8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder laten meewegen dat verdachte zonder enige aanleiding de slachtoffers op de openbare weg en in de tram in het bijzijn van andere mensen heeft beledigd en bedreigd. Verdachte heeft de slachtoffers onder andere uitgescholden voor kankerhomo en heeft gedreigd om de filmopnames die hij van de slachtoffers heeft gemaakt op internet te zetten. Ook heeft verdachte één van de slachtoffers in zijn gezicht geslagen. Dergelijk gedrag is onacceptabel. Verdachte heeft de slachtoffers respectloos bejegend en angst aangejaagd en heeft inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer dat door hem geslagen is. Bovendien versterken dergelijk gedrag en zinloos geweld de reeds in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid.
Verdachte is blijkens het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van
20 februari 2017 niet eerder voor dergelijke delicten veroordeeld. De rechtbank ziet hierin aanleiding om, als stok achter de deur, een gedeeltelijk voorwaardelijke werkstraf aan verdachte op te leggen onder na te noemen, door de reclasseringsmedewerkster ter terechtzitting genoemde, bijzondere voorwaarden. De rechtbank ziet voorts, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de recente positieve ontwikkelingen, een meerwaarde in voortduring van het thans in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde verplichte reclasseringscontact.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden.
De verdediging heeft de vordering niet betwist maar heeft, gelet op de draagkracht van verdachte, verzocht om de vordering te matigen.
De rechtbank waardeert de door de benadeelde partij geleden schade, alle omstandigheden in aanmerking genomen, op een bedrag van € 150,00 (honderdvijftig euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 februari 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voor het overige deel is de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
[slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 3 subsidiair en 4 bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden.
De verdediging heeft de vordering niet betwist maar heeft, gelet op de draagkracht van verdachte, verzocht om de vordering te matigen.
De rechtbank waardeert de door de benadeelde partij geleden schade, alle omstandigheden in aanmerking genomen, op een bedrag van € 200,00 (tweehonderd euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 februari 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voor het overige deel is de benadeelde partij niet ontvankelijk in de vordering.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [slachtoffer 2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.