5.2.Causaal verband
De vraag of sprake is van causaal verband tussen de dood van het slachtoffer en het handelen van verdachte, dient volgens de Hoge Raad (HR 27 maart 2012, NJ 2012/301, LJN BT 6362) beantwoord te worden aan de hand van de maatstaf of het gevolg redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend. Daarbij formuleert de Hoge Raad de volgende te beantwoorden vragen:
Kan het gedrag van verdachte een onmisbare schakel hebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid?
Is aannemelijk dat die dood met aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid door het gedrag van verdachte is veroorzaakt?
Met de subvraag
Is het gedrag van verdachte naar zijn aard geschikt om tot de dood te leiden en naar ervaringsregels van dien aard dat zij het vermoeden wettigt dat het tot de dood van het slachtoffer heeft geleid?
Door forensisch arts dr. A. Beijering is op 24 augustus 2014 het letsel bij het slachtoffer omschreven. Hij vermeldt onder meer dat boven en onder het linkeroog letsel is aangetroffen, dat past bij kraswonden en het meest passend is bij een val tegen/op een ruwe ondergrond of muur. Uit het neuropathologisch onderzoek van 21 oktober 2014, opgemaakt door dr. B. Kubat , arts en patholoog, volgt dat de hersenen een enkele dagen oud subduraal hematoom lieten zien en er tevens tekenen zichtbaar waren van een uitgebreide subarachnoïdale bloeding en een reeds enkele dagen bestaande contusie rechts basaal frontopariëtaal.
In het pathologie onderzoek d.d. 6 november 2014, opgesteld door dr. Ann Maes , wordt geconcludeerd dat het hersenletsel het overlijden zonder meer verklaart op basis van functieverlies van de hersenen. Het slachtoffer is overleden als gevolg van verwikkelingen van het schedelhersenletsel veroorzaakt door inwerking van uitwendig botsend mechanisch geweld op het hoofd.
Aan de deskundigen dr. B. Kubat en dr. Ann Maes zijn aanvullende vragen gesteld. Uit de beantwoording van die vragen blijkt – kort weergegeven en voor zover relevant dat exacte datering van het ontstaan van het letsel niet mogelijk is. Doordat de contusie rechts in de hersenen zat en de schedellichting die door de artsen in het ziekenhuis is toegepast links was, is het niet aannemelijk dat de schedellichting van invloed is geweest op de datering van het dodelijk letsel. Ook stellen de deskundigen vast dat de sectiebevindingen geen uitsluitsel geven over de exacte oorzaak van het botsende geweld. Op grond van de sectiebevindingen kan niets worden geconcludeerd over de toedracht ten tijde van het ontstaan van het subdurale hematoom.
De deskundigen geven tenslotte aan dat de symptomen/diagnostische kenmerken van het ontstane letsel kunnen zijn: gedragsveranderingen (zoals steeds ruzie opzoeken of gedrag lijkend op dronkenschap), verstoring of verlies van het bewustzijn en eventueel aansturing van levensbelangrijke functies zoals ademhaling en hartslag. Daarnaast kunnen verschillende verstoringen van andere hersenfuncties optreden zoals verlammingen, verstoring van de temperatuurregulatie tot en met volledige uitval van reflexen.
De tijd tussen het ontstaan van het letsel en het optreden van de symptomen kan enkele minuten bedragen, maar kan ook meerdere uren of zelfs enkele dagen bedragen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is op grond van voorgaande - met de verdediging en anders dan de officier van justitie - van oordeel dat in het onderhavige geval het gedrag van verdachte een onmisbare schakel
kanhebben gevormd in de gebeurtenissen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid, maar dat
nietmet een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid aannemelijk is geworden dat de dood van het slachtoffer door het gedrag van verdachte is veroorzaakt.
Daarbij wijst de rechtbank op de omstandigheid dat het slachtoffer tijdens de tweede vechtpartij, waarbij hij door een ander dan verdachte in het gezicht is geslagen en waardoor hij ten val is gekomen, enige tijd buiten bewustzijn is geweest. De letselbeschrijving van de forensisch arts beschrijft ook letsel bij het slachtoffer dat past bij een val tegen of op een muur of ruwe ondergrond. Behalve het krasletsel boven en onder zijn linkeroog, bevond zich links in de rugspieren een bloeduitstorting. Getuige [naam ooggetuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat het slachtoffer buiten bij de tweede vechtpartij op zijn zijkant viel. Het slachtoffer leek bovendien volgens meerdere getuigen dronken en vertoonde vreemd en agressief gedrag. Uit de beantwoording van de aanvullende vragen door de medisch deskundigen kan worden afgeleid dat dergelijk gedrag kan wijzen op hersenletsel. Nu de tijd tussen het ontstaan van het hersenletsel en het zichtbaar worden van de symptomen daarvan bovendien kan variëren van enkele minuten tot enkele dagen en niet vast is te stellen welk geweld tot het subdurale hematoom heeft geleid, kan naar het oordeel van de rechtbank niet met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid vast worden gesteld dat het de klap van verdachte is geweest die tot het dodelijke hersenletsel bij het slachtoffer heeft geleid. De mogelijkheid dat de eerdere klap buiten op straat gevolgen heeft gehad die zich naarmate de avond vorderde steeds verder uitbreidden, tot het punt dat het slachtoffer na de klap van verdachte in coma is geraakt en uiteindelijk is overleden, blijft als alternatief scenario overeind en belet de conclusie dat sprake is van een causaal verband tussen de klap door verdachte en de dood van het slachtoffer.
De rechtbank acht, gelet op het bovenstaande, anders dan de officier van justitie, niet bewezen hetgeen onder primair, subsidiair en meer subsidiair impliciet primair ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Nu de causaliteit tussen het handelen van verdachte en de dood van het slachtoffer niet kan worden vastgesteld, behoeven de overige verweren van de verdediging voor zover die zien op de dood van het slachtoffer, geen nadere bespreking.