In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 juni 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Stadgenoot en een huurster. De huurster, die in een woning in Nieuw-West woont, is door Stadgenoot, de woningcorporatie, aangesproken om haar woning te ontruimen. De huurovereenkomst was per 31 mei 2017 rechtsgeldig opgezegd, wat de basis vormde voor de vordering van Stadgenoot. De huurster had eerder een tijdelijke huurovereenkomst gesloten met een andere woningstichting, die door Stadgenoot was overgenomen. De vergunning voor de tijdelijke huur was meerdere keren verlengd, en de huurster was op de hoogte gesteld van de einddatum van de huurovereenkomst.
Tijdens de zitting op 13 juni 2017 heeft de huurster verweer gevoerd tegen de opzegging, onder andere door te stellen dat de vergunning niet overdraagbaar was aan Stadgenoot en dat zij recht had op normale huurbescherming. De kantonrechter oordeelde echter dat de verlengingsbesluiten onherroepelijk waren en dat de huurster niet had geprotesteerd tegen deze besluiten. De rechter concludeerde dat de opzegging van de huurovereenkomst rechtsgeldig was en dat de huurster de woning moest ontruimen. De rechter heeft de ontruimingstermijn vastgesteld op zeven dagen na betekening van het vonnis, en de huurster werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de rechtsgeldigheid van de opzegging van de huurovereenkomst door de woningcorporatie en de verplichting van de huurster om de woning te ontruimen, ondanks haar verweer. De rechter heeft de belangen van de huurster afgewogen tegen de rechtsgeldigheid van de vergunning en de noodzaak voor de woningcorporatie om de woning te renoveren.