4.5Nadere bewijsoverwegingen
De herkenning door aangevers [persoon 1] en [persoon 2] van de man die hen heeft opgelicht, is naar het oordeel van de rechtbank betrouwbaar. Zij hebben deze man immers meermalen in persoon ontmoet en treffen hem dan in persoon aan. Bovendien heeft [persoon 1] de man zelf doorverwezen naar [persoon 2] , zij hebben daarom met dezelfde persoon te maken gehad. In hun aangiften hebben zij een vergelijkbaar signalement, dat niet heel specifiek is maar verdachte ook niet uitsluit, opgegeven.
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat aan de herkenning door middel van de door aangever [persoon 1] genomen en verspreide foto van verdachte, al zittend in het politiebusje vlak na zijn arrestatie, in beginsel slechts beperkte bewijswaarde kan worden gehecht. Deze fotoconfrontatie is niet conform de aan een door de politie uitgevoerde fotoconfrontatie te stellen eisen verlopen.
De herkenning door aangever [persoon 4] van de man die hem heeft opgelicht, is naar het oordeel van de rechtbank echter toch relevant. Weliswaar vond dit plaats op basis van de door [persoon 1] genomen foto, maar dat neemt niet weg dat [persoon 4] heeft verklaard dat hij de man die hem heeft opgelicht ongeveer 15 keer heeft gezien en dat hij vrijwel wekelijks bij het bedrijf langskwam. Anders dan de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat aangever [persoon 4] niet inconsistent heeft verklaard over het aantal keren dat hij [naam 3] heeft gezien. Bovendien is hij met hem uit eten geweest. Onder deze omstandigheden kent de rechtbank wel bewijswaarde toe aan de herkenning van [persoon 4] van verdachte op de door [persoon 1] genomen foto.
Aangever [persoon 5] geeft aan de man die hem heeft opgelicht in ieder geval één keer te hebben gezien en hij heeft verklaard dat hij veel mensen ziet. De rechtbank is van oordeel dat aan een herkenning middels de door [persoon 1] gemaakte foto gelet daarop op zich zelf staand weinig bewijswaarde kan worden gehecht. Toch is er voldoende aanleiding om ervan uit te gaan dat [persoon 5] en [persoon 4] het over dezelfde persoon hebben. In hun aangiftes noemen [persoon 5] en [persoon 4] immers dezelfde personalia en contactgegevens van de persoon die hen heeft opgelicht. Bovendien blijkt uit onderzoek naar e-mailadressen dat middels het door beide aangevers genoemde emailadres [emailadres] contact is geweest met zowel [persoon 5] als [persoon 4] . Nu het onwaarschijnlijk is dat een andere persoon onder diezelfde gegevens en in dezelfde periode vergelijkbare handelingen verricht in dezelfde branche, acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook de persoon is, die [persoon 5] heeft opgelicht.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door gebruikmaking van een valse naam, een valse hoedanigheid en zich voordoend als een bonafide verkoper, de aangevers bewogen tot het leveren van bloemen. Hij heeft telkens een vertrouwensband met de leverancier weten op te bouwen door de eerste, kleinere, bestellingen te betalen. Langzaamaan doet hij steeds grotere bestellingen zonder deze volledig of tijdig te betalen, zodat er een schuld wordt opgebouwd. Voor de feestdag Allerheiligen heeft verdachte vervolgens een extra grote bestelling geplaatst bij zowel [persoon 1] als [persoon 5] . Bij [persoon 1] heeft hij nog een ruimere betalingstermijn bedongen, waarna hij openstaande bedragen niet heeft betaald. In alle gevallen was hij op enig moment niet meer te vinden of te bereiken. [persoon 1] is, voorafgaand aan de door hem gedane leveringen aan verdachte, zelfs naar Roemenië afgereisd om het bedrijf te bezoeken. Verdachte heeft daar volgens aangever [persoon 1] een toneelstuk opgevoerd, compleet met klanten die het bedrijf bezochten. [persoon 2] is naar Boekarest afgereisd omdat verdachte hem had voorgehouden dat hij hem een groot openstaand bedrag zou voldoen. Verdachte kwam echter niet opdagen, [persoon 2] heeft de reis voor niets ondernomen. Verdachte heeft door vertrouwensrelaties met de leveranciers aan te gaan en deze zo lang mogelijk te doen voortbestaan, het moment waarop de aangevers tot het (definitieve) inzicht kwamen dat zij niet met een eerlijke handelspartner te maken hadden klaarblijkelijk zo lang mogelijk willen uitstellen. Gelet op de geraffineerde handelwijze van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank naast het gebruik van een valse naam en een valse hoedanigheid tevens sprake van gebruikmaking van een listige kunstgreep. Door deze specifieke, ernstige vorm van bedrieglijk handelen heeft hij bij de slachtoffers een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken. Onder invloed van die onjuiste voorstelling van zaken zijn de slachtoffers bewogen tot het leveren van grote partijen bloemen.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet vaststaat dat de bestellingen waarover de aangevers spreken ook daadwerkelijk geleverd zijn. Gelet op de gedetailleerde verklaringen van de aangevers wordt dit verweer evenwel verworpen.
Voor zover de verdediging heeft aangevoerd dat hier geen sprake is van een oplichtingssituatie omdat er in wezen sprake zou zijn van een civielrechtelijk geschil, verwerpt de rechtbank dit verweer. De rechtbank overweegt in dit verband dat hiertoe al redengevend is dat de verdachte zich heeft bediend van een valse naam.
Voor het bewijs van de onder feit 4 ten laste gelegde oplichtingen acht de rechtbank ook de specifieke modus operandi van belang zoals deze blijkt uit de bewijsmiddelen van feit 1 en 2.
De rechtbank acht in dat kader relevant dat verdachte telkens:
- gebruik heeft gemaakt van een valse naam en hoedanigheid als ware hij een Roemeen die een bedrijf vertegenwoordigt;
- Engels sprak, betrouwbaar en professioneel overkwam met veel verstand van de bloemenhandel;
- een vertrouwensband heeft opgebouwd met de opgelichte leveranciers door in het begin kleinere bestellingen te doen en wel (deels) te betalen;
- langzaamaan een schuld heeft opgebouwd, terwijl de bestellingen groter werden;
- voor de feestdag Allerheiligen bij [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 5] grote bestellingen heeft geplaatst, waarna de rekening onbetaald bleef en het contact werd verbroken.
Hoewel het dossier wel aanknopingspunten bevat op grond waarvan kan worden aangenomen dat verdachte niet alleen heeft gehandeld, ziet de rechtbank onvoldoende bewijs voor het tenlastegelegde medeplegen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de aangevers [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 4] hebben verklaard dat verdachte altijd alleen was.