Amsterdam Zuidoost een onderzoek liep dat raakvlakken had met Triple Z. Er is toen besloten het dossier van de politie integraal over te nemen in het onderzoek Triple Z.
In het onderzoek Triple X zijn de onjuiste aanvragen KOT verzameld waar [naam 1] bij betrokken is. Dit is nader uitgewerkt in het onderzoek Triple Z. Van deze aanvragen is door de FIOD nagegaan of er daadwerkelijk sprake was van kinderopvang. In de meeste gevallen werd vastgesteld dat sprake was van ten onrechte aangevraagde KOT omdat er geen kinderopvang was genoten.
In het onderzoek Triple X zijn verdachte en de medeverdachte [naam 5] (hierna: [naam 5] ) in beeld gekomen aangezien hun bankrekeningnummers in aanvragen KOT stonden vermeld en op welke bankrekeningnummers de KOT vervolgens werd gestort. In het onderzoek Triple Z kwam naar voren dat er een relatie was tussen enerzijds [naam 1] en anderzijds [naam 5] en verdachte.
4.3
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Op grond van de inhoud van het dossier kan feit 1 kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 3 tenlastegelegde geldt het volgende. Verdachte heeft [naam 3] en [naam 4] op het idee gebracht KOT aan te vragen. In het geval van [naam 3] heeft zij de persoonsgegevens van haar en haar kind verzameld en doorgegeven aan [naam 1] die de aanvraag indiende bij de Belastingdienst en na de aanvraag heeft verdachte de helft van de gestorte KOT in ontvangt genomen. Ten aanzien van de aanvrager [naam 4] heeft verdachte haar in contact gebracht met [naam 1] met het doel om KOT aan te vragen. De handelingen die verdachte ten aanzien van [naam 4] heeft verricht waren, anders dan bij [naam 3] , enkel van ondersteunende aard waardoor dit als medeplichtigheid kan worden gekwalificeerd. Ten aanzien van [naam 3] kan medeplegen worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 kan worden bewezenverklaard dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van witwassen. Niet alleen doordat zij zelf ten onrechte geld van de Belastingdienst heeft ontvangen, maar ook de gelden die zij, op verzoek van [naam 1] , van de aanvragers [naam 3] , [naam 6] en [naam 2] op haar bankrekening kreeg gestort. Verdachte heeft hierover verklaard dat zij het geld heeft uitgegeven anders dan aan kinderopvang. Dit in combinatie met het feit dat verdachte op dat moment al geruime tijd zelf ook ten onrechte KOT had ontvangen, maakt dat zij tenminste voorwaardelijke opzet heeft gehad op het witwassen van uit eigen misdrijf afkomstig geld door dit op rekeningen te ontvangen en dit vervolgens (deels) contant aan [naam 1] af te staan.
4.4
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bij pleidooi, samengevat, het volgende naar voren gebracht.
Ten aanzien van feit 1 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Verdachte dient van feit 3 te worden vrijgesproken. Er kan immers geen sprake zijn geweest van medeplegen. Verdachte had geen kennis over de gang van zaken rondom KOT en was zich niet bewust van de strafbaarheid van haar handelen nu [naam 1] tegen haar had gezegd dat alles klopte. In haar naïviteit is verdachte afgegaan op hetgeen [naam 1] tegen haar zei, te meer nu zij [naam 1] meerdere malen heeft gevraagd of alles correct was en telkens door hem werd gerustgesteld. Daarbij komt dat het geld afkomstig was van de Belastingdienst die gedurende al die jaren nooit vragen heeft gesteld. Dit wekt vertrouwen in de situatie. Ook van medeplichtigheid kan geen sprake zijn geweest nu hiervoor dubbel opzet is vereist en verdachte, zoals gezegd, geen opzet heeft gehad op het plegen van een strafbaar feit.
Tot slot dient verdachte ook van feit 2 te worden vrijgesproken nu in de ogen van verdachte geen sprake was van een misdrijf en daarmee het geld dat zij aan [naam 1] heeft doorgegeven ook niet uit een misdrijf afkomstig kan zijn.
4.5
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de daarin vermelde redengevende feiten en omstandigheden. [1]
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan worden bewezen dat verdachte meermalen heeft nagelaten aan de Belastingdienst te vermelden dat de situatie omtrent de opvang van haar kinderen, zoals in haar eerdere aanvragen was vermeld, [2] was gewijzigd, waardoor zij geen recht meer had op KOT. Verdachte heeft verklaard dat zij heeft nagelaten aan de Belastingdienst door te geven dat haar kinderen niet meer naar de kinderopvang gingen, naar eigen zeggen kwam dat door laksheid, het niet willen openen van de post en het niet willen/kunnen doen van haar administratie. [3] Hierdoor heeft de Belastingdienst onterecht KOT uitgekeerd van in totaal
€ 51.016,-. [4]
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat feit 1 kan worden bewezen, waarbij verdachte, afgaande op haar eigen verklaring zoals hiervoor genoemd – en tevens haar eerdere verklaring afgelegd bij de politie waarin zij aangaf te denken het hele bedrag straks te moeten terugbetalen [5] –, op zijn minst met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld.
Te meer nu verdachte, ook nadat zij telkens maandelijks een geldbedrag van de Belastingdienst op haar rekening kreeg gestort, niet aan de bel heeft getrokken, ondanks dat zij wist dat zij hier geen recht op had.
Ten aanzien van feit 3, primair
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich als medepleger, samen met anderen, schuldig heeft gemaakt aan oplichting van de Belastingdienst door te bewerkstelligen dat valse aanvragen KOT konden worden ingediend door mensen voor te spiegelen dat zij daar recht op hadden met het oogmerk tot wederrechtelijke bevoordeling.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de bewezenverklaring uit van de in de tenlastelegging genoemde aanvragers:
Op naam van [naam 3] is op 6 maart 2010 bij de Belastingdienst een aanvraag KOT binnengekomen inhoudende dat het kind [kind 1] vanaf 1 januari 2009 kinderopvang heeft genoten bij de [kinderopvang] . [6] Op 6 april 2010 is een wijziging voor de toekenning van KOT binnengekomen bij de Belastingdienst, inhoudende dat het kind [kind 2] opvang zou hebben genoten bij de [kinderopvang] vanaf 1 januari 2010. [7] Deze aanvragen hebben geresulteerd in een uitbetaling KOT van € 40.596,- op de rekening van [naam 3] . [8] Na navraag bij de [kinderopvang] bleek dat voornoemde kinderen geen opvang hadden genoten. [9] [naam 3] heeft verklaard dat ze aan verdachte een BSN nummer van haar en haar kinderen, de Digid code, gebruikersnaam en wachtwoord en haar bankrekeningnummer heeft doorgegeven. De aanvraag is vervolgens via of door verdachte gedaan. [10] Verdachte heeft verklaard dat zij [naam 3] heeft benaderd en haar heeft verteld over de mogelijkheid om KOT aan te vragen en dat de aanvraag door [naam 1] is gedaan doordat zij, verdachte, de persoonlijke gegevens van [naam 3] kreeg en deze aan hem doorgaf. Tevens heeft verdachte verklaard dat als [naam 3] de KOT op haar rekening had ontvangen, zij dit naar de rekening van verdachte overmaakte. [11] Het ging om een totaal bedrag van € 27.603,-. [12] Volgens verdachte wisten zij en [naam 1] dat zij hier geen recht op hadden. Het bedrag waar [naam 1] recht op had, pinde verdachte en gaf hem dit geld in contanten. Verdachte heeft ook verklaard dat zij van [naam 1] geen geld heeft gehad voor het aanbrengen van [naam 3] , maar dat ze wel € 500,- heeft ontvangen van [naam 3] voor het doen van de aanvraag KOT. [13] Verdachte heeft deze gang van zaken ter zitting nogmaals bevestigd, [14] net als [naam 1] heeft gedaan bij de rechter-commissaris. [15]
Op naam van [naam 4] is op 9 november 2009 bij de Belastingdienst een aanvraag KOT binnengekomen inhoudende dat de kinderen van [naam 4] vanaf 1 januari 2009 kinderopvang hebben genoten bij [kinderopvang] . [16] Op 28 november 2009 is een tweede aanvraag binnengekomen bij de Belastingdienst. [17] Deze aanvragen hebben geresulteerd in een uitbetaling KOT van € 52.378,- op de rekening van [naam 4] . [18] Na navraag bij de [kinderopvang] bleek dat de kinderen van [naam 4] daar geen opvang hadden genoten. [19] [naam 4] heeft verklaard dat zij bij zwemles van haar zoon in contact is gekomen met [verdachte] . Zij kende [bijnaam] en hij zou voor haar de aanvraag KOT kunnen doen. [verdachte] heeft al haar gegevens en van haar kinderen aan [bijnaam] gegeven. [20] Verdachte heeft verklaard dat zij [naam 4] op het idee heeft gebracht om de KOT aan te vragen en dat [naam 4] daarna een afspraak met [naam 1] heeft gemaakt. Verdachte heeft tevens verklaard dat zij wist dat op naam van [naam 4] een foute aanvraag KOT werd ingediend en dat zij, nadat [naam 4] de KOT had ontvangen, € 500,- van haar heeft gekregen. [21] Verdachte heeft deze gang van zaken ter zitting nogmaals bevestigd, [22] net als [naam 1] heeft gedaan bij de rechter-commissaris. [23]
Verdachte heeft dus aanvragers benaderd met het doel deze aanvragers op het idee te brengen KOT aan te vragen. Daarbij heeft verdachte een initiërende en actieve rol gehad. Ten behoeve van deze aanvragen verstrekten de aanvragers immers gegevens die van belang waren voor het indienen van de aanvraag en het verstrekken van KOT. Dit betroffen naast de persoonsgegevens van de aanvrager ook de persoonsgegevens van het kind, DigiD-code en wachtwoord en een bankrekeningnummer waarop de KOT kon worden gestort. Deze gegevens werden ofwel direct aan [naam 1] verstrekt, waarmee zij door verdachte in contact waren gebracht, of via verdachte aan [naam 1] . Vervolgens gaf hij deze gegevens direct door aan [naam 7] dan wel via [naam 8] , die op zijn beurt de gegevens doorgaf aan [naam 7] , die de aanvraag bij de Belastingdienst indiende.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze werkwijze van verdachte waarbij alle vereiste gegevens voor de aanvragen werden verkregen, te beschouwen als een bewuste en nauwe samenwerking waarbij verdachte contact onderhield met [naam 1] . Verdachte heeft in het samenwerkingsverband een essentiële rol gespeeld bij de oplichting van de Belastingdienst. Immers, het ter beschikking stellen van een bankrekening en het verkrijgen van die persoonsgegevens vormt een wezenlijk onderdeel van het tenlastegelegde fraudepatroon, nu zonder die gegevens de onterechte aanvragen KOT niet zouden kunnen worden ingediend en de beoogde bevoordeling niet kon worden bewerkstelligd. De rol van verdachte laat zich dan ook niet als enkel medeplichtigheid kwalificeren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte een zodanig significante bijdrage heeft geleverd dat sprake is geweest van medeplegen van oplichting.
Op grond van het voorgaande kan het niet anders dan dat verdachte op zijn minst genomen had moeten weten dat de Belastingdienst werd opgelicht doordat valse aanvragen KOT werden ingediend, te meer nu zij al jarenlang zelf onterecht uitgekeerde KOT had ontvangen en zij dus wist wat de voorwaarden waren om in aanmerking te kunnen komen voor KOT.
Ten aanzien van feit 2, primair
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich zowel alleen (feit 1) als tezamen en in vereniging met anderen (feit 3) schuldig heeft gemaakt aan strafbare feiten. Deze feiten hebben ertoe geleid dat de Belastingdienst KOT heeft uitgekeerd. Deze ten onrechte uitgekeerde KOT zijn daarom uit
eigenmisdrijf afkomstig, waarin wetenschap van de criminele herkomst ligt besloten.
Naast de hiervoor besproken onterecht uitgekeerde KOT, is voor het onder feit 2 tenlastegelegde ook van belang de onterecht uitgekeerde KOT op naam van de aanvragers [naam 2] en [naam 6] :
Op naam van [naam 6] is op 6 mei 2010 bij de Belastingdienst een aanvraag KOT binnengekomen inhoudende dat de kinderen van [naam 6] vanaf 1 januari 2010 kinderopvang hebben genoten bij [kinderopvang] . [24] Deze aanvraag heeft geresulteerd in een uitbetaling KOT van € 25.166,- op de rekening van verdachte. [25] Na navraag bleek dat voornoemde kinderen geen opvang hadden genoten. [26] [naam 6] heeft verklaard dat haar kinderen nooit opvang hebben genoten, het rekeningnummer waar het geld op is gestort voor haar onbekend is en dat zij nooit KOT heeft ontvangen op haar bankrekening. [27] Verdachte heeft verklaard dat [naam 1] haar had benaderd en tegen haar had gezegd dat hij iemand kende die hem had gevraagd of hij een rekening had waar KOT op kon worden gestort. [naam 1] kon dit niet zelf doen en toen heeft verdachte tegen hem gezegd dat zij een rekening had waarop kon worden gestort. Zij sprak met [naam 1] af dat ze het geld contant zou opnemen en aan hem zou geven. Dit heeft zij ook gedaan. Tevens heeft verdachte verklaard dat zij wist dat deze aanvraag onjuist was. [28]
Op naam van [naam 2] is op 7 augustus 2010 bij de Belastingdienst een aanvraag KOT binnengekomen inhoudende dat het kind van [naam 2] vanaf 1 januari 2010 kinderopvang heeft genoten bij [kinderopvang] . [29] Deze aanvraag heeft geresulteerd in een uitbetaling KOT van € 16.780,- op de rekening van verdachte. [30] Na navraag bleek dat voornoemd kind geen opvang had genoten. [31] Verdachte is verhoord en heeft verklaard dat zij de KOT voor [naam 2] op haar rekening heeft ontvangen, daarna contant heeft opgenomen en het aan [naam 2] heeft gegeven. [32]
De KOT is gestort op de bankrekening van verdachte en in het geval van de aanvrager [naam 3] op haar eigen bankrekening. [naam 3] moest blijkens het dossier (een gedeelte van) het gestorte geld aan verdachte afstaan. Dit geldbedrag almede de andere ontvangen geldbedragen werden door verdachte contant opgenomen en afgedragen aan [naam 1] . Verdachte heeft al deze geldbedragen dus voorhanden gehad en overgedragen. Deze overdracht moet naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als een handeling die erop is gericht ‘om haar criminele opbrengsten veilig te stellen’. Immers, de overdracht aan [naam 1] door de gelden in contanten op te nemen, is een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen van de door haar ontvangen geldbedragen gedurende een lange periode.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
in de periode van 28 maart 2006 tot en met 15 juni 2011 in de gemeente Amsterdam en/of elders in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens een wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten de inlichtingenverplichting op grond van artikel 17 van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen, Wet AWIR, telkens opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken aan de Belastingdienst Toeslagen, immers heeft verdachte telkens verzuimd aan de Belastingdienst te melden dat de door haar op de aanvragen Kinderopvangtoeslag (A-226-D-117 en/of A-226-D-114) vermelde kinderen geen kinderopvang meer genoten, waardoor over de jaren 2006, 2007, 2008, 2009, 2010 en 2011 door de Belastingdienst Toeslagen uitbetalingen zijn gedaan op de bankrekening van verdachte, waarop zij, verdachte, geen recht had, terwijl ze wist dat deze gegevens van belang waren voor de vaststelling van haar of een anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten haar recht op kinderopvangtoeslag op grond van de Wet Kinderopvang, dan wel voor de hoogte of de duur van de voornoemde verstrekking of tegemoetkoming, zulks terwijl deze feiten konden strekken tot bevoordeling van zichzelf;
ten aanzien van feit 2, primair:
in de periode van 14 februari 2006 tot en met 26 mei 2014 in de gemeente Amsterdam, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte voorwerpen, te weten geldbedragen van in totaal 120.565 euro, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
ten aanzien van feit 3, primair:
in de periode van 9 november 2009 tot en met 15 december 2010 te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam en/of te Heerlen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand, te weten de Belastingdienst, heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, immers hebben verdachte en/of haar mededaders telkens – ter verkrijging van Kinderopvangtoeslag - een document, te weten valselijk opgemaakte elektronische aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag (A-048-D-01 en/of A-048-D-02 en/of A-227-D-01 en/of A-227-D-02) bij de Belastingdienst ingediend, inhoudende onder meer dat
- [kind 1] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] (A-048-D-01) en
- [kind 2] gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2010 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] (A-048-D-02) en
- [kind 3] , gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] en [kind 4] , gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] (A-227-D-01) en
- [kind 3] , gedurende 217 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] en [kind 4] , gedurende 150 uur per maand vanaf 1 januari 2009 kinderopvang geniet bij [kinderopvang] (A-227-D-02)
waardoor verdachte en/of haar mededaders de suggestie hebben gewekt dat de persoon genoemd op de aanvraag Kinderopvangtoeslag/WKO-aanvraag recht had op deze toeslag, waardoor de Belastingdienst is bewogen tot uitbetaling van voornoemde toeslagen ten bedrage van 92.974 euro.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 primair en 3 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen. Bij het formuleren van deze eis is geen rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. De officier van justitie refereert zich voor wat betreft een eventuele strafkorting in dat kader aan het oordeel van de rechtbank.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de volgende persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een blanco strafblad. Ze werkt hard en heeft daarnaast de zorg over haar drie kinderen, waarvan één probleemkind dat extra aandacht opeist, en de zorg over haar twee kleinkinderen. Als verdachte de gevangenis in moet dan heeft zij geen inkomsten meer en kan zij haar (klein)kinderen niet meer de zorg bieden die zij nodig hebben. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Op grond van het voorgaande wordt verzocht een taakstraf op te leggen eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straffen en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft samen met haar mededaders gedurende langere periode de Belastingdienst voor duizenden euro’s opgelicht. Verdachte en haar mededaders hielden zich op grote schaal bezig met het valselijk opmaken en indienen van aanvraagformulieren betreffende door de Belastingdienst uit te keren KOT en het witwassen van de aldus verkregen geldbedragen.
Hiermee hebben verdachte en haar mededaders misbruik gemaakt van het systeem van de Belastingdienst dat is ingesteld om grote aantallen aanvragen en wijzigingen KOT zo snel mogelijk te kunnen verwerken. De Belastingdienst gaat daarbij in het algemeen uit van de juistheid van de ingediende verzoeken om zo de aanvragers niet lang in onzekerheid te laten verkeren. Verdachte heeft het vertrouwen dat de basis vormt van het door de Belastingdienst gehanteerde systeem ernstig geschaad en het systeem bewust ondermijnd. Ook neemt door dergelijke grootschalige fraudes de maatschappelijke bereidheid om bij te dragen aan het toeslagenstelstel af.
Het wekt weliswaar verbazing dat de Belastingdienst zonder enige controle vooraf en zonder dat ook maar één bewijsmiddel mee hoefde te worden gestuurd, overging tot onmiddellijke overmaking van soms vele tienduizenden euro’s in één keer. De enige controle vond steekproefsgewijs achteraf plaats. Verdachte heeft daarentegen echter wel een eigen verantwoordelijkheid. Het gemak waarmee de fraude kon worden gepleegd maakt haar handelen dan ook niet minder strafbaar.
Verdachte heeft door het plegen van deze feiten een aanzienlijk voordeel genoten en heeft alleen gedacht aan haar eigen gewin. Voorts heeft verdachte door het plegen van deze feiten vele aanvragers aangezet tot strafbaar handelen. Hierbij heeft verdachte niet alleen de Belastingdienst, maar ook deze aanvragers benadeeld. Hoewel een groot aantal aanvragers wisten, dan wel konden vermoeden dat zij de KOT onterecht ontvingen, zijn zij de personen – en niet verdachte – die worden geconfronteerd met naheffingen. Zij zijn het die feitelijk het gehele bedrag dat ten onrechte aan hen is uitgekeerd terug moeten betalen aan de Belastingdienst, daaronder ook begrepen de substantiële bedragen die door de aanvragers aan verdachte en/of zijn mededaders zijn afgestaan.
Gelet op de ernst van de feiten, de initiërende rol die verdachte daarbij wordt verweten en de hoogte van het benadelingsbedrag van ruim € 120.000,-, kan niet worden gekomen tot een andere dan een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank heeft als uitgangspunt bij het bepalen van de straf acht geslagen op de oriëntatiepunten die zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Bij de straftoemeting heeft de rechtbank echter de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM, in aanmerking genomen. Als uitgangspunt geldt dat binnen een termijn van twee jaar na aanvang van de redelijke termijn vonnis dient te worden gewezen. In de onderhavige zaak gaat de rechtbank uit van het moment waarop verdachte voor eerst als verdachte is verhoord als het moment dat de redelijke termijn is aangevangen, te weten 21 september 2011. Tussen die datum en de datum van het vonnis – 21 juni 2017 – ligt een periode die de redelijke termijn met ruim vier jaar overschrijdt. Deze overschrijding is niet te wijten aan enig handelen van de verdediging. Hierdoor zal de rechtbank de straf overeenkomstig vaste jurisprudentie matigen.
De rechtbank zal verder rekening houden met het strafblad van 6 april 2017 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke misdrijven.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een straf zoals hierna te noemen, passend en geboden is.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 227b, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
in strijd met een haar bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl zij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van haar recht op een verstrekking, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2, primair:
een gewoonte maken van witwassen;
ten aanzien van feit 3, primair:
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tevens tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 (honderdtwintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en M.M. Helmers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem en R.J.E. Berfelo, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2017.
De jongste rechter is buiten dit staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina’s in de dossiers.
2.Zaaksdossier Terbeek, ordner 1: A-226-D-117 (pag 311 t/m 315) en A-226-D-114 (pag 299 en 300)
3.Proces-verbaal ter terechtzitting van 7 juni 2017.
4.Zaaksdossier Terbeek, ordner 1: A-226-D-153 (pag 363 en 364)
5.Zaaksdossier Terbeek, ordner 1: A-226-V-04 (pag 76)
6.Zaaksdossier [naam 1] , ordner 3: A-048-D-01 (pag 637)
7.Zaaksdossier [naam 1] , ordner 3: A-048-D-02 (pag 638)
8.Zaaksdossier [naam 1] , ordner 3: A-048-D-12 (pag 655)
9.Zaaksdossier [naam 1] , ordner 4: G-21 (pag 1162) & Zaaksdossier [naam 1] , ordner 3: D-033 (pag 663)
10.Zaaksdossier [naam 1] , ordner 3: A-048-V-01 (pag 628)
11.Zaaksdossier Terbeek, ordner 1: A-226-V-05 (pag 85 en 87)
12.Zaaksdossier Terbeek, ordner 1: A-226-AH-07 (pag 168 t/m 173)
13.Zaaksdossier Terbeek, ordner 1: A-226-V-05 (pag 85 en 86)
14.Proces-verbaal ter terechtzitting van 7 juni 2017, inhoudende de verklaring van verdachte
15.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 19 april 2016
16.Zaaksdossier [naam 1] , ordner 3:A-227-D-01 (pag 1092 en 1093)
17.Zaaksdossier [naam 1] , ordner 3: A-227-D-02 (pag 1094 en 1095)
18.Zaaksdossier [naam 1] , ordner 3: A-227-D-15 (pag 1118)
19.Zaaksdossier Terbeek, ordner 2: AH-042B (pag 469)
20.Zaaksdossier [naam 1] , ordner 3: A-227-V-01 (pag 1050 en 1051)
21.Zaaksdossier Terbeek, ordner 1: A-226-V-05 (pag 92 en 95)
22.Proces-verbaal ter terechtzitting van 7 juni 2017, inhoudende de verklaring van verdachte
23.Proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 1] bij de rechter-commissaris d.d. 19 april 2016 en proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] bij de rechter-commissaris, d.d. 29 april 2016
24.Zaaksdossier [naam 1] , ordner 3: A-065-D-01 (pag 693 en 694)
25.Zaaksdossier [naam 1] , ordner 3: A-065-D-03 ( pag 697) en Zaaksdossier Terbeek, ordner 1: A-226-AH-04 (pag 157 en 158)
26.Zaaksdossier [naam 1] , ordner 4: G-21 (pag 1162) & Zaaksdossier [naam 1] , ordner 3: D-033a (pag 666)
27.Zaaksdossier [naam 1] , ordner 3: A-065-V-01 (pag 675 en 676)
28.Zaaksdossier Terbeek, ordner 1: A-226-V-02 (pag 48 en 49)
29.Zaaksdossier [naam 1] , ordner 3: A-229-D-01 (pag 1125)
30.Zaaksdossier [naam 1] , ordner 3: A-229-D-02 (pag 1126)
31.Zaaksdossier Terbeek, ordner 2: AH-042B (pag 461 en 462)
32.Zaaksdossier Terbeek, ordner 1: A-226-V-01 (pag 48 en 49)