ECLI:NL:RBAMS:2017:4123

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
AMS 16/6381
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving van brandveiligheidsvoorschriften bij illegaal hotelgebruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 juni 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Koolen, en het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. M. Luttik. De zaak betreft de handhaving van brandveiligheidsvoorschriften en de oplegging van een bestuurlijke boete aan de eiser voor het exploiteren van een illegaal hotel. De rechtbank oordeelt dat de eiser, die een pand huurde in Amsterdam, in strijd heeft gehandeld met de brandveiligheidseisen zoals vastgelegd in het Bouwbesluit 2012 en de Woningwet. De verweerder had eerder een last onder spoedeisende bestuursdwang opgelegd, waarbij het pand werd gesloten vanwege onveilige situaties. Tevens werd een bestuurlijke boete van € 20.500,- opgelegd. De rechtbank overweegt dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een Bed and Breakfast exploiteerde, en dat er meer dan vier slaapplaatsen in het pand aanwezig waren, wat in strijd is met de regels voor een B&B. De rechtbank concludeert dat de handhaving door de verweerder gerechtvaardigd was en dat de opgelegde boete niet gematigd hoeft te worden. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/6381

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juni 2017 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. R.A.M. Koolen),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. M. Luttik).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2015 (het primaire besluit I) heeft verweerder eiser gelast om het gebruik van de winkel met de [naam] (het pand) op het adres aan de [straat] te Amsterdam als logiesgebouw/hotel met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden. Gelet op de onveilige situatie heeft verweerder de opgelegde last met toepassing van spoedeisende bestuursdwang op 7 december 2015 direct geëffectueerd door het pand af te sluiten.
Bij besluit van 21 april 2016 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd ter hoogte van € 20.500,-.
Bij besluit van 25 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten I en II gezamenlijk behandeld en ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 maart 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting zowel het beroep van eiser als het beroep van [de stichting] behandeld (AMS 16/5526), gelet op het feit dat beide eisers opkomen tegen hetzelfde primaire besluit van 8 december 2015 en daaraan hetzelfde feitencomplex ten grondslag ligt. De rechtbank heeft beide beroepen uitdrukkelijk niet gevoegd. De rechtbank zal daarom in beide zaken afzonderlijk uitspraak doen. Voor de goede orde wijst de rechtbank erop dat beide uitspraken zullen worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.

Overwegingen

De aanleiding voor deze procedure
1. [de stichting] (de eigenaar) is eigenaar van het pand op de [straat] te Amsterdam. Eiser heeft het pand gehuurd. Eiser stond sinds 3 november 2014 in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA), thans Basisregistratie Personen (BRP), op het adres [straat] ingeschreven. De vrouw en kinderen van eiser hebben met tussenpozen op dit adres ingeschreven gestaan. Vanaf 14 mei 2015 stonden zij ingeschreven op het [adres] te Amsterdam.
2. Verweerder heeft op 26 maart 2015 een controle uitgevoerd op het adres [straat] . Naar aanleiding van deze controle heeft verweerder een last onder spoedeisende bestuursdwang aan de eigenaar van het pand en aan eiser opgelegd. Gelet op de aangetroffen situatie is er volgens verweerder sprake van een logiesbedrijf. Op 2 april 2015 heeft er met eiser een gesprek plaatsgevonden over de opheffing van de sluiting van het pand. Nadat eiser heeft aangetoond dat de boekingen zijn geannuleerd en heeft toegezegd dat de logiesverblijven niet meer aan toeristen zullen worden verhuurd, heeft verweerder de sleutels aan eiser overhandigd. Op 7 december 2015 heeft er opnieuw een controle plaatsgevonden. Tijdens deze controle heeft verweerder op de eerste tot en met de derde verdieping van het pand vijf logiesverblijven met in totaal twaalf slaapplaatsen aangetroffen. Volgens verweerder is er daarom sprake van een logiesbedrijf in de zin van het Bouwbesluit 2012. Verweerder heeft opnieuw spoedeisende bestuursdwang toegepast en het pand na deze controle gesloten. De bevindingen van verweerder zijn neergelegd in het op ambtseed opgemaakte boeterapport van 1 maart 2016. Op basis van de onderzoeksbevindingen heeft verweerder op 2 maart 2016 aan eiser bericht voornemens te zijn aan hem een bestuurlijke boete op te leggen. Eiser heeft op 16 maart 2016 zijn zienswijze daarover ingediend.
3. Verweerder heeft aan het primaire besluit I ten grondslag gelegd dat eiser in strijd met de brandveiligheidseisen zoals vastgelegd in het Bouwbesluit 2012 en de Woningwet (overtreding 1) heeft gehandeld. Daarnaast is er sprake van handelen zonder omgevingsvergunning brandveiligheid gebruik (overtreding 2) en handelen in strijd met het bestemmingsplan “Postcodegebied 1012” (het bestemmingsplan) (overtreding 3). Gelet op overtreding 1 en 2 was verweerder genoodzaakt om met spoedeisende bestuursdwang op te treden. Verweerder heeft bij het primaire besluit II aan eiser een bestuurlijke boete van € 20.500,- opgelegd en ingevorderd. Verweerder heeft hieraan de artikelen 5:4 en 5:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), artikel 1b, tweede en derde lid, en artikel 92a van de Woningwet in samenhang met artikel 6.19 en 6.20 van het Bouwbesluit 2012 ten grondslag gelegd.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de primaire besluiten I en II gehandhaafd en de bezwaren van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft hieraan het advies van de bezwaarschriftencommissie van 13 juli 2016 ten grondslag gelegd.
De standpunten van partijen
5. Eiser bestrijdt dat hij een illegaal hotel heeft geëxploiteerd. Eiser heeft een aanvraag voor een Bed and Breakfast (B&B) gedaan. Hierna heeft er een controle plaatsgevonden. Eiser heeft daarop toegezegd dat hij het aantal slaapplaatsen zou verminderen. Verweerder heeft bij de tweede controle geconstateerd dat er sprake is van meer dan vier slaapplaatsen, maar volgens eiser is dit onjuist. Bovendien had verweerder hem destijds nog niet bericht waarom de B&B niet zou zijn toegestaan. Daarnaast heeft verweerder nog een andere boete aan eiser opgelegd. Door de twee boetes in combinatie met een verrekening door de verhuurder, wordt eiser bijzonder zwaar getroffen. Bovendien heeft hij de locatie niet kunnen aanhouden en heeft hij zijn investeringen in het pand teniet zien gaan.
6. Verweerder stelt dat het niet relevant is hoe hij met de aanvraag van de B&B is omgegaan. Verweerder heeft op 7 december 2015 geconstateerd dat er meer dan vier slaapplaatsen in het pand aanwezig waren en dat het niet aannemelijk is dat eiser, al dan niet met zijn gezin, zijn hoofdverblijf op het bewuste adres had. Dit is niet conform de regels die gelden voor een B&B en dergelijk gebruik levert strijd op met de Woningwet, het Bouwbesluit en het bestemmingsplan. Eiser onderbouwt zijn stelling dat er geen sprake was van een illegale situatie niet. Volgens vaste rechtspraak is verweerder bij een illegale situatie gehouden om handhavend op te treden. Er was geen sprake van concreet zicht op legalisatie. Daarnaast is financieel nadeel van een overtreder slechts bij bijzondere omstandigheden een reden om van handhaving af te zien. Hiervan is volgens verweerder geen sprake. Tot slot heeft eiser niet gemotiveerd waarom er volgens hem sprake is van een onzorgvuldig onderzoek.
Het oordeel van de rechtbank
7. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt deel uit van deze uitspraak.
8. De rechtbank overweegt allereerst dat het bestreden besluit een voor eiser belastend besluit betreft. Dat betekent dat het aan verweerder is om te onderbouwen dat in het pand een logiesbedrijf was gevestigd in strijd met de betreffende wetsbepalingen.
9. De rechtbank stelt vast dat eiser de bevindingen zoals neergelegd in het boeterapport van 1 maart 2016 niet heeft betwist, maar dat hij daaraan een andere waarde toekent. Uit de onderzoeksbevindingen volgt dat er op de eerste verdieping van het pand twee kamers zijn. In de kamer aan de voorzijde staat een tweepersoonsbed (beslapen) en tegen de muur staan twee éénpersoonsmatrassen. Er zijn geen persoonlijke spullen en geen toeristen aangetroffen. In de kamer aan de achterzijde staat een tweepersoonsbed (beslapen). Er zijn geen persoonlijke spullen en geen toeristen aangetroffen. Omdat eiser heeft verklaard dat deze verdieping als B&B wordt gebruikt betekent dit dat deze verdieping wordt gebruikt als logiesfunctie met twee logiesverblijven. Op de tweede verdieping bevindt zich aan de voorzijde een kamer met twee éénpersoonsbedden (beslapen). Er zijn twee toeristen aangetroffen. Deze toeristen hebben verklaard dat zij op de eerste verdieping een mannelijke toerist hebben gezien tijdens hun verblijf van 5 tot en met 7 december 2015. Aan de achterzijde bevindt zich nog een kamer met twee éénpersoonsbedden. Er zijn geen persoonlijke spullen en geen toeristen aangetroffen en de kamer maakt verder geen bewoonde indruk. Eiser heeft verklaard dat hij er die nacht heeft geslapen. Op de derde verdieping staan twee éénpersoonsbedden. Er zijn een paar kledingstukken aangetroffen waarvan eiser heeft verklaard dat die van hem zijn. Verder zijn er geen kledingstukken of schoenen of andere persoonlijke spullen aangetroffen. De gehele verdieping maakt geen bewoonde indruk en er zijn geen toeristen aangetroffen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, anders dan eiser betoogt, op basis van de onderzoeksbevindingen terecht heeft geconstateerd dat het exploiteren van een B&B niet aannemelijk is geworden. Er zijn meer dan vier slaapplaatsen in het pand aangetroffen en dat rechtvaardigt het vermoeden van verweerder dat eiser het pand na april 2015 structureel is blijven verhuren aan toeristen. Er is niet gebleken van bestendig eigen gebruik of bewoning door eiser van het pand. Daarnaast blijkt uit de bevindingen niet dat eiser in het pand woont en zeker niet voor minimaal 60% van het gebruiksoppervlakte van het pand (één van de voorwaarden voor het exploiteren van een B&B). Er zijn geen persoonlijke spullen van eiser aangetroffen. Ook blijkt niet in welk deel van het pand eiser woonachtig zou zijn, nu de inrichting en uitrusting van de kamers op de verschillende verdiepingen niet verschilt. Alles wat eiser in dat kader naar voren heeft gebracht baat hem niet. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat eiser gelegenheid bood voor verblijf voor meer dan vier personen. Daarmee valt het pand onder de definitie van een logiesgebouw. Gelet daarop diende eiser te voldoen aan de voorwaarden die hieraan worden gesteld in de betreffende regelgeving. De rechtbank constateert met verweerder dat daar niet aan werd voldaan. De aanwezige brandmeldinstallatie was immers niet in bedrijf en bovendien niet gecertificeerd. Eiser heeft dit ook niet betwist. Er was derhalve sprake van een overtreding van de geldende brandveiligheidsvoorschriften. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder dan ook bevoegd om daartegen handhavend op te treden en verweerder heeft hier, gelet op de omstandigheden van dit geval, in redelijkheid ook gebruik van kunnen maken.
De bestuurlijke boete
11. Gelet op de voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden. Daarnaast is eiser terecht aangemerkt als recidivist. Immers, de eerder aan hem opgelegde last in maart 2015 voor vergelijkbare overtredingen staat in rechte vast, terwijl eiser in december 2015 de brandvoorschriften opnieuw heeft overtreden. Verweerder was dan ook bevoegd om hem een bestuurlijke boete op te leggen. Zoals verweerder ook heeft gemotiveerd in het voornemen tot het opleggen van de bestuurlijke boete, is binnen twee jaar opnieuw een onveilige situatie ontstaan voor de toeristen die in het pand verbleven.
12. Gelet op artikel 92a, eerste en derde lid, van de Woningwet is verweerder op grond van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht terecht uitgegaan van een boete van ten hoogste € 20.500,-. Op grond artikel 5:46, tweede lid, van de Awb stemt verweerder de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij rekening kan worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Verweerder heeft geen aanleiding gezien tot matiging en heeft eiser de hoogst mogelijke boete opgelegd.
13. Eiser stelt dat de boete dient te worden gematigd. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat de eigenaar van het pand heeft aangekondigd dat hij een bestuurlijke boete die aan hem als eigenaar zal worden opgelegd met eiser zal verrekenen, dat verweerder ook een (andere) bestuurlijke boete van € 12.000,- aan eiser heeft opgelegd vanwege het onttrekken van het pand aan de [straat] aan de woningvoorraad, dat zijn investeringen teniet zijn gegaan en, ter zitting, dat de eigenaar van het pand de waarborgsom die eiser heeft betaald niet aan hem heeft terugbetaald. De rechtbank overweegt dat verrekening van een boete door de eigenaar van het pand niet aan de orde is, nu verweerder aan de eigenaar geen boete heeft opgelegd.
Daarnaast volgt uit de beslissing op het bezwaar van eiser tegen de andere boeteoplegging van 3 januari 2017 dat die bestuurlijke boete van € 12.000,- is komen te vervallen. Verder is ter zitting vast komen te staan dat de opvolgend eigenaar van het pand aan eiser € 30.000,- heeft betaald voor zijn investeringen. Voor wat betreft de inhouding van de waarborgsom door de eigenaar, wat daar overigens ook van zij in de context van de hier voorliggende boete, overweegt de rechtbank dat eiser deze stelling niet concreet heeft onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het opleggen van de maximale boete onredelijk is.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.A. Knol, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1:
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
d. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen,
e. (…).
Besluit omgevingsrecht
Artikel 2.2:
1. Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de wet worden aangewezen:
a. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen, dan wel het in afwijking daarvan bij de bouwverordening, bedoeld in artikel 8 van de Woningwet, bepaalde aantal personen;
b. (…)
Woningwet
Artikel 1a:
1. De eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
2. Een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, draagt er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.
3. De eigenaar van een bouwwerk of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen onderzoekt, of laat onderzoek uitvoeren naar, de staat van dat bouwwerk, voor zover dat bouwwerk behoort tot bij ministeriële regeling vast te stellen categorieën bouwwerken waarvan is vast komen te staan dat die een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kunnen opleveren.
Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven omtrent het onderzoek.
In artikel 1b, tweede en derde lid:
2. Het is verboden een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, tweede lid, aanhef en onderdeel a, en vierde lid.
3. Het is verboden een bouwwerk, open erf of terrein in gebruik te nemen, te gebruiken of te laten gebruiken, anders dan in overeenstemming met de op die ingebruikneming of dat gebruik van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel c, tweede lid, aanhef en onderdeel b, derde en vierde lid.
Artikel 17:
1. Indien herhaaldelijke overtreding van artikel 1a of artikel 1b naar het oordeel van het bevoegd gezag gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de gezondheid of de veiligheid, kan het bevoegd gezag besluiten dat gebouw, open erf of terrein te sluiten. Het bevoegd gezag kan van de overtreder de ingevolge artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigde kosten invorderen bij dwangbevel.
2. Het bevoegd gezag bepaalt in het besluit, bedoeld in het eerste lid, de duur van de sluiting.
Bouwbesluit 2012
Artikel 1.1 begripsbepalingen:
logiesfunctie: gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen;
logiesgebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin meer dan een logiesverblijf ligt, dat is aangewezen op een gezamenlijke verkeersroute;
logiesverblijf: voor een enkel persoon of een afzonderlijke groep personen bestemd gedeelte van een logiesfunctie.
Artikel 6.19:
1. Een bouwwerk heeft zodanige voorzieningen dat brand tijdig kan worden ontdekt zodat veilig kan worden gevlucht.
2. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 6.19 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften
Artikel 6.20:
1. Een gebruiksfunctie heeft een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535 met een omvang van de bewaking en een doormelding zoals aangegeven in bijlage I bij dit besluit, indien:
a. de gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie of de totale gebruiksoppervlakte aan gebruiksfuncties van dezelfde soort in het gebouw voor zover die gebruiksfuncties op eenzelfde vluchtroute zijn aangewezen groter is dan de in deze bijlage aangegeven grenswaarde;
b. de hoogste vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie gemeten boven het meetniveau hoger is gelegen dan op de in deze bijlage aangegeven grenswaarde, of
c. deze bijlage dit aanwijst zonder dat sprake is van een grenswaarde als hierboven bedoeld.
2. Een brandcompartiment waarin een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in het eerste lid ligt, heeft een brandmeldinstallatie met een zelfde omvang van de bewaking en doormelding als die gebruiksfunctie.
3. Een doormelding als bedoeld in het eerste lid vindt rechtstreeks plaats naar de regionale alarmcentrale van de brandweer.
4. Bij een woonfunctie voor zorg met zorg op afroep in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt rechtstreekse melding naar een zorgcentrale plaats. Bij 24-uurszorg in een woongebouw of in een groepszorgwoning vindt deze melding naar een zusterpost plaats.
5. Voor zover vanuit de uitgang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, zijn de buiten die verblijfsruimte gelegen ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede aan die ruimten grenzende verblijfsruimten en ruimten met een verhoogd brandrisico voorzien van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking als bedoeld in NEN 2535, indien:
a. de loopafstand tussen de uitgang van een verblijfsruimte en het punt van waaruit in meer dan één richting kan worden gevlucht meer dan 10 m is;
b. de totale vloeroppervlakte van de ruimten waardoor die enkele vluchtroute voert alsmede van de daarop aangewezen verblijfsruimten meer dan 200 m2 is, of
c. het aantal aan de enkele vluchtroute gelegen verblijfsruimten meer dan twee is.
6. In de in bijlage I bij dit besluit aangewezen gevallen heeft een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Brandmeldinstallaties.
7. Het onderhoud van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie waarvoor geen certificaat als bedoeld in het zesde lid is vereist, voldoet aan NEN 2654-1.
8. Het beheer en de controle van een bij of krachtens de wet voorgeschreven brandmeldinstallatie voldoen aan NEN 2654-1.
9. Het eerste lid, onderdeel b, is niet van toepassing indien boven de in bijlage I bedoelde hoogste vloer niet meer dan 6 opstelplaatsen voor bedden voor kinderen zijn.
Artikel 6.22:
1. Een bouwwerk heeft zodanige voorzieningen dat het ontvluchten goed kan verlopen.
2. Voor zover voor een gebruiksfunctie in tabel 6.22 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften en de krachtens die bepalingen gegeven voorschriften.
Artikel 6.23:
1. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20, eerste, tweede en vijfde lid, heeft een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575.
2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven over het ontruimingssignaal van de in het eerste lid bedoelde ontruimingsalarminstallatie.
3. Het beheer en de controle van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid voldoen aan NEN 2654-2.
4. Een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 6.20, zesde lid, van toepassing is, heeft een geldig inspectiecertificaat dat is afgegeven op grond van het CCV-inspectieschema Ontruimingsalarminstallaties.
5. Het onderhoud van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in het eerste lid, die behoort bij een brandmeldinstallatie waarop artikel 6.20, zevende lid, van toepassing is, voldoet aan NEN 2654-2.
6. Een gebruiksfunctie met een brandmeldinstallatie als bedoeld in artikel 6.20 heeft een ontruimingsplan.
Bouwverordening Amsterdam 2013
Artikel 4.1:
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, onder a van het Besluit omgevingsrecht wordt het aantal personen bepaald op 4.
Het bestemmingsplan postcodegebied 1012
Artikel 5.1, de voor 'Centrum - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5.2.16 en 5.5.1;
b. kantoren;
c. kantoren met baliefunctie;
d. voorzieningen met inbegrip van additionele horeca, met uitzondering van kinderdagopvang, en met uitzondering van automatenhallen, en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5.5.2 en 5.6.2;
e. galeries;
f. detailhandel in de eerste bouwlaag, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van smartshops, minisupermarkten, souvenirwinkels, headshops, seedshops en growshops, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van het bepaalde in artikel 35.1;
voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening, met inbegrip van een mengformule, met uitzondering van geldwisselkantoren, telefoneerinrichtingen en massagesalons, tenzij op de verbeelding aangeduid en met inachtneming van het bepaalde in artikel 35.1;
g. kinderdagopvang, daar waar deze functie aanwezig is ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en met inachtneming van het bepaalde in de
h. artikelen 5.5.3 en 5.5.2;
i. automatenhal in de eerste bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - automatenhal toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5.5.4;
j. horeca 1 in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 1 toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.5;
k. horeca 4 in de tweede bouwlaag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - horeca 4 toegestaan in de tweede bouwlaag';
l. massagesalon in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - massagesalon toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.6;
m. minisupermarkt in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - minisupermarkt toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.7;
n. raamprostitutiebedrijf in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - raamprostitutiebedrijf toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.8;
o. raamprostitutiebedrijf in de tweede bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - raamprostitutiebedrijf toegestaan in de tweede bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.8;
p. seksinrichting in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - seksinrichting toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.9;
q. smartshop in de kelder en de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - smartshop toegestaan in de kelder en de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.11;
r. smartshop in de eerste bouwlaag,, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - smartshop toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.11;
s. souvenirwinkel in de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van centrum - souvenirwinkel toegestaan in de eerste bouwlaag' en met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.5.12;
t. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 5.5.13 en 5.6.1;
u. inpandige fietsenstallingen in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlagen;
v. openbare nutsvoorzieningen, uitsluitend voor zover aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
w. voorzieningen ten behoeve van ondergrondse warmte- en koudeopslag.
Artikel 5.5.15:
Short stay is niet toegestaan.

Bestuurlijke boete

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:4:
1. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie bestaat slechts voor zover zij bij of krachtens de wet is verleend.
2. Een bestuurlijke sanctie wordt slechts opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven.
Artikel 5:40:
1. Onder bestuurlijke boete wordt verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
2. Deze titel is niet van toepassing op de intrekking of wijziging van een aanspraak op financiële middelen.
Artikel 5:46, tweede lid:
Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Woningwet
Artikel 92a:
1. Het bevoegd gezag kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van een overtreding van het verbod van artikel 1b, indien de overtreder minder dan twee jaar voorafgaande aan die overtreding een overtreding van artikel 1b heeft begaan.
2. De bestuurlijke boete, bedoeld in het eerste lid, bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3. Indien de overtreding, bedoeld in het eerste lid, gepaard gaat met een bedreiging van de leefbaarheid of een gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan het bevoegd gezag de bestuurlijke boete verhogen tot ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de hoogte van de bestuurlijke boete.