4.3.1Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aanleiding van het onderzoek, 13CIMI
Op 18 januari 2016 vond in onderzoek 13CIMI, ter aanhouding van [naam] , de broer van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna [medeverdachte 1] ), een huiszoeking plaats in de woning aan het [adres 1] te Amsterdam. Dat was tevens de verblijfplaats van [medeverdachte 1] . Tijdens deze huiszoeking werd een kluis aangetroffen met daarin onder meer een mes, een lepel, weegschalen, vouwpapier, een enveloppe (wikkel) en zakjes met verdovende middelen. Op het mes, de lepel, het papiertje, het plastic zakje en op één van de weegschalen werden resten cocaïne aangetroffen. De randen en ruwe delen van deze weegschaal zijn bemonsterd en opgenomen in de DNA-databank. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van [medeverdachte 1] . Ook werden tijdens deze doorzoeking verschillende telefoons in beslag genomen. Uit onderzoek van deze telefoons bleek dat meerdere telefoons contacten bevatten waarvan een groot deel met als naam een locatie. De meeste berichten hadden betrekking op afspraken. Tevens werden conceptberichten aangetroffen op de telefoons met als inhoud: “Beste mensen! Dit is taxi service [bijnaam] . 24/7 bereikbaar! Groeten [bijnaam] ” en “ [telefoonnummer] nieuwe nummer groetjes taxi service”. Telefoonnummers van deze contacten kwamen op meerdere telefoons voor. Bij het onderzoeksteam van 13CIMI kwam het verzoek van de advocaat van [medeverdachte 1] voor teruggave van twee telefoons, te weten een iPhone 6 en een goudkleurige Nokia. In deze goudkleurige Nokia stonden 770 contacten opgeslagen waarvan een groot deel met als naam een locatie of bijnaam. [medeverdachte 1] werd eerder aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. In 2013 werden in de auto waarin [medeverdachte 1] reed softdrugs aangetroffen en papier om wikkels van te vouwen. [medeverdachte 1] werd in 2015 tweemaal aangehouden waarbij in totaal 5 bolletjes en 12 wikkels cocaïne en 12 pillen amfetamine werden aangetroffen. Op grond van deze feiten en omstandigheden is het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte 1] zich bezig hield met de handel in verdovende middelen en deze handel wilde voortzetten. Naar aanleiding van dit vermoeden is op 8 maart 2016 het onderzoek 13BRUG gestart.
Bevindingen 13BRUG
Op 21 maart 2016 werd een technische actie aangesloten op het telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna * [nummer] ), waarvan is vastgesteld dat dit nummer in gebruik was bij [medeverdachte 1] . Uit de gesprekken opgenomen via de technische actie bleek dat [medeverdachte 1] andere personen aanstuurde om naar klanten of locaties toe te gaan. De gesprekken met de klanten kwamen niet over deze lijn. Meerdere van de namen en locaties kwamen voor in de contactenlijst van de inbeslaggenomen en later aan [medeverdachte 1] teruggegeven goudkleurige Nokia telefoon. Uit de technische actie op * [nummer] bleek onder meer dat [medeverdachte 1] op 9 april 2016 te 22.12.43 uur belde met de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna * [nummer] ). Uit onderzoek bleek dat * [nummer] in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna [medeverdachte 2] ). [medeverdachte 1] zei: ‘ [bijnaam 2] ’, waarop [medeverdachte 2] vroeg ‘ [bijnaam 2] !!! Westerpark toch?’. [medeverdachte 1] antwoordde hierop met ‘Ja’. In de contactenlijst van de goudkleurige Nokia stond het contact ‘ [bijnaam 2] ’ opgeslagen met telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna * [nummer] ).
Dealtelefoon * [nummer]
Uit onderzoek bleek vervolgens dat de gebruiker van * [nummer] op 9 april 2016 te 22.12.35 uur gedurende 11 seconden uitgaand had gebeld met telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna * [nummer] , ook wel de dealtelefoon). Dit nummer bleek gekoppeld te zijn aan de simkaart die bij inbeslagname in de eerder genoemde goudkleurige Nokia telefoon zat. Ook kwam naar voren dat het nummer * [nummer] op 19 januari 2016, een dag ná de inbeslagname van de goudkleurige Nokia, weer in gebruik was genomen, kennelijk door een vervangende simkaart te regelen. Het nummer * [nummer] werd veelvuldig gebruikt. In de periode van 19 januari 2016 tot en met 19 februari 2016 hebben meer dan 3000 contactmomenten, in de vorm van sms-berichten dan wel telefoongesprekken, via dit telefoonnummer plaatsgevonden. Naar aanleiding van deze bevindingen zijn de nummers * [nummer] en * [nummer] onder de tap genomen. Een terugkerende werkwijze kwam aan het licht, waarbij een klant kort inbelde op het nummer * [nummer] of een sms-bericht stuurde waarna de gebruiker van de * [nummer] contact opnam met de klant om een tijd en plaats af te spreken. Vervolgens stuurde de gebruiker van het nummer * [nummer] met een andere telefoon, zoals de telefoon met nummer * [nummer] , anderen aan om naar de betreffende klanten toe te gaan.
Het nummer * [nummer] had veelvuldig contact met de nummers [telefoonnummer] (hierna * [nummer] ), in gebruik bij medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna [medeverdachte 3] ), en [telefoonnummer] (hierna * [nummer] ), in gebruik bij verdachte. Ook werd tijdens het onderzoek aannemelijk dat de telefoonnummers [telefoonnummer] (hierna * [nummer] ) en * [nummer] in gebruik waren bij [medeverdachte 2] , die werd aangestuurd door * [nummer] ( [medeverdachte 1] ), en dat telefoonnummer [telefoonnummer] (hierna * [nummer] ) in gebruik was bij medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna [medeverdachte 4] ). Van alle verdachten zijn een of meerdere telefoons afgeluisterd. Naar aanleiding van de over de tap gekomen locaties zijn in de maanden april, mei en juni 2016 ook verschillende observaties verricht.
Observaties
Op 10 mei 2016 belde getuige [getuige 1] naar de dealtelefoon en sprak met de gebruiker af bij de Mediamarkt. Verbalisanten gingen ter plaatse en zagen daar een zwarte BMW met kenteken [kenteken] staan. Zij zagen [getuige 1] staan bij deze auto. Hij was aan het bellen. Over de tap was te horen dat hij vroeg waar ‘hij’ is. Verbalisanten zagen [medeverdachte 1] vervolgens lopen. Ook hij was op dat moment aan het bellen. Verbalisanten zagen de BMW rijden met twee personen erin en even later stilstaan. Daarna zagen verbalisanten dat [medeverdachte 1] vanuit de richting van de BMW aan kwam lopen. De BMW reed met één persoon weg.
Op 11 mei 2016 werd door het telefoonnummer in gebruik bij getuige [getuige 2] ge-sms’t naar de dealtelefoon en werd een tijd en locatie afgesproken. Bij de opgegeven locatie zagen de verbalisanten [getuige 2] staan en zagen zij dat een Mercedes met kenteken [kenteken] aan kwam rijden. [getuige 2] stapte in en reed een stukje mee. Even later stapte zij weer uit. De bestuurder werd herkend als zijnde [medeverdachte 3] .
Op 11 mei 2016 werd door het telefoonnummer in gebruik bij getuige [getuige 3] gebeld naar de dealtelefoon en vervolgens werd het nummer * [nummer] , in gebruik bij [medeverdachte 2] , gebeld om naar de betreffende locatie te gaan. Toen de verbalisanten op de opgegeven locatie stonden te wachten zagen zij dat een Mercedes met kenteken [kenteken] aan kwam rijden. De verbalisanten herkenden de bestuurder als [medeverdachte 2] . De verbalisanten namen vervolgens waar dat [getuige 3] naar de Mercedes liep, iets aanpakte van [medeverdachte 2] , terugliep naar een geparkeerde VW Golf, daar iets uitpakte, terugliep naar [medeverdachte 2] en hem iets gaf, waarna [medeverdachte 2] met hoge snelheid wegreed.
Op 12 mei 2016 kwam op de dealtelefoon om 16.07 uur een verzoek binnen om af te spreken bij Hotel [naam hotel] . Vervolgens kwam er op de dealtelefoon het bericht binnen “zes uur Artis?” Verbalisanten zijn naar de opgegeven locaties gegaan en hebben verdachte op beide locaties, rond de opgegeven tijdstippen, zien verschijnen.
Op 13 mei 2016 werd door het nummer, in gebruik bij getuige [getuige 1] , gebeld naar de dealtelefoon. Hierna werd per sms een tijd en locatie afgesproken. Verbalisanten gingen naar de opgegeven locatie en namen waar dat [getuige 1] naar buiten kwam en dat een VW Golf met kenteken [kenteken] aan kwam rijden. Verbalisanten herkenden de bestuurder als [medeverdachte 4] . Verbalisanten namen verder waar dat [getuige 1] naar de auto liep, zijn hand door het raam stak en kort daarop weer weg liep.
Pseudokoop
Op 28 mei 2016 heeft een pseudokoop plaatsgevonden. Via de dealtelefoon had de desbetreffende verbalisant afgesproken op de Jan Pieter Heijestraat in Amsterdam en later op de 1e Helmersstraat. Op de afgesproken locatie zag hij een VW Golf aan komen rijden en herkende de bestuurder als [medeverdachte 4] . De verbalisant heeft [medeverdachte 4] € 50,- gegeven en kreeg daar 1 wikkel voor. [medeverdachte 4] heeft daarbij aan de verbalisant duidelijk gemaakt dat hij hem altijd kon bellen als hij wat wilde hebben. De inhoud van deze wikkel bleek cocaïne te bevatten.
Aansturing en bezit dealtelefoon
[medeverdachte 1] heeft in de periode van 22 maart 2016 tot en met 15 april 2016 en op 10 mei 2016 de dealtelefoon in zijn bezit gehad. Hij heeft verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] in die periode naar verschillende personen en locaties gestuurd.
Verdachte is in de periode van 21 april 2016 tot en met 25 april 2016 én 27 mei 2016 tot en met 3 juni 2016 in het bezit geweest van de dealtelefoon en heeft hij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] naar verschillende personen en locaties gestuurd.
Van 30 april 2016 tot en met 8 mei 2016, van 11 mei 2016 tot en met 27 mei 2016 en van 3 juni 2016 tot en met 13 juni 2016 was [medeverdachte 4] in het bezit van de dealtelefoon en heeft hij [medeverdachte 2] en verdachte aangestuurd naar verschillende personen en locaties te gaan.
Getuigen en herkenningen
Door de observaties en taps zijn meerdere kopers van cocaïne achterhaald en door de politie gehoord. Een groot aantal van hen is later ook door de rechter-commissaris gehoord. Meerdere getuigen hebben verklaard jarenlang via de dealtelefoon, ‘bij deze jongens’, cocaïne te hebben besteld. Zij hebben verdachten ook herkend van de aan hen getoonde politiefoto’s.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zowel verdachte als [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] van de foto’s herkent als verkopers van cocaïne en dat hij al meerdere jaren wekelijks cocaïne kocht bij deze verdachten. Over [medeverdachte 3] heeft hij verklaard dat hij hem nog geen jaar kent. [getuige 1] is heel stellig in zijn herkenningen. [getuige 1] heeft daarnaast de Mercedes met kenteken [kenteken] aangewezen als de auto waarin [medeverdachte 3] reed.
Getuige [getuige 4] heeft verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van de foto’s herkend als verkopers van cocaïne. Verder heeft hij verklaard al ongeveer twee jaar cocaïne bij deze verdachten te hebben gekocht.
De getuige [getuige 5] heeft verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] herkend en heeft verklaard dat zij al drie tot vijf jaar cocaïne kocht bij deze verdachten, zij het dat zij [medeverdachte 3] alleen als medepassagier van verdachte en [medeverdachte 1] voorin in de auto heeft zien zitten.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] van de foto’s te herkennen als verkopers van cocaïne. Ook deze getuige heeft verklaard al jaren cocaïne bij deze verdachten te kopen.
Afgaande op de telefonische contacten van en met de dealtelefoon hebben in de periode van 3 mei 2016 tot en met 13 juni 2016 in totaal 318 deals met 125 verschillende kopers plaatsgevonden.
Inkoop van cocaïne
Op 15 april 2016 hebben [medeverdachte 1] en verdachte geprobeerd om aan cocaïne te komen via een persoon die zij [naam 1] noemden. Verdachten waren geïrriteerd, omdat de leverancier niets van zich liet horen en zij inmiddels 6 à 7 wachtenden hadden. Uit tapgesprekken van 2 en 3 juni 2016 en 10 en 11 juni 2016 bleek dat verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] aan cocaïne probeerden te komen, waarbij [medeverdachte 3] telkens als tussenpersoon optrad en dat zowel verdachte als [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] hiervoor geld moesten inleggen.
Aanhoudingen en doorzoekingen
Op 13 juni 2016 zijn de verdachten aangehouden. Tevens zijn de woningen van verdachten, althans de woningen waarin zij zich bij aanhouding bevonden, op die dag doorzocht. Bij [medeverdachte 1] werd onder meer een sim-kaarthouder voor de simkaart in de dealtelefoon, de gouden Nokia telefoon en een geldbedrag aangetroffen en inbeslaggenomen. Bij [medeverdachte 2] werden pillen (MDMA) in beslaggenomen. In de woning van [medeverdachte 3] werd onder meer een weegschaal aangetroffen met sporen van cocaïne. Bij verdachte werd onder meer een vuurwapen, een hoeveelheid amfetamine en hasjiesj inbeslaggenomen. In de woning van [medeverdachte 4] zijn onder meer twee telefoons inbeslaggenomen, waaronder de dealtelefoon en een Nokia 1208, in welke telefoon contacten stonden opgeslagen die overeenkwamen met de contacten op de dealtelefoon.
4.3.2Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten
4.3.2.1 Vrijspraak van het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde is vereist dat verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de drugs, het wapen en de munitie, en beschikkingsmacht over die goederen had.
Verdachte heeft verklaard niets af te hebben geweten van de aanwezigheid van drugs, wapens en/of munitie in de woning aan het [adres] te Amsterdam. Volgens verdachte is de woning van zijn moeder en logeerde hij daar soms, maar had hij daar niet zijn vaste verblijfplaats.
Het vuurwapen, de munitie, amfetamine en hasjiesj zijn gevonden in de slaapkamer op het adres [adres] te Amsterdam waar verdachte tijdens de aanhouding werd aangetroffen. Het vuurwapen is verpakt in een sok, in de kledingkast in een kledinghoes aangetroffen. Ook de amfetamine en hasjiesj lagen in de kledingkast, verpakt in meerdere plastic tassen over elkaar heen. Op het balkon van de eerste verdieping zijn, verpakt in een plastic tas, ook hasjiesj en vijf patronen gevonden.
Uit de vindplaatsen van de goederen kan, mede gelet op de manier waarop de goederen verpakt en verborgen waren, geen bewustheid van de aanwezigheid daarvan worden afgeleid. Daarbij is van belang dat uit het dossier blijkt dat meerdere mensen in de woning verblijven en toegang hebben tot de woning, waaronder de kasten waarin de goederen zijn aangetroffen. De enkele aanwezigheid van verdachte in de woning is onvoldoende om tot een zekere mate van bewustheid te concluderen. Daarmee is niet bewezen dat verdachte de drugs, het wapen en de munitie opzettelijk aanwezig heeft gehad en zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten.
4.3.2.2 Het onder 2 ten laste gelegde, drugshandel
Op grond van de hiervoor in rubriek 4.3.1 beschreven feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich gedurende de gehele ten laste gelegde periode tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan de handel in cocaïne.
4.3.2.3 Het onder 1 ten laste gelegde, criminele organisatie
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een criminele organisatie hanteert de rechtbank het volgende beoordelingskader.
Voor een veroordeling ter zake van deelname aan een criminele organisatie dient te worden vastgesteld:
1. dat sprake is geweest van een organisatie,
2. dat die organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, en
3. voor iedere verdachte, dat hij aan die organisatie heeft deelgenomen.
Er dient in de eerste plaats een samenwerkingsverband te zijn om te kunnen spreken van een organisatie. Dit samenwerkingsverband hoeft niet steeds in volle omvang te hebben bestaan. Voldoende is dat er een kern is van personen die de eigenlijke organisatie uitmaken en dat zich daarbinnen en/of daar omheen personen bevinden die met elkaar samenwerken. Daarnaast moet sprake zijn van een zekere structuur. Deze hoeft niet hiërarchisch te zijn, niet vast te liggen en ook is niet vereist dat er een afgebakende taakverdeling is. Zelfs is niet vereist dat alle betrokkenen bij de organisatie elkaar kennen of met elkaar hebben samengewerkt. Organisaties zijn netwerken met een soms minder zichtbare, mogelijk zelfs wisselende structuur. Soms zijn het gelegenheidsnetwerken, gebaseerd op of voortkomend uit vriendschappen of zakelijke relevantie. Voldoende is dat er een harde kern is die over een bepaalde periode met elkaar heeft samengewerkt. Ten slotte mag een samenwerkingsverband niet min of meer toevallig zijn en dient dit verband een zekere duur te hebben.
Een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht moet ten minste een duidelijke kern hebben die het gemeenschappelijk oogmerk deelt. Het oogmerk van het gestructureerd samenwerkingsverband moet - mede - gericht zijn op het gedurende enige tijd plegen van misdrijven. Het gaat bij het oogmerk om het naaste doel: de groep kan zich - daarnaast - ook met legale en onschuldige dingen bezig houden. Er hoeft zelfs nog geen misdrijf te zijn begaan, dan wel een strafbare poging of voorbereiding daartoe.
Voor deelneming aan een criminele organisatie is niet nodig dat een verdachte zelf aan de beoogde strafbare feiten heeft meegedaan. Het gaat niet om betrokkenheid bij een bepaald delict, maar om betrokkenheid bij de organisatie. Daarnaast moet hij minimaal die gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met het verwezenlijken van het oogmerk van de organisatie. Als een handeling dus in enige relatie staat tot de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, kan zij al een deelneming opleveren. Zelfs gedragingen die als medeplichtigheid aan een misdrijf kunnen worden beschouwd, waarop het oogmerk van de criminele organisatie was gericht, kunnen als deelnemingshandeling worden gekwalificeerd. Wel is vereist dat de dader opzet moet hebben gehad op het criminele oogmerk van de organisatie en zijn eigen handelen. Daarbij heeft de Hoge Raad uitdrukkelijk beslist dat voldoende is dat verdachte in zijn algemeenheid wist van het criminele oogmerk en dat voor bewezenverklaring niet is vereist dat verdachte ook opzet had op concreet door de organisatie beoogde misdrijven. Precieze wetenschap over de daadwerkelijk gepleegde strafbare feiten is aldus geen vereiste voor een veroordeling ter zake van deelneming.
Organisatie
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van een organisatie constateert de rechtbank dat verdachte en medeverdachten onderling en in verschillende samenstellingen en situaties (telefonisch) contact met elkaar hebben gehad over de handel in cocaïne. Dit contact vond ten minste gedurende een periode van anderhalf jaar plaats. Hoewel dat niet is vereist, kan een kenmerk van een gestructureerde organisatie worden gevonden in de rolverdeling. De rechtbank leidt, uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, de navolgende rolverdeling af. Verdachte en zijn medeverdachten hielden zich gezamenlijk bezig met de handel in cocaïne. Zij bedienden een in de loop van jaren opgebouwde vaste klantenkring en hanteerden tegenover hun klanten een vaste werkwijze. Verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] hadden, elkaar afwisselend, de beschikking over de dealtelefoon. Zij stuurden elkaar, maar ook [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , aan om naar klanten toe te gaan en de deals te sluiten. Ook gingen zij soms zelf naar klanten toe om de cocaïne te verkopen. Verdachten waren goed op elkaar ingespeeld, spraken over de telefoon in versluierd taalgebruik met elkaar en hadden vaak aan een naam van een klant of een straatnaam genoeg informatie om te weten wat er van hen werd verlangd: het leveren van cocaïne. De klant sprak doorgaans niet over de telefoon uit hoeveel cocaïne hij of zij nodig had. Hieruit maakt de rechtbank op dat verdachten kennelijk altijd een voorraad cocaïne bij zich hadden. Ook werd zelden gesproken over geld. Klanten wisten, zoals de getuigen verklaren, dat er € 50,- betaald moest worden voor een gram cocaïne. Dat ging immers al jaren op dezelfde manier. Daarnaast hielden verdachte, [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zich op verschillende momenten bezig met het inkopen van cocaïne. In deze structuur hebben verdachte en medeverdachten geruime tijd intensief met elkaar samengewerkt.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat er een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband kan worden vastgesteld. Op grond van voornoemde omstandigheden is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is van een organisatie zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en dat verdachte daar onderdeel van uitmaakte.
Oogmerk
Voorts ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of dat samenwerkingsverband het oogmerk heeft gehad om het ten laste gelegde doel, kort gezegd het verhandelen van cocaïne, te bewerkstelligen. Uit het gehele dossier blijkt duidelijk dat verdachte en zijn medeverdachten zich bezig hielden met de handel in cocaïne en dat hun hele samenwerkingsverband op dat doel was gericht. In een periode van anderhalf jaar zijn, door de verdachten, honderden deals gesloten. Het oogmerk van de organisatie was duidelijk gericht op het verkopen van cocaïne.
Anders dan het Openbaar Ministerie acht de rechtbank niet bewezen dat het oogmerk van het samenwerkingsverband gericht was op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet, zodat verdachte van dat gedeelte van het onder 1 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken. Voor zover moet worden aangenomen dat verdachte en zijn medeverdachten voorbereidingshandelingen voor de handel in cocaïne hebben verricht, geldt dat het oogmerk van de organisatie niet zozeer op die voorbereiding, maar op de eigen handel was gericht.
Deelname
Tot slot dient te rechtbank te beoordelen of verdachte wetenschap had van het oogmerk van de organisatie en, zo ja, of zijn bijdrage van dermate gewicht is geweest, dat kan worden gesproken van een strafbare deelname.
Verdachte was regelmatig in het bezit van de dealtelefoon, nam bestellingen aan, stuurde medeverdachten aan om naar klanten toe te gaan en fungeerde zelf ook als koerier. Ook hield hij zich bezig met de inkoop van cocaïne. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat verdachte wetenschap had van het criminele oogmerk van de organisatie, te weten voornoemde handel in cocaïne. Verdachte heeft een bijdrage geleverd aan de organisatie en deze bijdrage heeft in aanzienlijke mate het oogmerk van de organisatie verwezenlijkt.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie, zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.