ECLI:NL:RBAMS:2017:3952

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
13/993053-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in belastingfraudezaak met betrekking tot onjuiste aangiften omzetbelasting en valsheid in geschrifte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 2 maart 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belastingfraude, waaronder het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter terechtzitting plaatsvond op 1 en 16 februari 2017, waarbij de officier van justitie, mr. C. Goedegebuure, de vordering heeft ingediend. De verdachte, geboren in 1963, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.G.C. Bocxe.

De tenlastelegging omvatte meerdere strafbare feiten, waaronder het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften en het vervalsen van facturen en vervoersdocumenten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte op de hoogte was van de fraude of dat hij opzettelijk onjuiste aangiften heeft gedaan. De verdediging stelde dat de verdachte niet wist van de criminele activiteiten van zijn medeverdachte, [persoon 1], en dat hij slechts handelde op basis van de door deze persoon verstrekte informatie.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet wist of had moeten weten dat hij betrokken was bij een criminele organisatie en dat hij niet opzettelijk valse documenten heeft opgemaakt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij op de hoogte was van de onjuistheid van de aangiften of dat hij opzettelijk heeft bijgedragen aan de belastingfraude. De uitspraak benadrukt het belang van opzet en kennis in strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993053-14 (Promis)
Datum uitspraak: 2 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [gba-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 en 16 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.G.C. Bocxe naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

1. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 18 oktober 2010, Diemen en/of Apeldoorn en/of Lemmer en/of Amsterdam en/of Noordwijk en/of Nieuwekerk aan de IJssel en/of Beverwijk en/of Diest en/of (elders) in België, en/of Kirchberg, en/of (elders) in Zwitserland en/of (elders) in Nederland, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatieverband van natuurlijke personen en/of rechtspersonen, bestaande uit onder andere hem, verdachte, en/of [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of [bedrijf 1] B.V. en/of eenmanszaak [bedrijf 2] (eenmanszaak van [persoon 2] ) en/of [bedrijf 3] B.V. en/of [bedrijf 4] B.V. en/of [bedrijf 5] V.O.F. en/of [bedrijf 6 ] B.V.B.A en/of [bedrijf 7] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk onder meer

- het (herhaaldelijk) opzettelijk onjuist of onvolledig en/of niet doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte (omzetbelasting), terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven (artikel 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen) en/of
- het (herhaaldelijk) plegen van valselijk opmaken of vervalsen, althans valselijk opmaken of laten vervalsen van (een) of meerdere factur(u)r(en) en/of meerdere (vervoers)document(en) (artikel 225-1 Wetboek van strafrecht) en/of
- het opzettelijk niet voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan en deze (telkens) opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar stelt, terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven (artikel 68lid 1 onder b Algemene wet inzake rijksbelasting juncto artikel 69 lid 1 Algemene wet inzake rijksbelastingen) en/of
- van (een) geldbedrag(en) de werkelijke aard verhuld(en) wetende of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze geldbedragen middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig was/waren (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht).
(artikel 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Artikel 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

2. [bedrijf 1] B.V. op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 april 2010 tot en met 18 oktober 2010 te Diemen en/of Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of laten doen, waaronder, de aangifte(n) omzetbelasting op naam gesteld van [bedrijf 1] B.V. over het/de volgende tijdvak(ken):

1e kwartaal 2010 (D-001 6/10) en/of
2e kwartaal 2010 (D-001 7/10) en/of
3e kwartaal 2010 (D-001 8/10),
immers heeft/hebben [bedrijf 1] B.V. en/of zijn mededader(s) (telkens) op/in het/de bij/naar (de) Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingeleverde/ingezonden (digitale) aangifte(n) omzetbelasting opzettelijk (een) onjuist(e) bedrag(en) aan omzetbelasting en/of bedrag(en) aan voorbelasting opgegeven en/of laten opgeven, terwijl er geen recht op aftrek van deze voorbelasting bestond en/of de omzet(ten) in voornoemde periode(n) aangegeven tegen het zogenoemde nul-tarief (nul procent-tarief), terwijl de
omzet(ten) tegen het algemeen geldende negentien procent-tarief dienden te worden aangegeven, terwijl dat feit/die feiten er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, dan wel alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, den wel alleen, (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
(artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen,
artikel 51 lid 2 Wetboek van Strafrecht)
3.primair:
[bedrijf 1] BV op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 april 2010 tot en met 7 september 2010 te Lemmer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, een of meer factu(u)ren on/of vervoerdocument(en) [bedrijf 8] , te weten
- Factuur [bedrijf 1] , d.d. 22-06-2010, gericht aan [bedrijf 6 ] BVBA (D-335) en/of
- Factuur [bedrijf 1] , d.d. 23-06-2010, gericht aan [bedrijf 6 ] BVBA (D-338) en/of
- Factuur [bedrijf 1] , d.d. 22-06-2010, gericht aan [bedrijf 6 ] BVBA (D-340) en/of
- Factuur [bedrijf 1] , d.d. 20-07-2010, gericht aan [bedrijf 6 ] BVBA (D-347) en/of
- Factuur [bedrijf 1] , d.d. 27-7-2010, gericht aan [bedrijf 6 ] BVBA (D-355) en/of
- Factuur [bedrijf 1] , d.d. 27-7-2010, gericht aan [bedrijf 6 ] BVBA (D-359) en/of
- Factuur [bedrijf 1] , d.d. 8-8-2010, gericht aan [bedrijf 6 ] BVBA (D-366) en/of
- Factuur [bedrijf 1] , d.d. 30-8-2010, gericht aan [bedrijf 7] (D-374) en/of
- Factuur [bedrijf 1] , d.d. 7-9-2010, gericht aan [bedrijf 7] (D-376) en/of
- Vervoerdocument [bedrijf 8] , d.d. 20-4-2010, geadresseerde [bedrijf 6 ] BVBA (D-104f) en/of
- Vervoerdocument [bedrijf 8] , d.d. 27-6-2010, geadresseerde [bedrijf 6 ] BVBA (D-341) en/of
- Vervoerdocument [bedrijf 8] , d.d. 31-7-2010, geadresseerde [bedrijf 6 ] BVBA (D-348) en/of
- Vervoerdocument [bedrijf 8] , d.d. 29-7-2010, geadresseerde [bedrijf 6 ] BVBA (D-362) en/of
- Vervoerdocument [bedrijf 8] , d.d. 9-8-2010, geadresseerde [bedrijf 6 ] BVBA (D-367) en/of
- Vervoerdocument [bedrijf 8] , d.d. 20-4-2010, geadresseerde [bedrijf 9] GMBH (warehouse) (D-375) en/of
- Vervoerdocument [bedrijf 8] , d.d. 7-9-2010, geadresseerde [bedrijf 9] GMBH (warehouse) (D-377),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of door (een) ander(en) valselijk heeft doen of laten opmaken en/of heeft doen of laten vervalsen immers heeft/hebben zij, verdachte(n), en/of zijn mededader(s) telkens valselijk en in strijd met de waarheid ondermeer op vorengenoemde factu(u)r(en) (doen) vermelden dat een of meer goed(eren) was/waren verkocht en/of geleverd waarvoor de geadresseerde een op die/dat factu(u)r(en) genoemde bedrag(en) verschuldigd was/waren, en/of heeft/hebben zij, verdachte(n) en/of zijn mededader(s) telkens valselijk en in strijd met de waarheid ondermeer op vorengenoemde vervoerdocumenten [bedrijf 8] (doen) vermelden dat goed(eren) was/werden vervoerd en/of afgeleverd en/of zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welke voornoemde feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.
(Artikel 225 lid 1Wetboek van strafrecht
Artikel 51 lid 2 Wetboek van strafrecht)
subsidiair:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 april 2010 tot en met 7 september 2010 te Lemmer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, een of meer factu(u)r(en) en/of vervoerdocument(en) [bedrijf 8] (afzender [bedrijf 1] B.V.), te weten
- Factuur [bedrijf 1] d.d. 22-06-2010, gericht aan [bedrijf 6 ] BVBA (D-335) en/of
- Factuur [bedrijf 1] d.d. 23-06-2010, gericht aan [bedrijf 6 ] BVBA (D-338) en/of
- Factuur [bedrijf 1] d.d. 22-06-2010, gericht aan [bedrijf 6 ] BVBA (D-340) en/of
- Factuur [bedrijf 1] d.d. 20-07-2010, gericht aan [bedrijf 6 ] BVBA (D-347) en/of
- Factuur [bedrijf 1] d.d. 27-7-2010, gericht aan [bedrijf 6 ] BVBA (D-355) en/of
- Factuur [bedrijf 1] d.d. 27-7-2010, gericht aan [bedrijf 6 ] BVBA (D-359) en/of
- Factuur [bedrijf 1] d.d. 8-8-2010, gericht aan [bedrijf 6 ] BVBA (D-366) en/of
- Factuur [bedrijf 1] d.d. 30-8-2010, gericht aan [bedrijf 7] (D-374) en/of
- Factuur [bedrijf 1] d.d. 7-9-2010, gericht aan [bedrijf 7] (D-376) en/of
- Vervoerdocument [bedrijf 8] , d.d. 20-4-2010, geadresseerde [bedrijf 6 ] BVBA (D-104f) en/of
- Vervoerdocument [bedrijf 8] , d.d. 27-6-2010, geadresseerde [bedrijf 6 ] BVBA (D-341) en/of
- Vervoerdocument [bedrijf 8] d.d. 31-7-2010, geadresseerde [bedrijf 6 ] BVBA (D-348) en/of
- Vervoerdocument [bedrijf 8] d.d. 29-7-2010, geadresseerde [bedrijf 6 ] BVBA (D-362) en/of
- Vervoerdocument [bedrijf 8] , d.d. 9-8-2010, geadresseerde [bedrijf 6 ] BVBA (D-367) en/of
- Vervoerdocument [bedrijf 8] d.d. 20-4-2010, geadresseerde [bedrijf 9] GMBH (warehouse) (D-375) en/of
- Vervoerdocument [bedrijf 8] d.d. 7-9-2010, geadresseerde [bedrijf 9] GMBH (warehouse) (D-377),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of door (een) ander(en) valselijk heeft doen of laten opmaken en/of heeft doen of laten vervalsen immers heeft/hebben zij, verdachte(n), en/of zijn mededader(s) telkens valselijk en in strijd met de waarheid ondermeer op vorengenoemde factu(u)r(en) (doen) vermelden dat een of meer goed(eren) was/waren verkocht en/of geleverd waarvoor de geadresseerde de op die/dat factu(u)r(en) genoemde bedrag(en) verschuldigd was/waren, en/of heeft/hebben zij, verdachte(n) en/of zijn mededader(s) telkens valselijk en in strijd met de waarheid ondermeer op vorengenoemde vervoerdocumenten [bedrijf 8] (doen) vermelden dat goed(eren) was/werden vervoerd en/of afgeleverd en/of zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen moeten worden verklaard. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft samen met [persoon 1] feitelijk leiding gegeven aan het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting door [bedrijf 1] B.V. Verdachte heeft de cijfers voor de aangiften omzetbelasting opgemaakt, welke cijfers door zijn vrouw op de aangiften zijn verwerkt. [persoon 1] heeft de gegevens voor de betalingen, de facturen en de overige bescheiden doorgegeven aan verdachte.
Verdachte heeft daarnaast ook valse facturen en vervoersbrieven opgemaakt. Hij heeft facturen gemaakt voor afnemers die hij niet kende en waarvan hij ten tijde van de aan- of verkoop niet wist dat daaraan goederen waren verkocht of geleverd. Door een “stempel- en papiermachine” te zijn, heeft verdachte daarom op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem gemaakte documenten niet overeen kwamen met de werkelijkheid. Hij kende immers de afnemers en leveranciers niet, zag de goederen niet in zijn bedrijf en had geen grip op het vervoer.
BTW fraude kan alleen worden gepleegd als mensen zich organiseren en met elkaar samenwerken. Om als een natuurlijke persoon een BTW carrousel in de lucht te tillen zonder medewerking van anderen, is praktisch onmogelijk. Dat vereist organisatie, planning en afstemming tussen de verschillende deelnemers aan de fraude. Uit het dossier blijkt dat [persoon 1] en [persoon 7] de kern van de criminele organisatie vormden. Verdachte heeft 569 keer met [persoon 1] gemaild over onderwerpen die betrekking hadden op de BTW carrousel. Hij faciliteerde de fraude door de eerste transacties te financieren, de facturen via zijn bedrijf te laten lopen en de vervoersbescheiden te maken, terwijl hij al voor hij begon door de ABN Amro was gewaarschuwd voor deze handel en de geldbedragen niet één op één te matchen waren met de facturen. Daarnaast ontving hij op meerdere bankrekeningen aanzienlijke contante bedragen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De raadsvrouw heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte wist niet dat [persoon 1] overal aan de touwtjes trok. Als er al een criminele organisatie was, wist hij daar dus niet van. Nu opzet dus niet bewezen kan worden, moet verdachte worden vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie.
Nu het handelen van [persoon 1] niet aan [bedrijf 1] B.V. kan worden toegerekend, kan niet worden bewezen dat de onderneming wist of had moeten weten dat de aan- en verkopen van mobiele telefoons onderdeel uitmaakten van een BTW carrousel, hetgeen betekent dat verdachte van het onder 2 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Bovendien blijkt uit het dossier niet dat verdachte als directeur geen toezicht heeft gehouden. Hij heeft juist wel toezicht gehouden, maar is om de tuin geleid door [persoon 1] . Verdachte had niet de dagelijks leiding in het project, maar heeft wel geprobeerd om een transparante en inzichtelijke bedrijfsvoering te creëren. Voor zover hem bekend was, waren alle transacties legaal. Hij had echter geen inzicht in de derdengeldrekening van [bedrijf 10] en kon dus ook niet zien bij wie het geld vandaan kwam. [persoon 1] beheerde de geld- en goederenstroom. De aangifte omzetbelasting is gebaseerd op deze, in de ogen van verdachte destijds, juiste gegevens.
Evenmin kan worden bewezen dat [bedrijf 1] B.V. de onder 3 ten laste gelegde facturen en vervoersdocumenten valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk van misleiding. Verdachte wist immers niet van de valsheid van deze documenten. Maar ook als wel bewezen zou kunnen worden dat [bedrijf 1] B.V. valsheid in geschrifte zou hebben gepleegd, moet verdachte van het ten laste gelegde worden vrijgesproken. Hij kan namelijk niet worden aangemerkt als feitelijk leidinggever van die strafbare feiten. Hij heeft zelf geen opdrachten gegeven en slechts geadministreerd op grond van door [persoon 1] aangeleverde informatie. Er waren geen signalen waaruit verdachte had moeten opmaken dat er iets strafbaars aan de hand was. [persoon 1] heeft hem volledig afgeschermd van de in- en verkoop en leveringen. Verdachte had dus ook niet moeten vermoeden dat er iets mis was en heeft dus ook de aanmerkelijke kans op het valselijk opmaken van stukken niet bewust aanvaard.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Valsheid in geschrifte
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van de inhoud van het dossier vast dat de onder 3 ten laste gelegde geschriften niet conform de waarheid zijn opgemaakt. Desondanks zal verdachte van dit feit – zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde – worden vrijgesproken, nu niet bewezen kan worden dat [bedrijf 1] B.V. of verdachte die documenten valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk ze als echt en onvervalst te gebruiken.
Verdachte is zonder zijn medeweten door [persoon 1] gebruikt voor het plegen van fraude. Daarbij heeft [persoon 1] ervoor gezorgd dat informatie waaruit verdachte had kunnen opmaken dat er sprake was van fraude – bijvoorbeeld informatie met betrekking tot de geldstromen op de derdenrekening van [bedrijf 10] – buiten het zicht van verdachte bleef. Ook had verdachte geen zicht op de prijsval die later in de BTW carrousel plaatsvond of op het feit dat door rechtspersonen later in de carrousel geen aangiften omzetbelasting werd gedaan. Ten slotte had verdachte ook geen zicht op de winsten die [persoon 1] zichzelf, vanaf de derdenrekening van [bedrijf 10] , toebedeelde. Verdachte heeft slechts facturen en vervoersbewijzen opgemaakt of laten opmaken aan de hand van informatie die door [persoon 1] werd verstrekt. Dat hij daarbij zelf geen zicht heeft gehad op de goederen- en geldstromen is echter onvoldoende om (voorwaardelijk) opzet op het valselijk opmaken van de genoemde documenten te bewijzen. Ook de omstandigheid dat er aanzienlijke contante betalingen plaatsvonden, die soms niet direct te koppelen waren aan een specifieke factuur, is hiervoor onvoldoende. In de wijze waarop verdachte deze geldbedragen heeft geprobeerd te verwerken en administreren, ziet de rechtbank juist een contra-indicatie voor aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat hij zich schuldig maakte aan fraude. Ten slotte maakt ook de omstandigheid dat de ABN Amro niet bereid was een bankrekening te openen voor de activiteiten dit niet anders, nu de ING – ook een betrouwbare, grote bank – hiertoe wel bereid was.
4.3.2.
Criminele organisatie
Hoewel fraude door middel van een BTW carrousel – waarvan naar het oordeel van de rechtbank sprake was – zonder twijfel een zekere planning vereist, zoals door de officier van justitie is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
Uit het dossier blijkt dat medeverdachte [persoon 1] de initiator van de fraude was en daartoe, al dan niet direct, de controle had over een groot aantal rechtspersonen. Middels die rechtspersonen waren meerdere andere natuurlijke personen, waaronder verdachte, betrokken bij handelingen die gericht waren op de uiteindelijke fraude. Er kan echter niet bewezen worden dat verdachte en de medeverdachten [persoon 2] en [persoon 3] , alsmede [persoon 6] – en de rechtspersonen die zij formeel bestuurden – in zijn algemeenheid wisten van het criminele oogmerk van [persoon 1] . Naar het oordeel van de rechtbank zijn zij en hun bedrijven door [persoon 1] gebruikt, zonder dat zij op enig moment zicht hebben gehad of hadden moeten hebben op de fraude. Ook ten aanzien van afnemers [persoon 4] , [persoon 5] en V.O.F. [bedrijf 5] kan niet worden bewezen dat zij deel hebben uitgemaakt van een samenwerkingsverband gericht op BTW fraude. Van de rechtspersonen [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 4] B.V., en [bedrijf 6 ] B.V.B.A en [bedrijf 7] , die al dan niet direct (ook) door [persoon 1] werden aangestuurd, kan wel vastgesteld worden dat zij onderdeel hebben uitgemaakt van een fraude structuur, maar hun strafbare handelen kan zozeer worden vereenzelvigd met het handelen van [persoon 1] zelf dat er niet zozeer sprake is van een samenwerkingsverband van één natuurlijk persoon met meerdere rechtspersonen, maar van één natuurlijk persoon die meerdere rechtspersonen als ‘werktuigen’ heeft gebruikt voor het plegen van fraude. Ten slotte blijkt uit het dossier te weinig over de vermoede samenwerking tussen [persoon 1] en [persoon 7] om te kunnen bewijzen dat zij de kern van een samenwerkingsverband hebben gevormd. Anders dan door de officier van justitie is betoogd, is de rechtbank dus van oordeel dat er geen sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband van meerdere personen die een gemeenschappelijk oogmerk deelde. Het onder 1 ten laste gelegde kan dus niet worden bewezen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, zoals in rubriek 4.3.1. is overwogen, niet kan worden bewezen dat verdachte wist of de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zich schuldig maakte aan het opmaken of gebruiken van valse geschriften. Ook acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte wist dat zijn bedrijf werd gebruikt als schakel in een BTW carrousel. [persoon 1] verschafte hem slechts informatie voor het opmaken van de geschriften, zonder dat verdachte zicht had op de onjuistheid van de hem door [persoon 1] verstrekte informatie en de belastingfraude die zich later in de carrousel voordeed. Voor zover er al sprake zou zijn geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband kan in ieder geval dus niet worden bewezen dat verdachte in zijn algemeenheid wist van dat criminele oogmerk. Ook om die reden moet verdachte dus van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.3.
Onjuiste aangiften omzetbelasting
Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte wist of had moeten weten dat hij met zijn vennootschap [bedrijf 1] B.V. deelnam aan transacties die onderdeel uitmaakten van een BTW fraude. [persoon 1] wist dat wel, maar zijn handelen maakt niet dat [bedrijf 1] B.V. strafbaar is, nu zijn opzet niet is toe rekenen aan de rechtspersoon. De situatie van het Kittel arrest, inhoudende dat er geen recht op aftrek van voorbelasting is indien de ondernemer wist of had moeten weten dat hij door zijn aankoop deelneemt aan een transactie die onderdeel uitmaakt van een BTW fraude, doet zich dus niet voor. Dit betekent dat [bedrijf 1] B.V. wel recht had op aftrek van voorbelasting. Er kan dus niet worden bewezen dat de door haar ingediende aangiften omzetbelasting op dit punt onjuist waren.
Wel blijkt uit het dossier dat vervoersbescheiden zijn opgemaakt ter onderbouwing van leveringen naar een andere EU lidstaat die nooit hebben plaatsgevonden. In werkelijkheid zijn deze goederen binnen Nederland geleverd. [bedrijf 1] B.V. had het nultarief dus niet mogen toepassen. Nu verdachte niet wist van de onjuistheid van deze vervoersbescheiden en de opzet van [persoon 1] niet aan [bedrijf 1] B.V. is toe te rekenen, kan echter niet worden bewezen dat [bedrijf 1] B.V. op dit punt opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 maart 2017.