ECLI:NL:RBAMS:2017:4011

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
13.751.240-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsverzoek ten behoeve van vervolging, identiteit opgeëiste persoon, evenredigheid overlevering in relatie tot minderjarig kind

Op 8 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een overleveringsverzoek op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door de Oostenrijkse autoriteiten. De zaak betreft de identiteit van de opgeëiste persoon, die in Nederland was aangehouden op 14 maart 2017. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon, die zich legitimeerde met verschillende aliassen, inderdaad de persoon is waar het EAB op doelt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, strafbare feiten zijn die ook onder Nederlands recht vallen, en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan.

De rechtbank heeft ook de evenredigheid van de overlevering beoordeeld, met inachtneming van de impact op de familiebanden van de opgeëiste persoon, met name zijn minderjarige dochter. De verdediging voerde aan dat overlevering onevenredig zou zijn, omdat dit zou leiden tot langdurige scheiding van de vader en dochter. De rechtbank oordeelde echter dat de belangen van de rechtsbedeling en de bestrijding van criminaliteit zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet in strijd is met de fundamentele rechten van de betrokken persoon, zoals gewaarborgd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, waarbij zij zich baseerde op de relevante artikelen van de Overleveringswet. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig. De rechtbank heeft benadrukt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.240-17
RK-nummer: 17/1754
Datum uitspraak: 8 juni 2017
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 maart 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 maart 2017 door
the Public Prosecutor’s Office(Vienna) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Nigeria) op [geboortedatum] 1972,
verblijvend op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [plaats p.i] ,
alias
[naam alias] ,
geboren te [geboorteplaats Alias] (Nigeria) op [geboortedatum Alias] 1972,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 mei 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Engelse taal.
Op voornoemde datum is de behandeling van de vordering voor onbepaalde tijd aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om een vraag over de identiteit van de opgeëiste persoon aan de Oostenrijkse justitiële autoriteit te stellen.
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 1 juni 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald. De opgeëiste persoon heeft zich wederom doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

2.1
Inleiding
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft zijn ter zitting van 4 mei 2017 afgelegde verklaring dat hij is genaamd [opgeëiste persoon] en dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft, herhaald.
Ter zitting van 4 mei 2017 is de behandeling van de zaak aangehouden teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de Oostenrijkse justitiële autoriteit om een
bevestigingte vragen dat Oostenrijk de overlevering wenst van de persoon die naar aanleiding van het EAB in overleveringsdetentie is genomen en zich legitimeert als [opgeëiste persoon] .
Bij e-mail van 9 mei 2017 is door het Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) het volgende gemaild aan de Oostenrijkse justitiële autoriteit:
“(…)
With reference to the European Arrest Warrant (EAW) issued on the 14th of March 2017, on the name of [naam alias] , born on the [geboortedatum Alias] 1972, I would like to request you to provide me with some additional information.
Based on your Mutual Legal Assistance Request issued on the 7th March 2017 the Dutch police searched the flat located in [adres] on the 14th of March 2017. During this search a man, who can be seen on the attached photograph has been arrested by the Dutch police. Since his arrest this man remains in custody in the detention facility in [plaats p.i] . This person is known by us under three names, NN “ [nr] ”, [naam alias] , born on the [geboortedatum Alias] 1972 in [geboorteplaats Alias] (Nigeria) and [opgeëiste persoon] , born on the [geboortedatum] 1973 in [geboorteplaats] (Nigeria).
Please find attached a photo of the man that has been arrested during the search.
Could you please confirm whether or not this is the man you are looking for?(…)”
Bij e-mail van 10 mei 2017 heeft de Oostenrijkse justitiële autoriteit meegedeeld:

(…) Me and my policeman checked everything once again and me and my policeman [verbalisant 1] und [verbalisant 2] can definitely confirm that the person on the picture is the person we are looking for. (…)
2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting van 1 juni 2017 aangevoerd dat in de e-mail van de Oostenrijkse justitiële autoriteit wordt bevestigd dat de persoon die ter zitting aanwezig is en zich [opgeëiste persoon] noemt, ook de persoon is op wie het EAB ziet. Het was van meet af aan duidelijk dat de Oostenrijkse justitiële autoriteit de man die gebruik maakte van de telefoon die werd getapt, wilden hebben en nu hebben ze bevestigd dat de man die ter zitting aanwezig is en [opgeëiste persoon] heet, de persoon is die zij willen hebben. Tevens staat vast dat de opgeëiste persoon in Nederland meerdere aliassen heeft gebruikt .
Voorts heeft de officier van justitie ter toelichting meegedeeld dat de opgeëiste persoon bij de doorzoeking die in de [adres] heeft plaatsgevonden alleen thuis was en dat de telefoon die werd getapt naast hem is aangetroffen. Uit het onderzoek is gebleken dat telkens als de opgeëiste persoon bewoog, de telefoon meebewoog en als de opgeëiste persoon belde dat dan tegelijkertijd een gesprek werd getapt. Dit duidt er eveneens op dat de opgeëiste persoon de persoon is die de Oostenrijkse justitiële autoriteit willen hebben.
2.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw handhaaft haar standpunt dat het EAB niet op haar cliënt, [opgeëiste persoon] , ziet. De nieuwe informatie is niet toereikend om tot een ander oordeel te komen. In de e-mail stelt de Oostenrijkse justitiële autoriteit dat de persoon op de foto ( [opgeëiste persoon] ) de persoon is die zij zoeken maar in het EAB staat een verkeerde naam en geboortedatum genoemd en dat is niet aangepast. Voorts blijft staan dat er geen dactyloscopisch onderzoek is verricht en er sowieso geen vingerafdrukken zijn. Er is alleen een onscherpe foto en daarom is het van belang om meer te weten te komen uit het proces-verbaal van de doorzoeking die in Nederland.
2.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het proces-verbaal ‘identiteit verdachte’ blijkt het volgende:
Aan de hand van een Oostenrijks rechtshulpverzoek is de identiteitsvaststelling van de gebruiker van [telefoonnummer] verzocht. Uit opsporingsonderzoek bleek dat deze persoon verbleef op het adres [adres] en dat hij daar verbleef met een vrouw en een jong kind. Geen van deze drie personen stonden ingeschreven op dit adres.
Op 14 maart 2017 werd de persoon aangehouden en hij verklaarde te zijn: [opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] in Nigeria. Uit de politiesystemen bleek dat hij in het verleden gebruik heeft gemaakt van meerdere aliassen.
Vervolgens heeft op verzoek van de Oostenrijkse justitiële autoriteit een doorzoeking in de woning gelegen aan de [adres] plaatsgevonden. In de woning werd een, naar later bleek vals, Italiaans identiteitsbewijs aangetroffen met de naam: [naam alias] geboren op [geboortedatum Alias] 1972 te [geboorteplaats Alias] in Nigeria. Abusievelijk is door de Nederlandse autoriteiten aangenomen dat de aangehouden persoon hiermee was geïdentificeerd, waarna de Oostenrijkse collega’s dit in het rechtshulpverzoek hebben verbaliseerd. De telefoon met [telefoonnummer] lag naast de persoon die is aangehouden.
De informatie uit voornoemde proces-verbaal, in samenhang gezien met hetgeen de officier van justitie ter zitting van 1 juni 2017 naar voren heeft gebracht, brengt de rechtbank tot het oordeel dat [opgeëiste persoon] de opgeëiste persoon is waarop het EAB ziet. Bij de rechtbank bestaat derhalve geen twijfel over de vraag of [opgeëiste persoon] de persoon is wiens overlevering door de Oostenrijkse justitiële autoriteit wordt verzocht.
3.
Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een
judicially granted detention order issued by the Public Prosecutor’s office Vienna from 14.03.2017 related to case number 702 St 179/15y.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Oostenrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Oostenrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek is in Oostenrijk aangevangen;
  • de verdovende middelen waren voor de Oostenrijkse markt bestemd en zijn in Oostenrijk ingevoerd en in beslag genomen;
  • de medeverdachten zijn in Oostenrijk aangehouden en worden in Oostenrijk vervolgd;
  • het bewijsmateriaal bevindt zich in Oostenrijk.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Oostenrijkse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, namelijk dat alle feiten waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon is verzocht mede en in belangrijke mate op Nederlands grondgebied zijn gepleegd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

6.Onevenredigheid van de overlevering

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering van de opgeëiste persoon aan Oostenrijk onevenredig is en heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt onderbouwd.
Indien de opgeëiste persoon aan Oostenrijk wordt overgeleverd en aldaar tot een hoge gevangenisstraf wordt veroordeeld, dan houdt dit feitelijk in dat zijn dochter, die thans vijf jaar oud is, haar vader jarenlang niet zal kunnen zien. Zij en haar moeder hebben immers geen toegang tot Oostenrijk, terwijl zijn dochter daarentegen in Nederland naar school gaat. Fysiek contact met beide ouders is essentieel voor een kind. Indien de opgeëiste persoon in Nederland kan blijven en hier te lande wordt berecht, kan zijn dochter indien het tot een veroordeling komt, in ieder geval haar vader blijven bezoeken en dus fysiek contact met hem blijven houden. Volgens de officier van justitie was het niet duidelijk dat het kind dat in het pand aan [adres] verbleef het kind van de opgeëiste persoon was, maar uit haar in beslag genomen paspoort blijkt dat zij dezelfde achternaam als de opgeëiste persoon heeft. Zij is uit een legale relatie geboren. Daarom persisteert de raadsvrouw bij haar eerder ingenomen standpunt dat de rechtbank prejudiciële vragen moet stellen over deze kwestie.
De officier van justitie heeft gemotiveerd tot verwerping van het verweer geconcludeerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (
hierna: Handvest) heeft eenieder recht op eerbiediging van zijn privéleven, familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie. De rechtbank stelt vast dat overlevering van de opgeëiste persoon aan Oostenrijk een beperking van zijn recht op eerbiediging van zijn privéleven en zijn familie- en gezinsleven oplevert.
Op grond van artikel 52, eerste lid, van het Handvest moeten beperkingen op de uitoefening van de in het Handvest erkende rechten en vrijheden bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Overlevering is een ingevolge de Overleveringswet voorziene beperking van het in artikel 7 van het Handvest bedoelde recht. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het een noodzakelijke beperking die daadwerkelijk beantwoordt aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang dan wel de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen zoals hiervoor bedoeld, in het bijzonder gelet op het belang van de overlevering voor de bestrijding van (grensoverschrijdende) misdaad en het voorkomen van straffeloosheid.
De verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet onevenredig.
Daarbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat de opgeëiste persoon de familieband met zijn vrouw en dochter niet heeft onderbouwd. De rechtbank beschikt slechts over een kopie paspoort van een jong meisje met dezelfde achternaam als de opgeëiste persoon. Maar ook als de rechtbank uitgaat van het gestelde van de opgeëiste persoon aangaande zijn gezinsleven, namelijk dat zijn vrouw en dochter sinds eind 2016 illegaal in Nederland verblijven en dat zijn jonge dochter in Nederland naar school gaat, maakt dit de overlevering naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig. De vrouw en het kind van de opgeëiste persoon hebben zowel in Nederland als in Oostenrijk geen legaal verblijf op grond waarvan zij de garantie hebben dat zij de opgeëiste persoon in detentie kunnen bezoeken. Dat dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor een jong kind, ligt in de rede maar naar het oordeel van de rechtbank is deze beperking gerechtvaardigd in dit geval. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het jonge kind door de moeder wordt verzorgd en dat het gaat om een vervolgingsoverlevering, zodat thans niet vaststaat dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk langdurig zal worden gedetineerd.
Inwilliging van het verzoek tot overlevering leidt dan ook niet tot schending van de fundamentele rechten van de betrokken persoon, zoals die worden gewaarborgd door het Handvest.
De rechtbank ziet gelet op het bovenstaande geen aanleiding voor het stellen van de gesuggereerde prejudiciële vragen

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 van de Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam alias] alias [opgeëiste persoon]aan
the Public Prosecutor’s Office Viennaten behoeve van het in Oostenrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en A. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 juni 2017.
De jongste rechter is buiten staat
deze uitspraak mede te ondertekenen
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.