ECLI:NL:RBAMS:2017:4209

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
19 juni 2017
Zaaknummer
13/730001-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een Hongaar voor mensenhandel en gewoontewitwassen in de prostitutie

Op 20 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam een 53-jarige Hongaar veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor mensenhandel en gewoontewitwassen. De verdachte heeft tussen 2006 en 2008 in Alkmaar en Amsterdam vijf vrouwen onder druk gezet om voor hem in de prostitutie te werken, waarbij hij geweld heeft gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was, maar heeft een deel van de tenlastelegging, dat betrekking had op 'één of meer andere vrouwen', nietig verklaard wegens vaagheid. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers, die onder dwang van verdachte hun verdiensten moesten afstaan, geloofwaardig waren. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar zijn verklaringen werden als vaag en niet onderbouwd beschouwd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het patroon van crimineel gedrag van de verdachte meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die voortkwamen uit de afgedragen prostitutieverdiensten. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de bedragen zijn vastgesteld op €31.300 voor slachtoffer 1 en €33.000 voor slachtoffer 2, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/730001-16
Datum uitspraak: 20 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedatum] 1963,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [Huis van Bewaring] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juni 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.F. de Boer, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P. America, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De officier van justitie heeft verdachte ervan beschuldigd dat hij zich in of omstreeks de periode van 1 augustus 2006 tot en met 31 augustus 2008 in Amsterdam en/of in Alkmaar, in elk geval in Nederland, en/of in Hongarije al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan:
1. uitbuiting in de prostitutie van:
  • [slachtoffer 1] en/of
  • [slachtoffer 2] en/of
  • [slachtoffer 3] en/of
  • [slachtoffer 4] en/of
  • [slachtoffer 5] en/of
  • één of meer andere vrouwen;
2. gewoontewitwassen van de prostitutieverdiensten van de hiervoor genoemde vrouwen.
De tekst van de volledige tenlastelegging, zoals gewijzigd ter terechtzitting van 12 juli 2016, is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig, met uitzondering van het deel van de tenlastelegging dat de beschuldigingen inhoudt dat verdachte mensenhandel heeft gepleegd ten aanzien van ‘één of meer andere vrouwen’ en een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van de prostitutieverdiensten van ‘één of meer andere vrouwen’.
De tenlastelegging op de oorspronkelijke dagvaarding was ten aanzien van mensenhandel en gewoontewitwassen toegespitst op één met naam genoemd slachtoffer, te weten [slachtoffer 1] . Daarnaast was melding gemaakt van de restcategorie ‘één of meer andere vrouwen’.
Na de toewijzing door de rechtbank ter terechtzitting van 12 juli 2016 van de vordering wijziging tenlastelegging van de officier van justitie, is de beschuldiging van beide strafbare feiten toegespitst op vijf met naam genoemde slachtoffers. Dat zijn de in rubriek 2 vermelde vrouwen, onder wie [slachtoffer 1] . De restcategorie ‘één of meer andere vrouwen’ is in de tenlastelegging blijven staan. De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 12 juli 2016 verklaard dat zij daarmee het oog heeft op ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’.
De voormelde zinsnede in de tenlastelegging is niet meer nader ingevuld door de officier van justitie.
Hoewel de officier van justitie ter terechtzitting van 12 juli 2016 een aanwijzing heeft gegeven waarop de zinsnede ‘één of meer andere vrouwen’ ziet, is de rechtbank van oordeel dat in dit stadium van de procedure de beschuldiging van mensenhandel en gewoontewitwassen in zoverre te vaag is. Naast de vijf met naam in de tenlastelegging genoemde vrouwen, komen in het dossier namelijk nog meerdere vrouwen voor die ook als slachtoffer van uitbuiting in de prostitutie door verdachte zouden kunnen worden aangemerkt. Verder zijn met betrekking tot de aan verdachte verweten mensenhandel ten aanzien van ‘één of meer andere vrouwen’ in de tenlastelegging geen feitelijke gedragingen vermeld.
Het voorgaande maakt dat de tenlastelegging ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel en het onder 2 ten laste gelegde gewoontewitwassen, voor zover deze feiten zien op (de prostitutieverdiensten van) ‘één of meer andere vrouwen’, niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Dit deel van de tenlastelegging is zal daarom nietig worden verklaard. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van de standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw dat de officier van justitie niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard in de vervolging van verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde mensenhandel en gewoontewitwassen, voor zover die zien op (de prostitutieverdiensten van) ‘één of meer andere vrouwen’.
Overige voorvragen
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De onder 1 ten laste gelegde vormen van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f (oud), eerste lid, onder 1°, 4°, 6° en 9°, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kunnen worden bewezen ten aanzien van de vijf in de tenlastelegging genoemde vrouwen.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] kan ook de onder 1 ten laste gelegde vorm van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f (oud), eerste lid, onder 3°, Sr worden bewezen.
Tot slot kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde gewoontewitwassen van een groot deel van de prostitutieverdiensten van de vijf in de tenlastelegging genoemde vrouwen.
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft algehele vrijspraak bepleit.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de raadsvrouw, niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde vorm van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f (oud), eerste lid, onder 3°, Sr ten aanzien van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank verder van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde vormen van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f (oud), eerste lid, onder 1°, 4°, 6° en 9°, Sr kunnen worden bewezen ten aanzien van de vijf in de tenlastelegging genoemde vrouwen.
De onder 1 ten laste gelegde vorm van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f (oud), eerste lid, onder 3°, Sr acht de rechtbank, met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw, bewezen ten aanzien van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] én, anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, ook ten aanzien van [slachtoffer 5] .
Tot slot deelt de rechtbank het standpunt van de officier van justitie dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde gewoontewitwassen van een groot deel van de prostitutieverdiensten van de vijf in de tenlastelegging genoemde vrouwen.
De bewezenverklaring is opgenomen in een bijlage bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

5.Het bewijs en bewijsoverwegingen

Redengevende feiten en omstandigheden in de bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn opgenomen in een bijlage bij dit vonnis en gelden als hier ingevoegd.
Geloofwaardigheid/betrouwbaarheid [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in deze zaak bij de rechter-commissaris maken een belangrijk onderdeel uit van de bewijsvoering door de rechtbank. De verklaringen van beide vrouwen zijn zeer belastend voor verdachte. Niet alleen verklaren zij zelf slachtoffer te zijn geworden van uitbuiting als prostituee door verdachte, ook verklaren zij dat dat geldt voor de andere vrouwen in de tenlastelegging.
Anders dan de raadsvrouw en met de officier van justitie acht de rechtbank deze verklaringen geloofwaardig en betrouwbaar. Hun verklaringen over wat verdachte hen en de andere vrouwen heeft aangedaan en hoe hij daarbij te werk is gegaan, komen zodanig overeen dat dit bijdraagt aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van deze getuigen. Ook de verklaring van [slachtoffer 5] over het afstaan van geld aan verdachte, de politiemutaties in het dossier en de resultaten van het onderzoek naar moneytransfers ondersteunen hun verklaringen.
Dat zij niet eerder aangifte tegen verdachte hebben gedaan en in een ander strafonderzoek (13Arezzo) minder belastend over verdachte hebben verklaard, doet geen afbreuk aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de door de rechtbank gebruikte verklaringen. Zij hebben daarvoor immers een aannemelijke verklaring gegeven. Zij hebben namelijk verklaard dat zij bang waren voor verdachte, wat ook al blijkt uit hun verklaringen die zij in het kader van de strafzaak tegen [slachtoffer 2] over verdachte hebben afgelegd. [slachtoffer 2] heeft in haar verklaringen in dat onderzoek al huilend een melding gemaakt van haar angst voor verdachte. Verder verdient opmerking dat [slachtoffer 1] tijdens haar verhoor op
12 augustus 2009 (Z1-03 002) in dat onderzoek al heeft verklaard dat zij aan verdachte was verkocht, dat zij bang was voor verdachte en dat zij voor hem heeft gewerkt op een fiftyfifty basis.
Bijzonder aan de positie van [slachtoffer 2] is verder dat zij zelf is veroordeeld (niet onherroepelijk) voor uitbuiting van vrouwen, onder wie [slachtoffer 1] , in de prostitutie in een periode die voor een deel samenvalt met de periode in de tenlastelegging van verdachte. Dat zij in het belang van haar eigen strafzaak nu heeft gelogen over de rol van verdachte en zichzelf in strijd met de waarheid in de rol van slachtoffer van verdachte heeft gemanoeuvreerd, zoals gesteld door de raadsvrouw, acht de rechtbank niet aannemelijk. Zoals hiervoor overwogen, vindt haar verklaring voldoende ondersteuning in andere bewijsmiddelen. Dat [slachtoffer 2] zich in een deel van de periode ook zelf schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel sluit verder niet uit dat zij slachtoffer van verdachte is geweest.
Verdachte heeft de beschuldigingen ontkend en zich, ook ter zitting, grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen. Van belang is dat de ontkennende verklaringen van verdachte niet overtuigend zijn. Zo heeft hij gesteld dat hij een legale bron van inkomsten zou hebben uit werk in een pizzeria in Hongarije en uit de handel in verschillende goederen, zoals auto’s, goud en kleding. Hij heeft dit echter niet onderbouwd met stukken en zijn verklaringen zijn vaag gebleven. Concrete en verifieerbare gegevens heeft hij in dit verband niet verstrekt, waardoor nader onderzoek door de politie niet mogelijk was. Uit de informatie in het dossier over de veroordelingen van verdachte in Hongarije en België, voor onder meer mensenhandel en vermogensdelicten, komt verder het beeld naar voren dat verdachte in zijn levensonderhoud heeft voorzien door het plegen van misdrijven. De in deze zaak ten laste gelegde feiten passen in dat patroon. Ook heeft verdachte op 12 augustus 2007 na zijn aanhouding tegenover de politie verklaard dat hij veel in het Wallengebied was. Dat valt niet zonder meer te rijmen met zijn gestelde verblijf in Nederland voor de handel in auto’s en goud.
De rechtbank heeft de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verder bezien in relatie tot de overige verklaringen, waaronder die van de door de rechtbank als slachtoffers aangemerkte [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] . Zij hebben geen aangifte gedaan tegen verdachte en ontlastend voor hem verklaard, in die zin dat zij niet verklaren over enige vorm van dwang door verdachte. Dat maakt echter niet dat de rechtbank twijfelt aan de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De verklaringen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] bevatten wel de nodige belastende elementen voor verdachte. Zo verklaart [slachtoffer 5] over zijn bemoeienissen met haar prostitutiewerk en het afstaan van nagenoeg al haar verdiensten aan verdachte. [slachtoffer 4] verklaart wisselend over de bestemming van het geld dat zij naar Hongarije overmaakte, terwijl een van de personen aan wie zij geld overmaakte heeft verklaard haar niet te kennen.
Gewoontewitwassen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de vijf in de tenlastelegging genoemde vrouwen onder dwang van verdachte hun prostitutieverdiensten aan verdachte of zijn mededaders hebben afgestaan.
Verdachte heeft een groot deel van dat geld besteed aan zijn levensonderhoud in Nederland en Hongarije en aan dat van zijn (ex-)vrouwen en kinderen. Dat volgt uit de verklaringen van getuigen en de bevindingen van het onderzoek naar moneytransfers. Ook de omstandigheid dat verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij over andere (legale) inkomsten beschikte, is in dit verband van belang.
Verdachte heeft zodoende van de geldbedragen gebruik gemaakt en de geldbedragen omgezet. Door het geld op voormelde wijze in het legale circuit te brengen, heeft hij de criminele herkomst daarvan verhuld. Die verhulling is verder daarin gelegen dat een deel van het afgestane geld naar derden in het buitenland werd overgemaakt. Het overmaken naar derden van dergelijke geldbedragen heeft bijgedragen tot het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het geld. De omstandigheid dat de geldbedragen afkomstig waren uit eigen misdrijf staat daarmee niet meer in de weg aan de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het maken van een gewoonte van witwassen, zoals ten laste gelegd.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar opleggen. Dat is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft vijf jonge vrouwen lichamelijk en geestelijk misbruikt om er zelf financieel beter van te worden. Het is algemeen bekend dat de meeste vrouwen niet zomaar in de prostitutie gaan werken. Het is in alle opzichten geen eenvoudig beroep en als men niet onder eigen voorwaarden kan werken en het geld niet zelf mag houden, zoals – door toedoen van verdachte – gold voor de vijf vrouwen, wordt het bijna onmenselijk. Dat de vrouwen wellicht vrijwillig hebben gekozen voor de prostitutie doet aan een en ander niet af. Immers hebben zij er niet vrijwillig voor gekozen dat werk onder deze omstandigheden te doen. Voor alle vrouwen gold verder dat zij door geldnood, om wat voor reden dan ook, werden gedreven tot prostitutiewerk. Dat verdachte (ook) daarvan heeft geprofiteerd, maakt het allemaal nog kwalijker.
Het geld dat verdachte van de vrouwen heeft afgenomen, crimineel geld dus, heeft hij vervolgens besteed in het legale circuit door er zelf van te leven en zijn familie van te laten leven. Ook overmaking naar derden in het buitenland heeft het geld een schijn van legaliteit gegeven. Dat werkt ontwrichtend voor het handelsverkeer.
In het dossier is informatie opgenomen over het strafblad van verdachte in Hongarije en België. Daaruit blijkt dat hij in de periode voorafgaand aan het plegen van de in deze zaak bewezen verklaarde strafbare feiten meerdere malen is veroordeeld, ook tot langdurige gevangenisstraffen, voor vooral vermogensdelicten Verdachte is ook na het plegen van de feiten in deze zaak veroordeeld. In België is hij namelijk onder meer veroordeeld voor het plegen van mensenhandel in 2013. Verder is hij in Hongarije veroordeeld voor mensenhandel ten aanzien van minderjarigen in de periode vanaf 2003. De rechtbank zal deze veroordelingen niet meewegen als strafverzwarende omstandigheid. Het zegt echter wel iets over het patroon van het plegen van misdrijven door verdachte. Verdachte kiest er kennelijk voor om door het plegen van mensenhandel en andere misdrijven aan geld te komen.
Dat de kinderen van verdachte nu hun vader moeten missen, is een omstandigheid die alleen verdachte, als beroepscrimineel, zelf kan worden aangerekend. Daarnaast merkt de rechtbank op dat verdachte, ook vóór zijn detentie in Nederland, veelvuldig en langdurig in het buitenland verbleef in verband met mensenhandel en om die reden ook niet in de buurt van zijn kinderen aanwezig was. Gelet hierop en omdat hij ter terechtzitting geen enkele spijt heeft getoond, ziet de rechtbank geen aanleiding voor de verzochte strafmatiging. De rechtbank heeft er - gelet op het patroon dat verdachte heeft laten zien in zijn strafblad - geen vertrouwen in dat verdachte zijn leven gaat beteren. Een langdurige gevangenisstraf is ook daarom op zijn plaats.
De rechtbank zal een half jaar minder gevangenisstraf opleggen dan geëist door de officier van justitie. Daarbij heeft de rechtbank ingevolge het beginsel dat is neergelegd in artikel 63 Sr rekening gehouden met de veroordeling in België. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij vordert € 57.300, - aan materiële schadevergoeding in verband met afgedragen prostitutieverdiensten. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 54.000, - gedurende de eerste periode van het verblijf van de benadeelde in Nederland om voor verdachte in de prostitutie te werken en een bedrag van € 3.300, - gedurende de tweede periode.
Tevens vordert de benadeelde partij € 10.000, - aan immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft verzocht beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank primair verzocht om [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat de vordering niet door haar is ondertekend en niet is gebleken dat zij iemand heeft gemachtigd namens haar de vordering te ondertekenen.
Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel moet worden toegewezen. Hierbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De rechtbank stelt vast dat de vordering is ondertekend door de gemachtigd raadsvrouw, die ter terechtzitting ook aanwezig was om een toelichting te geven. Zodoende acht de rechtbank de vordering ontvankelijk.
De materiële schadevergoeding begroot de rechtbank lager dan het gevorderde bedrag. De benadeelde partij is uitgegaan van het afstaan van minimaal € 300, - per dag gedurende de eerste periode van het verblijf van de benadeelde in Nederland om voor verdachte te werken in de prostitutie. De rechtbank begroot dat bedrag echter op € 100, -, omdat de rechtbank aansluiting zoekt bij wat in de jurisprudentie in vergelijkbare zaken als minimumbedrag wordt gehanteerd en het bedrag van € 300,- per dag niet nader is onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank begroot het bedrag aan materiële schadevergoeding op € 21.300, -, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank acht de gevorderde immateriële schadevergoeding voldoende onderbouwd en geheel toewijsbaar, dus tot een bedrag van € 10.000, -, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 31.300, -, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan zij nog bij de civiele rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 31.300, -, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert € 70.000, - aan materiële schadevergoeding in verband met afgedragen prostitutieverdiensten. Tevens vordert de benadeelde partij € 5.000, - aan immateriële schadevergoeding. Tot slot vordert de benadeelde partij vergoeding van een bedrag van € 143, - in verband met eigen bedrage (rechtsbijstand).
De benadeelde partij heeft verzocht de bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
De raadsvrouw van verdachte heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen, omdat deze onvoldoende is onderbouwd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel moet worden toegewezen. Hierbij heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De materiële schadevergoeding begroot de rechtbank lager dan het gevorderde bedrag. De benadeelde partij is uitgegaan van het afstaan van minimaal € 250, - per dag. De rechtbank begroot dat bedrag echter op € 100, -, omdat de rechtbank aansluiting zoekt bij wat in de jurisprudentie in vergelijkbare zaken als minimumbedrag wordt gehanteerd en het bedrag van € 250,- per dag niet nader is onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank begroot het bedrag aan materiële schadevergoeding op € 28.000, -, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank acht de gevorderde immateriële schadevergoeding voldoende onderbouwd en geheel toewijsbaar, dus tot een bedrag van € 5.000, -, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 33.000, -, te vermeerderen met de wettelijke rente, en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan zij nog bij de civiele rechter aanbrengen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op € 143,-
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 33.000, -.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 273a (oud), 273f (oud) en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

11. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding nietig ten aanzien van:
  • de onder 1 ten laste gelegde mensenhandel ten aanzien van ‘één of meer andere vrouwen’;
  • het onder 2 ten laste gelegde gewoontewitwassen van de prostitutieverdiensten van ‘één of meer andere vrouwen’.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
medeplegen van mensenhandel, meermalen gepleegd;
2.
medeplegen van gewoontewitwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 31.300, -, bestaande uit € 21.300, - materiële schadevergoeding en € 10.000, - immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 31.300, -, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 185 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 33.000, -, bestaande uit € 28.000, -materiële schadevergoeding en € 5.000, - immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 143,-
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen de som van € 33.000, -, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 31 augustus 2008 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 186 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B.E. Mildner, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juni 2017.