ECLI:NL:RBAMS:2017:4125

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
AMS 16/5526
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen last tot staken van illegaal hotelgebruik in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 juni 2017 uitspraak gedaan in een beroep van een eigenaar van een pand in Amsterdam tegen een last die door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum was opgelegd. De last hield in dat de eigenaar het gebruik van het pand als logiesgebouw/hotel met onmiddellijke ingang diende te staken. De rechtbank oordeelde dat de last terecht was opgelegd, omdat de eigenaar niet had voldaan aan haar onderzoeksverplichting en er sprake was van meerdere overtredingen van de brandveiligheidseisen en het bestemmingsplan. De rechtbank stelde vast dat er in het pand logiesverblijven waren aangetroffen en dat de situatie onveilig was. De eigenaar had eerder al een waarschuwing ontvangen en had onvoldoende maatregelen genomen om de overtredingen te voorkomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de rechtmatigheid van de opgelegde last.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/5526

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2017 in de zaak tussen

[bedrijf] , te Vinkeveen, eiseres

(gemachtigde: mr. T.A. Phijffer),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Luttik).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres gelast om het gebruik van de winkel met de [naam] (het pand) op het adres aan [adres] te Amsterdam als logiesgebouw/hotel met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden. Gelet op de onveilige situatie heeft verweerder de opgelegde last met toepassing van spoedeisende bestuursdwang op 7 december 2015 direct geëffectueerd door het pand af te sluiten.
Bij besluit van 20 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017.
Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Ook was tijdens de zitting aanwezig [de persoon 1] , werkzaam bij Vinken Vastgoed B.V.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting zowel het beroep van eiseres als het beroep van [de man] behandeld (AMS 16/6381), gelet op het feit dat beide eisers opkomen tegen hetzelfde primaire besluit van 8 december 2015 en daaraan hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt. De rechtbank heeft beide beroepen uitdrukkelijk niet gevoegd. De rechtbank zal daarom in beide zaken afzonderlijk uitspraak doen. Voor de goede orde wijst de rechtbank eiseres erop dat beide uitspraken zullen worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Overwegingen

De aanleiding voor deze procedure
1. Eiseres is eigenaar van het pand. Het pand werd gehuurd door [de man] (de huurder). Het pand werd beheerd door Vinken Vastgoed B.V. Op 7 december 2015 hebben toezichthouders van stadsdeel Centrum samen met de brandweer een bezoek gebracht aan het pand. In het pand werden logiesverblijven en toeristen aangetroffen en er was sprake van een vlucht- en brandonveilige situatie.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres gelast om het gebruik van het pand als logiesgebouw/hotel met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden. Verweerder heeft aan het primaire besluit de bevindingen van de Brandweer Amsterdam-Amstelland en de toezichthouders van de gemeente Amsterdam, zoals geconstateerd tijdens de controle op 7 december 2015, ten grondslag gelegd. Gelet op de aangetroffen onveilige situatie heeft verweerder de opgelegde last met toepassing van spoedeisende bestuursdwang direct geëffectueerd en het pand voor drie maanden gesloten. Er is sprake van drie overtredingen: handelen in strijd met de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit 2012 en de Woningwet (overtreding 1), handelen zonder omgevingsvergunning brandveilig gebruik (overtreding 2) en handelen in strijd met het bestemmingsplan “Postcodegebied 1012” (het bestemmingsplan) (overtreding 3). Gelet op overtredingen 1 en 2 was verweerder genoodzaakt om met spoedeisende bestuursdwang op te treden.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan het advies van de bezwaarschriften-commissie van 13 juli 2016 ten grondslag gelegd.
De standpunten van partijen
4. Eiseres voert aan dat zij de huurovereenkomst met [de man] (de voormalige huurder) van het pand buitengerechtelijk heeft ontbonden. Daarnaast heeft verweerder afgezien van het voornemen om aan eiseres een bestuurlijke boete op te leggen. Verweerder stelt dat van eiseres meer controle had mogen worden verwacht na een eerder geconstateerde overtreding in maart 2015. Eiseres voert echter aan dat aan toepassen van de bestuursdwang een andersoortige overtreding ten grondslag wordt gelegd dan in maart 2015. In maart 2015 ging het om een kortstondig overtreden van de maximale hoeveelheid gasten, terwijl het nu gaat om overtreding van de brandveiligheidsvoorschriften. Verweerder gaat ten onrechte voorbij aan deze verschillen. Bovendien heeft eiseres wel (onaangekondigde) controles verricht. Eiseres verwijst hierbij naar meerdere verklaringen van de beheerder van het pand. Eiseres heeft de huurder er steeds op gewezen dat hij de ruimte dient te exploiteren als winkel en dat hij er alleen zelf mocht wonen. Eiseres is aldus van mening dat op grond van de dezelfde redenen die verweerder heeft gelegd aan het afzien van het opleggen van de bestuurlijke boete aan eiseres, zij ook niet als overtreder kan worden aangemerkt. Eiseres verwijst onder meer naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4034, waaruit volgt dat de bewijslast van een overtreding op het bestuursorgaan rust en dat in geval van twijfel betrokkene het voordeel van de twijfel moet worden gegund. Daarnaast heeft eiseres na contact met verweerder het bezwaar tegen de eerste last na de controle van maart 2015 ingetrokken. Verder voert eiseres aan dat zij de overtreding niet fysiek heeft verricht.
Onder verwijzing naar de rechtspraak van de Afdeling is het slechts mogelijk om in uitzonderlijke gevallen ook de niet-feitelijk handelende als overtreder aan te spreken. Volgens eiseres is het dan ook in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur om haar wel als overtreder aan te merken, ondanks het feit dat verweerder eerder heeft afgezien van het opleggen van de bestuurlijke boete en de mogelijkheid om de kosten van het toepassen van de bestuursdwang op eiseres te verhalen.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een verschil in overtreding. Zowel in maart 2015 als in december 2015 was er sprake van een illegaal logiesgebouw. Volgens verweerder had eiseres daarnaast vrij gemakkelijk kunnen controleren en constateren dat het pand ook na maart 2015 op een illegale wijze is geëxploiteerd. Het pand was terug te vinden op verschillende verhuurwebsites. Eiseres heeft daarom niet aan haar onderzoeksverplichting voldaan. Daarnaast geeft verweerder aan dat hij heeft afgezien van het opleggen van de bestuurlijke boete aan eiseres, omdat eiseres op 8 januari 2016 (na de tweede sluiting) de huurovereenkomst met de huurder heeft ontbonden. Dit kan echter niet leiden tot de conclusie dat het toepassen van bestuursdwang op 7 december 2015 onjuist was. De overweging van eiseres over de intrekking van het eerdere bezwaar is volgens verweerder niet van belang. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres weldegelijk als overtreder kan worden aangemerkt, omdat de handeling aan haar kan worden toegerekend. Zoals gezegd had eiseres zich op relatief eenvoudige wijze op de hoogte kunnen laten brengen van het na de eerste bestuursdwangtoepassing voortdurende illegale gebruik. En in artikel 1a en 1b van de Woningwet wordt gesproken van “laten gebruiken”. Deze bepalingen richten zich tot de eigenaar die niet tevens de gebruiker is.
Het oordeel van de rechtbank
6. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt deel uit van deze uitspraak.
7. De rechtbank overweegt allereerst dat het bestreden besluit een voor eiseres belastend besluit betreft. Dat betekent dat het aan verweerder is om te onderbouwen dat in het pand een logiesbedrijf was gevestigd in strijd met de betreffende wetsbepalingen.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder op basis van de bevindingen zoals neergelegd in het rapport van 7 december 2015 en het rapport van de brandweer van 8 december 2015 heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van een Bed and Breakfast (B&B) waarbij minimaal 60% van het gebruiksoppervlakte van het pand moet worden bewoond door de huurder, maar van een logiesgebouw. Naar het oordeel van de rechtbank is deze conclusie onvoldoende weersproken door eiseres. De stelling van eiseres ter zitting dat de feitelijke overtreder, de huurder, misschien wel de waarheid sprak over het feit dat hij tot december 2015 in het pand heeft gewoond en dat hij pas in november/december 2015 is begonnen met het exploiteren van het pand als logiesgebouw, is in dat verband onvoldoende. Eiseres heeft daartoe ter zitting aangevoerd dat zij de financiële administratie van Vinken Vastgoed B.V. heeft geraadpleegd en hieruit zou blijken dat de huurder in november/december 2015 vier maanden huur heeft voldaan. Volgens eiseres duidt dit op het feit dat de huurder over meer inkomsten beschikte vanwege het hotelmatige gebruik van het pand. Eiseres is dan ook van mening dat zij niet in de periode voorafgaand aan december 2015 een overtreding had kunnen constateren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres hiermee niet de bevindingen van verweerder dat het pand als logiesbedrijf wordt gebruikt weerlegd.
Op basis van de bevindingen van verweerder, alsmede de foto’s die in het pand zijn genomen en het overzicht van de recensies op internet, blijkt afdoende dat de kamers langere tijd hotelmatig zijn gebruikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat er sprake is van in strijd met de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit 2012 en de Woningwet, handelen zonder omgevingsvergunning brandveilig gebruik en handelen in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder was dan ook bevoegd om daartegen handhavend op te treden.
9. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of eiseres als overtreder kan worden aangemerkt en of zij als overtreder terecht een last heeft opgelegd gekregen. De rechtbank verwijst in dit verband in de eerste plaats naar de vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3205). Hierin is overwogen dat uit de jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 30 mei 2012 in zaak nr. 201109496/1/A1), volgt dat [appellanten] als overtreders kunnen worden aangemerkt, indien zij wisten of redelijkerwijs hadden kunnen weten dat het pand in strijd met de planvoorschriften werd gebruikt. Van de eigenaren van een pand dat wordt verhuurd, mag worden gevergd dat zij zich tot op zekere hoogte informeren over het gebruik dat van het door hun verhuurde pand wordt gemaakt.
Verder heeft de Afdeling in de uitspraak van 15 oktober 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BF8999) overwogen dat de overtreder degene is die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk schendt en dat dat in de eerste plaats degene is die de verboden handeling fysiek verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk begaat, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt.
10. De rechtbank dient, met andere woorden, te beoordelen of eiseres als eigenaar van het pand meer had kunnen doen om de overtredingen te beëindigen, nog voordat verweerder de overtredingen had geconstateerd. De rechtbank stelt vast dat Vinken Vastgoed B.V. handelde voor rekening van eiseres. Ter zitting is duidelijk geworden dat het aan de huurder gemaakte verwijt eenvoudig te controleren was. Op basis van het internetonderzoek door verweerder moet immers worden vastgesteld dat de kamers in het pand structureel werden verhuurd. Ter zitting is niet gebleken dat eiseres dan wel Vinken Vastgoed B.V. het internet heeft geraadpleegd. Daarnaast moet worden vastgesteld dat de eerste last van 26 maart 2015 onherroepelijk is geworden (de rechtbank wijst in dit verband ook naar de uitspraak onder 11 inzake het beroep van de huurder). Dat eiseres het bezwaar tegen de eerste last heeft ingetrokken, waardoor de inhoud daarvan onherroepelijk is geworden, blijft voor haar rekening. Eiseres was dus bekend met de eerdere overtredingen door de huurder van het pand. En ook bij die overtredingen speelde onderzoek op basis van internetboekingen een rol. Eiseres had hier dus zonder meer iets mee kunnen doen en het kan aan eiseres worden tegengeworpen dat zij dit heeft nagelaten.
11. Eiseres heeft aangevoerd dat zij wel te plaatse heeft gecontroleerd. De rechtbank constateert op basis van de verklaring van [de persoon 1] dat zij op 24 augustus 2015 langs is geweest bij het pand. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij in totaal twee keer bij het pand langs is geweest, maar niet binnen is geweest. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom geen sprake van een adequate controle. Uit de verklaring van [de heer] volgt dat hij op 19 november 2015 op de bovenverdieping van het pand geen toeristen of andere personen heeft waargenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring te algemeen van aard. Niet duidelijk is welke verdiepingen van het pand werden gecontroleerd.
Verder blijkt uit de verklaring van [de persoon 2] dat hij tot medio 2013 werkzaam was bij Vinken Vastgoed B.V. Hij is derhalve niet bij de controles in de periode van maart tot en met december 2015 betrokken geweest. Daarnaast heeft [de persoon 3] verklaard dat hij in de periode van april 2015 tot en met december 2015 zelf diverse keren in het pand is geweest. Volgens [de persoon 3] werd de bovenwoning door de huurder zelf bewoond en werd het niet verhuurd aan toeristen. Ook deze verklaring vindt de rechtbank te algemeen van aard. Er worden te veel algemene bewoordingen gebruikt en er worden bijvoorbeeld geen concrete data genoemd. Tot slot is er de eigen verklaring van de huurder. Ter zitting heeft de huurder verklaard dat hij na de eerste controle in maart 2015 altijd zelf in het pand heeft gewoond en dat hij de kamers nooit aan meer dan vier toeristen heeft verhuurd.
12. De rechtbank is van oordeel dat bovenstaande verklaringen zoals genoemd onder 11 onvoldoende zijn om de bevindingen van verweerder, zoals geconstateerd op 7 december 2015 in combinatie met het internetonderzoek, te weerleggen. Dat [de heer] en [de persoon 3] hebben verklaard dat zij geen toeristen hebben gezien en dat uit niets kon worden opgemaakt dat de ruimtes werden verhuurd, vindt de rechtbank onvoldoende. Zowel van eiseres als van een professionele beheerder mag in een dergelijke situatie meer concreet onderzoek worden verwacht en ook bij het aantreffen van een gesloten pand had eiseres door moeten gaan met controleren, desnoods na het maken van een telefonische afspraak met de huurder. Dit speelt temeer omdat eiseres na het opleggen van de eerste last wist dat de huurder - volgens verweerder - geen B&B exploiteerde en de regels voor het exploiteren van een logiesgebouw had overtreden. Dat in de huurovereenkomst van 31 januari 2013 tussen eiseres en de huurder is overeengekomen dat het gehuurde uitsluitend is bestemd als verkoopruimte en dat de bedrijfswoning is bestemd voor de huurder, maakt het voorgaande niet anders en ontslaat eiseres niet van haar onderzoeksverplichting. Deze privaatrechtelijke afspraken ontslaan eiseres immers niet van haar publiekrechtelijke verantwoordelijkheden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat eiseres als eigenaar van het pand onvoldoende heeft gedaan om de overtredingen te voorkomen. En dat betekent dat dit aan haar kan worden verweten en dat de last daarom terecht haar eiseres is opgelegd.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
d. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen,
e. (…).
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.2:
1. Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de wet worden aangewezen:
a. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen, dan wel het in afwijking daarvan bij de bouwverordening, bedoeld in artikel 8 van de Woningwet, bepaalde aantal personen;
b. (…)
2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt onder bouwwerk mede verstaan delen van een bouwwerk die zijn ontworpen of aangepast om afzonderlijk te worden gebruikt.
Woningwet
Artikel 1a:
1. De eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
2. Een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, draagt er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
3. De eigenaar van een bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen onderzoekt, of laat onderzoek uitvoeren naar, de staat van dat bouwwerk, voor zover dat bouwwerk behoort tot bij ministeriële regeling vast te stellen categorieën bouwwerken waarvan is vast komen te staan dat die een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kunnen opleveren.
Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven omtrent het onderzoek.
In artikel 1b, tweede en derde lid:
2. Het is verboden een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid.
3. Het is verboden een bouwwerk, open erf of terrein in gebruik te nemen, te gebruiken of te laten gebruiken, anders dan in overeenstemming met de op die ingebruikneming of dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, tweede lid, aanhef en onderdeel b, derde en vierde lid.
Artikel 17:
1. Indien herhaaldelijke overtreding van artikel 1a of artikel 1b naar het oordeel van het bevoegd gezag gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid, kan het bevoegd gezag besluiten dat gebouw, open erf of terrein te sluiten. Het bevoegd gezag kan van de overtreder de ingevolge artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigde kosten invorderen bij dwangbevel.
2. Het bevoegd gezag bepaalt in het besluit, bedoeld in het eerste lid, de duur van de sluiting.
Bouwbesluit 2012
Artikel 1.1 begripsbepalingen:
logiesfunctie: gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen;
logiesgebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin meer dan een logiesverblijf ligt, dat is aangewezen op een gezamenlijke verkeersroute;
logiesverblijf: voor een enkel persoon of een afzonderlijke groep personen bestemd gedeelte van een logiesfunctie.
Artikel 6.19:
1. Een bouwwerk heeft zodanige voorzieningen dat brand tijdig kan worden ontdekt zodat veilig kan worden gevlucht.
2. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 6.19 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften
Artikel 6.20:
1. Een gebruiksfunctie heeft een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535 met een omvang van de bewaking en een doormelding zoals aangegeven in bijlage I bij dit besluit, indien:
a. de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie of de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van dezelfde soort in het gebouw voor zover die gebruiksfuncties op eenzelfde vluchtroute zijn aangewezen groter is dan de in deze bijlage aangegeven grenswaarde;
b. de hoogste vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie gemeten boven het meetniveau hoger is gelegen dan op de in deze bijlage aangegeven grenswaarde, of
c. deze bijlage dit aanwijst zonder dat sprake is van een grenswaarde als hierboven bedoeld.
2. Een brandcompartiment waarin een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in het eerste lid ligt, heeft een brandmeldinstallatie met een zelfde omvang van de bewaking en doormelding als die gebruiksfunctie.
3. Een doormelding als bedoeld in het eerste lid vindt rechtstreeks plaats naar de regionale alarmcentrale van de brandweer.
4. Bij een woonfunctie voor zorg met zorg op afroep in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt rechtstreekse melding naar een zorgcentrale plaats. Bij 24-uurszorg in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt deze melding naar een zusterpost plaats.
5. Voor zover vanuit de uitgang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, zijn de buiten die verblijfsruimte gelegen ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede aan die ruimten grenzende verblijfsruimten en ruimten met een verhoogd brandrisico voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535, indien:
a. de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 m is;
b. de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m2 is, of
c. het aantal aan de enkele vluchtroute gelegen verblijfsruimten meer dan twee is.
6. In de in bijlage I bij dit besluit aangewezen gevallen heeft een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandmeldinstallaties.
7. Het onderhoud van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie waarvoor geen certificaat als bedoeld in het zesde lid is vereist, voldoet aan NEN 2654-1.
8. Het beheer en de controle van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie voldoen aan NEN 2654-1.
9. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien boven de in bijlage I bedoelde hoogste vloer niet meer dan 6 opstelplaatsen voor bedden voor kinderen zijn.
Artikel 6.22:
1. Een bouwwerk heeft zodanige voorzieningen dat het ontvluchten goed kan verlopen.
2. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 6.22 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften en de krachtens die bepalingen gegeven voorschriften.
Artikel 6.23:
1. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20, eerste, tweede en vijfde lid, heeft een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575.
2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het ontruimingssignaal van de in het eerste lid bedoelde ontruimingsalarminstallatie.
3. Het beheer en de controle van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid voldoen aan NEN 2654-2.
4. Een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 6.20, zesde lid, van toepassing is, heeft een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Ontruimingsalarminstallaties.
5. Het onderhoud van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 6.20, zevende lid, van toepassing is, voldoet aan NEN 2654-2.
6. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20 heeft een ontruimingsplan.
Bouwverordening Amsterdam 2013
Artikel 4.1:
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, onder a van het Besluit omgevingsrecht wordt het aantal personen bepaald op 4.
Het bestemmingsplan postcodegebied 1012
Artikel 5.1, de voor 'Centrum - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5.2.16 en 5.5.1;
b. kantoren;
c. kantoren met baliefunctie;
d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5.5.2 en 5.6.2;
e. galeries;
f. detailhandel in de eerste bouwlaag, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van het bepaalde in artikel 35.1;
voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van het bepaalde in artikel 35.1;
g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in de
h. artikelen 5.5.3 en 5.5.2;
i. automatenhal in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - automatenhal toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5.5.4;
j. horeca 1 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 1 toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.5;
k. horeca 4 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 4 toegestaan in de tweede bouwlaag';
l. massagesalon in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - massagesalon toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.6;
m. minisupermarkt in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - minisupermarkt toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.7;
n. raamprostitutiebedrijf in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - raamprostitutiebedrijf toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.8;
o. raamprostitutiebedrijf in de tweede bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - raamprostitutiebedrijf toegestaan in de tweede bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.8;
p. seksinrichting in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - seksinrichting toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.9;
q. smartshop in de kelder en de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - smartshop toegestaan in de kelder en de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.11;
r. smartshop in de eerste bouwlaag,, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - smartshop toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.11;
s. souvenirwinkel in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - souvenirwinkel toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.12;
t. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5.5.13 en 5.6.1;
u. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlagen;
v. openbare nutsvoorzieningen, uitsluitend voor zover aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
w. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
Artikel 5.5.15:
Short stay is niet toegestaan.