ECLI:NL:RBAMS:2017:4066

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
13/654196-16 en 09/819820-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met TBS en dwangverpleging na steekincident in kliniek

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 7 juni 2017 veroordeeld voor poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 9 november 2016, waarbij de verdachte, die in een kliniek verbleef, een groepsbegeleider met een mes heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, geboren in Maleisië in 1990, lijdt aan een ernstige geestelijke stoornis, waaronder schizofrenie, en dat hij op het moment van het delict niet toerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. K. Duker, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. M. van Stratum, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot moord of doodslag, maar dat de verdachte wel degelijk geprobeerd heeft zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Gezien de psychiatrische problematiek van de verdachte, heeft de rechtbank besloten tot terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat dit de uitvoering van de tbs-maatregel zou belemmeren. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 37a, 37b, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/654196-16 en 09/819820-14 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 7 juni 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( Maleisië ) op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex [plaats JC] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. Duker en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. van Stratum naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 09 november 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) voornoemde [slachtoffer] heeft gevraagd om mee te komen naar zijn, verdachte's, kamer en/of vervolgens met een mes, in elk geval een soortgelijk voorwerp, een of meermalen in de linkerzij en/of de rechterzij en/of (linker)pols van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden en/of daarbij heeft gezegd: "Het is me gelukt, het is me gelukt. Goed voor jullie! Hagenezen steken kankerjoden",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden veroordeeld voor poging tot doodslag. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Op grond van de aangifte en de getuigenverklaring kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] drie keren heeft gestoken. Dit handelen kan, met name gelet op de uitspraken van verdachte na het steken, worden gekwalificeerd als poging tot doodslag. Daaruit blijkt namelijk dat verdachte heeft gepoogd om [slachtoffer] in vitale delen te steken.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van poging tot moord en poging tot doodslag en dat moet worden volstaan met bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte met kracht heeft gestoken. De aangever concludeert dat wel, kennelijk uit het feit dat het mes 90 graden was verbogen, maar die gissing heeft geen zelfstandige betekenis.
Ook het bestanddeel dat verdachte achteraf zou hebben geroepen: “Het is me gelukt. Het is me gelukt! Hagenezen steken kankerjoden” wordt niet bevestigd door aangever of andere getuigen en kan dus niet worden bewezen. In ieder geval kan hieruit, gezien de psychiatrische problematiek van verdachte, niet de ten laste gelegde voorbedachte rade worden afgeleid. Het handelen van verdachte wijst verder meer op een hevige ogenblikkelijke gemoedsopwelling dan op een vooropgezet plan.
Verdachte heeft bij de aanval slechts een bot broodmes (zonder scherpe punt) gebruikt en de verwondingen van [slachtoffer] waren oppervlakkig. Er kan daarom niet worden bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard. Naar algemene ervaringsregels is de kans op de dood in dit soort gevallen immers niet aanmerkelijk te achten.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van het dossier, in het bijzonder de bewijsmiddelen die in de
bijlagezijn weergegeven, acht de rechtbank bewezen dat verdachte op 9 november 2016 [slachtoffer] driemaal heeft gestoken met een mes. Verdachte heeft dit ontkend, maar de rechtbank heeft op dit punt geen reden om te twijfelen aan de aangifte van [slachtoffer] en de verklaring van getuige [naam getuige] . De verdediging heeft bij monde van de raadsman op dit punt ook geen verweer gevoerd.
Vervolgens ziet de rechtbank zichzelf voor de vraag gesteld hoe het handelen van verdachte juridische gekwalificeerd moet worden.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord niet bewezen kan worden. Het dossier bevat namelijk onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen bewijzen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld.
De officier van justitie heeft betoogd dat de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wel bewezen moet worden verklaard. Conform het verweer van de raadsman, zal de rechtbank verdachte ook daar echter van vrijspreken. De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit het handelen van verdachte en de uitingen die hij volgens getuigen [naam getuige] na zijn daad zou hebben geuit – zeker in het licht bezien van de stoornis van verdachte – niet kan worden afgeleid dat verdachte de onvoorwaardelijke opzet had om [slachtoffer] om het leven te brengen. Er moet dus worden beoordeeld of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door zijn handelen om het leven zou komen.
Vast staat dat verdachte [slachtoffer] driemaal heeft gestoken met een mes dat door verdachte werd gebruikt om een boterham te smeren. Over de locatie en de ernst van het letsel van [slachtoffer] is echter weinig bekend. Er is geen letselverklaring opgemaakt en [slachtoffer] heeft zelf verklaard dat hij drie oppervlakkige wonden had in zijn linkerzij en rechterzij en op zijn linkerpols. Gelet op deze verklaring in combinatie met het type mes dat door verdachte is gebruikt, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende vast staat dat er een aanmerkelijke kans was dat [slachtoffer] door het handelen van verdachte om het leven zou komen. Dit betekent dat niet bewezen kan worden dat verdachte voorwaardelijke opzet op het doden van [slachtoffer] had.
Wel acht de rechtbank bewezen dat verdachte geprobeerd heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem driemaal – gezien de manier waarop het mes is verbogen – met kracht in het lichaam te steken. De rechtbank acht daarom de impliciet meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen en de in
rubriek 4.3.vervatte bewijsoverwegingen bewezen dat verdachte
op 9 november 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet in de linkerzij en de rechterzij en linkerpols van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De verdachte is echter niet strafbaar. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 13 februari 2017, opgemaakt door klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg. Aan het genoemde rapport wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Er is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie, multipele episoden, momenteel in acute episode en een ernstige stoornis in cannabisgebruik en een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne en speed. Hiervan was ook sprake ten tijde van het ten laste gelegde.
Gezien de onafgebroken aanwezigheid van een psychotisch toestandsbeeld sinds 2013, welke in toenemende mate lijkt te verslechteren (onder meer wegens het niet trouw nemen van medicatie), de paranoïde verklaringen die betrokkene voor zijn gedrag ten tijde van het ten laste gelegde geeft, de desorganisatie, en de impulsieve agressie die ook telkens als onderdeel van het huidige toestandsbeeld wordt beschreven, wordt geconcludeerd dat de meervoudige pathologie van betrokkene rechtstreeks en volledig heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde en wordt geadviseerd betrokkene te beschouwen als ontoerekeningsvatbaar voor het ten laste gelegde.
De rechtbank heeft daarnaast kennis genomen van het Pro Justitia rapport van 7 februari 2017, opgemaakt door psychiater in opleiding Y.N. Meijer en psychiater C.A.M. van der Meijs. Aan het genoemde rapport wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Er is bij betrokkene sprake van een ziekelijke stoornis, te weten schizofrenie en daarbij een beperkte cognitieve stoornis door verworven hersenletsel. Verder is bij betrokkene sprake van een ernstige stoornis in cannabisgebruik. De schizofrenie en de beperkte neurocognitieve stoornis waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde.
Betrokkene heeft paranoïde wanen en formele denkstoornissen ten gevolge van de schizofrenie waaraan hij lijdt. Vanwege deze problematiek interpreteerde betrokkene op achterdochtige wijze de behandeling en begeleiding die hij kreeg in de FPK Inforsa . Betrokkene was medicatieontrouw en had vermoedelijk daardoor meer psychotische symptomen. De impulscontrole was zeer beperkt door de schizofrenie en de beperkte cognitieve stoornis. De opbouw van frustraties leidde op een gegeven moment tot een onvoorziene woede-uitbarsting. Verondersteld wordt dat betrokkene door deze stoornissen grotendeels geleid werd in zijn voelen, denken en handelen. Om die reden kan gesteld wordt dat er sprake was van een direct causaal verband tussen de stoornissen en het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt om betrokkene het ten laste gelegde in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank neemt deze conclusies over en volgt de adviezen.
Het bewezen geachte feit kan verdachte derhalve wegens een ziekelijke stoornis niet worden toegerekend. Verdachte dient ter zake daarvan dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8. Terbeschikkingstelling
Zowel de officier van justitie als de verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling, met verpleging van overheidswege, moet worden opgelegd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de op te leggen maatregel het volgende:
Aan voornoemd rapport van psycholoog Van Willigenburg wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
Zowel de klinische als gestructureerde risicotaxatie leiden tot een zeer hoog recidiverisico. Mocht betrokkene nu in vrijheid worden gesteld, dan zal hij geen hulp zoeken wegens het gebrek aan ziektebesef en –inzicht, zal hij geen medicatie nemen, psychisch zeer instabiel zijn en zich gedragen volgens zijn psychotische overtuigingen en belevingen, zal hij hoogstwaarschijnlijk zeer snel in middelengebruik terugvallen, heeft hij geen plek om te wonen, geen inkomen en geen familie om op terug te vallen en zal hij derhalve zeer snel in ernstig gewelddadig gedrag vervallen.
Betrokkene heeft een langdurige behandeling in een klinische setting nodig waar alle ruimte is om naar de juiste medicatiedosering te zoeken welke hij gedwongen kan krijgen toegediend. Het beveiligingsniveau van de kliniek dient hoog te zijn. Bovendien is er binnen een klinische setting de mogelijkheid om hem tijdelijk te separeren of in een kamerprogramma te zetten wanneer hij overprikkeld raakt dan wel tijdelijk minder structuur nodig heeft. Nadat de psychotische symptomen naar de achtergrond zijn verdwenen kan nader onderzoek naar de aanwezigheid van hersenbeschadiging plaatsvinden. Bij de resocialisatie dient nadrukkelijk de verslavingsproblematiek te worden meegenomen in het behandelplan. Een dergelijke gedwongen behandeling zal langer duren dan een jaar en zal derhalve moeten plaatsvinden in het kader van een tbs met bevel tot verpleging van overheidswege.
Aan voornoemd psychiatrisch rapport wordt het volgende ontleend, zakelijk weergegeven:
De verwachting is dat betrokkene onverwachts weer impulsief agressief zal worden. Dit is onlangs nog verschillende malen het geval geweest in het PPC waar betrokkene momenteel verblijft. Het risico op agressie blijft hoog zonder adequate behandeling.
De behandeling zal individueel gericht moeten zijn vanwege het hoge risico op moeilijk te voorziene ernstige agressieve impulsdoorbraken. De behandeling dient van een hoog zorgniveau te zijn en een hoog beveiligingsniveau. Dit kan georganiseerd worden binnen het kader van de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging, aangezien eerdere behandelingen met civiele rechterlijke machtiging, in het kader van bijzondere voorwaarden en met een maatregel artikel 37 niet succesvol waren. Vanwege het feit dat betrokkene niet in staat is tot het nakomen van afspraken kan geen tbs met voorwaarden worden geadviseerd. Tbs met dwangverpleging is daarom het advies.
De rechtbank volgt deze adviezen.
Het bewezen geachte feit is een misdrijf waarop de wet een gevangenisstraf van vier jaren of meer stelt. Om deze reden en vanwege de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, dient verdachte ter beschikking gesteld te worden en van overheidswege te worden verpleegd.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten het bewezen geachte feit. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaar.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 17 november 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 09/819820-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 19 maart 2015 van de meervoudige kamer in Den Haag, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 39 dagen niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op drie jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, zoals gevorderd, afwijzen omdat tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel in de weg zou staan aan de snelle uitvoering van de in deze zaak opgelegde tbs maatregel.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 09/819820-14.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. S. van Eunen en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 juni 2017.