ECLI:NL:RBAMS:2017:3953
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in belastingfraudezaak met betrekking tot bedrijf en katvanger
Op 2 maart 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een belastingfraudezaak met een bedrijf. De verdachte, geboren in 1971 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het niet doen van aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2010, wat resulteerde in te weinig belastingheffing. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek op de terechtzittingen van 1 en 16 februari 2017, waarbij de officier van justitie, mr. C. Goedegebuure, en de raadsman van de verdachte, mr. M. Pestman, hun standpunten naar voren hebben gebracht.
De tenlastelegging omvatte zowel een primair als een subsidiair verwijt. Primair werd de verdachte verweten dat hij opzettelijk niet had gezorgd voor de aangifte, terwijl hij feitelijk leiding zou hebben gegeven aan de handelingen van het bedrijf. Subsidiair werd hem verweten dat hij op een of meer tijdstippen gelegenheid, middelen en inlichtingen had verschaft voor de belastingfraude. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzet had om als katvanger op te treden en dat hij niet feitelijk leiding had gegeven aan de strafbare feiten.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de fraude en dat zijn formele rol als bestuurder niet automatisch betekende dat hij ook feitelijk verantwoordelijk was voor de handelingen van het bedrijf. Gezien het gebrek aan bewijs voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde, sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen. Dit vonnis werd uitgesproken door mr. B. Vogel, voorzitter, en mrs. G.M. van Dijk en T.T. Hylkema, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. M. Spliet.