6.3Het oordeel van de rechtbank
Noodweer
De rechtbank stelt voorop dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op de aanwezigheid van een noodweersituatie de rechtbank zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Volgens de Hoge Raad moet de rechtbank allereerst duidelijk maken of het de feitelijke toedracht, zoals door de verdachte ten verwere is aangevoerd en uit de wettige bewijsmiddelen moet worden afgeleid, aannemelijk geworden acht. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier volgt dat veel getuigen slechts een gedeelte van de confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer] hebben gezien. Naast verdachte zelf hebben alleen de getuigen [naam getuige 2] en [naam getuige 3] de aanleiding van de vechtpartij gezien en daarover verklaard. Uit de verklaringen van de overige getuigen blijkt dat hun waarnemingen pas beginnen op het moment dat de vechtpartij al gaande is.
De rechtbank is niet gebleken dat de verklaringen die getuige [naam getuige 3] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd onbetrouwbaar zouden zijn. Getuige [naam getuige 3] is een onafhankelijke getuige, zij verklaart consistent, haar aandacht was gericht op de confrontatie en daarnaast had zij vanuit de positie waar ze zich bevond goed zicht op wat er gebeurde. Het feit dat zij in haar verhoor bij de rechter-commissaris meer waarnemingen en details heeft beschreven dan direct na het incident op straat tegenover de politie, hoeft geen verbazing te wekken. De getuige heeft daarover zelf verklaard dat de politie haar niet veel vragen heeft gesteld, dat er veel bewoners waren die er doorheen spraken en dat ze toen maar is weggegaan. De rechtbank ziet dan ook geen reden te twijfelen aan de verklaringen van getuige [naam getuige 3] .
De andere getuige die over de aanleiding heeft verklaard was de vriendin van [slachtoffer] , tevens ex-vriendin van verdachte. Naast het feit dat zij hierdoor geen onafhankelijke getuige is, staat haar verklaring op onderdelen recht tegenover de verklaringen van andere, onafhankelijke getuigen. Zo stelt [naam getuige 2] dat toen [slachtoffer] zich omdraaide verdachte het mes trok en dat zij direct daarop is weggerend. Getuige [naam getuige 1] verklaart daarentegen dat ze zag dat de mannen aan het worstelen waren terwijl een vrouw probeerde hen uit elkaar te halen. Ook getuige [naam getuige 5] heeft verklaard dat het meisje pas vluchtte toen het gevecht al heel fel was. Daarnaast staat [naam getuige 2] ook alleen in haar verklaring dat verdachte het mes pakte zodra [slachtoffer] zich omdraaide. Om hiervoor genoemde redenen volgt de rechtbank niet de lezing van [naam getuige 2] over de aanleiding van het incident, maar zal zij uitgaan van de door getuige [naam getuige 3] geschetste gang van zaken, aangevuld met de waarnemingen van getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 5] . Daaruit valt het volgende af te leiden.
Verdachte loopt hevig scheldend achter [slachtoffer] en getuige [naam getuige 2] aan richting het Kastanjeplein. Op de hoek van de Tweede Oosterparkstraat met de Kastanjeweg draait [slachtoffer] zich om, pakt verdachte vast en slaat zijn linkerarm om het hoofd van verdachte. Verdachte verweert zich hiertegen en weet uit de greep van [slachtoffer] los te komen, maar de worsteling gaat verder en wordt steeds heftiger. Op enig moment tijdens deze worsteling pakt verdachte zijn mes en steekt [slachtoffer] dertien maal, onder meer in de borst en in de hals.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het door [slachtoffer] vastpakken van verdachte weliswaar worden aangemerkt als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte, maar staat de reactie van verdachte – herhaaldelijk met een mes insteken op vitale lichaamsdelen – in geen verhouding tot de ernst van die aanranding.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat van een noodweersituatie geen sprake meer was op het moment dat verdachte zich los had gerukt uit de greep van [slachtoffer] .
Noodweerexces
Verdachte heeft een beroep gedaan op noodweerexces. Voor het slagen van een beroep op noodweerexces is nodig dat de verweten gedragingen het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. De veroorzaakte gemoedsbeweging moet van doorslaggevend belang zijn geweest voor de verweten gedraging. Niet is uitgesloten dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging, maar aan het gevolgvereiste is niet voldaan indien de hevige gemoedsbeweging in essentie is terug te voeren op een eerder bestaande emotie.
Uit het dossier blijkt dat bij verdachte op het moment dat hij in de echokliniek was sprake was van een hevige gemoedsbeweging. Verdachte heeft zijn gemoedstoestand omschreven als boos, gebruikt, vernederd, bedrogen, verdrietig, gefrustreerd, gebroken en bang. Verdachte wilde duidelijkheid en is daarom achter [slachtoffer] en zijn ex-vriendin aan gelopen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij geen herinneringen heeft vanaf het moment nadat hij bij zijn nek werd gegrepen tot het moment dat [slachtoffer] op straat in elkaar zakte. Het enige wat verdachte hierover heeft verklaard is dat hij een waas voor zijn ogen kreeg en paniek en angst voelde.
Op basis van deze feiten en omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de gedragingen van de verdachte niet het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Voor zover het door hem uitgeoefende excessieve geweld het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, bestond die gemoedsbeweging immers al vanaf het moment dat verdachte [slachtoffer] en [naam getuige 2] aantrof in de echokliniek. Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat verdachte op het moment van de verweten gedraging in een andere gemoedstoestand verkeerde dan op het moment dat hij de echokliniek verliet. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat de gemoedsbeweging van verdachte tijdens de verweten gedraging is veroorzaakt door de aanranding. Verdachte kan bovendien zelf zijn gemoedstoestand op het moment van de verweten gedraging slechts in beperkte mate omschrijven. Hetgeen verdachte hierover verklaart is onvoldoende om aan te nemen dat zijn gemoedstoestand werd veroorzaakt door de aanval.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.