ECLI:NL:RBAMS:2017:3951

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 maart 2017
Publicatiedatum
7 juni 2017
Zaaknummer
13/993052-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in belastingfraudezaak met betrekking tot onjuiste aangiften omzetbelasting en valsheid in geschrifte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is verdachte vrijgesproken van belastingfraude en valsheid in geschrifte. De zaak betreft de tenlastelegging van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting en het vervalsen van facturen en vervoersdocumenten. Het onderzoek vond plaats tijdens de zittingen op 1 en 16 februari 2017, waarbij de officier van justitie, mr. C. Goedegebuure, de vordering indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte, geboren in 1951, betrokken was bij een organisatie die zich bezighield met belastingfraude, maar niet kon bewijzen dat hij op de hoogte was van de criminele activiteiten. De verdediging stelde dat verdachte onwetend was en slechts handelde op verzoek van zijn stiefzoon, die de organisatie leidde. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat verdachte opzettelijk valse documenten had opgemaakt of dat hij wist dat zijn eenmanszaak werd gebruikt voor fraude. De rechtbank concludeerde dat de aangiften omzetbelasting niet onjuist waren, omdat verdachte niet wist dat de goederen niet daadwerkelijk waren geleverd. Uiteindelijk werd verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk handelde in strijd met de wet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993052-14 (Promis)
Datum uitspraak: 2 maart 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [GBA-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 en 16 februari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.A. Meijer naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

1. hij in of omstreeks de periode van 1 april 2010 tot en met 30 april 2011 te Lemmer en/of Apeldoorn en/of Amsterdam en/of en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Nieuwerkerk aan den IJssel en/of Beverwijk en/of (elders) in Nederland en/of Diest en/of (elders) in België, en/of Kirchberg, en/of (elders) in Zwitserland en/of, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een organisatieverband van natuurlijke personen en/of rechtspersonen, bestaande uit onder andere hem, verdachte, en/of [persoon 7] en/of [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [bedrijf 1] B.V. en/of eenmanszaak [bedrijf 2] (eenmanszaak van [verdachte] ) en/of [bedrijf 3] B.V. en/of [bedrijf 4] B.V. en/of V.O.F. [bedrijf 5] en/of [bedrijf BV] en/of [bedrijf 7] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk onder meer

- het (herhaaldelijk) opzettelijk onjuist of onvolledig en/of niet doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte (omzetbelasting), terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven (artikel 69 Algemene wet inzake rijksbelastingen) en/of
- het (herhaaldelijk) plegen van valselijk opmaken of vervalsen, althans valselijk opmaken of laten vervalsen van (een) of meerdere factur(u)r(en) en/of meerdere (vervoers)document(en) (artikel 225-1 Wetboek van strafrecht) en/of
- het opzettelijk niet voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers en/of de inhoud daarvan en deze (telkens) opzettelijk niet voor dit doel beschikbaar stelt, terwijl het feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven (artikel 68lid 1 onder b Algemene wet inzake rijksbelasting juncto artikel 69 lid 1 Algemene wet inzake en/of
- van (een) geldbedrag(en) de werkelijke aard verhuld(en) wetende of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze geldbedragen middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig was/waren (artikel 420bis Wetboek van Strafrecht).
(artikel 140 lid 1 en/of lid 3 Wetboek van Strafrecht
Artikel 47 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
rijksbelastingen)

2. hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 oktober 2010 tot en met 13 april 2011 te Lemmer en/of Apeldoorn en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of laten doen, waaronder, de aangifte(n) omzetbelasting op naam gesteld van [verdachte] , [GBA-adres] , over het/de volgende tijdvak(ken):

- september 2010 (D-002 7/14) en/of
- oktober 2010 (D-002 8/14) en/of
- november 2010 (D-002 9/14) en/of
- december 2010 (D-002 10/14) en/of
- februari 2011 (D-002 11/14) en/of
- maart 2011 (D-002 12/14),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) op/in het/de bij/naar (de) Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingeleverde/ingezonden (digitale) aangifte(n) omzetbelasting opzettelijk (een) onjuist(e) bedrag(en) aan omzetbelasting en/of bedrag(en) aan voorbelasting opgegeven en/of laten opgeven, terwijl er geen recht op aftrek van deze voorbelasting bestond en/of de omzet(ten) in voornoemde periode(n) aangegeven tegen het zogenoemde nul-tarief (nul procent-tarief), terwijl de omzet(ten) tegen het algemeen geldende negentien procent-tarief dienden te worden aangegeven, terwijl dat feit/die feiten er toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.
(Artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen,
Artikel 47 lid 1 Wetboek van strafrecht)

3. hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 29 april 2010 tot en met 14 april 2011 te Lemmer en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en) althans alleen, een of meer factu(u)r(en), te weten,

- Factuur [bedrijf 2] d.d. 29-04-2010 gericht aan [bedrijf BV] (D-096, D-318 1/7) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 10-06-2010 gericht aan [bedrijf 8] (D-060, D-318 2/7) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 17-06-2010 gericht aan [bedrijf 8] (D-061) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 10-09-2010 gericht aan [bedrijf BV] (D-062) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 21-09-2010 gericht aan [bedrijf BV] (D-063) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 24-09-2010 gericht aan [bedrijf BV] (D-064, D-318 3/7) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 08-10-2010 gericht aan [bedrijf BV] (D-066) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 29-10-2010 gericht aan [bedrijf BV] (D-318 4/7) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 29-10-2010 gericht aan [bedrijf BV] (D-318 7/7) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 11-11-2010 gericht aan [bedrijf BV] (D-318 5/7) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 18-12-2010 gericht aan [bedrijf BV] (D-318 6/7) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 29-09-2010 gericht aan [bedrijf 7] (D-065, D-319 1/4) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 12-10-2010 gericht aan [bedrijf 7] (D-067, D-319 2/4) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 18-10-2010 gericht aan [bedrijf 7] (D-068) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 15-11-2010 gericht aan [bedrijf 7] (D-319 3/4) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 07-12-2010 gericht aan [bedrijf 7] (D-319 4/4) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 22-02-2011 gericht aan [bedrijf 9] (D-320 1/4) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 09-03-2011 gericht aan [bedrijf 9] (D-320 2/4) en/of
- Factuur [bedrijf 2] d.d. 14-04-2011 gericht aan [bedrijf 9] (D-320 3/4),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of door (een) ander(en) valselijk heeft doen of laten opmaken en/of heeft doen of laten vervalsen immers heeft/hebben zij, verdachte(n), en/of zijn mededader(s) telkens valselijk en in strijd met de waarheid ondermeer op vorengenoemde factu(u)r(en) (doen) vermelden dat een of meer goed(eren) was/waren verkocht en/of geleverd waarvoor de geadresseerde de op die/dat factu(u)r(en) genoemde bedrag(en) verschuldigd was/waren en/of zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te, gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
(Artikel 225 lid 1 Wetboek van strafrecht
Artikel 47 lid 1 Wetboek van strafrecht)

4. hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 april 2010 tot en met 8 maart 2011 te Lemmer en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk, gebruik heeft gemaakt van en/of heeft afgeleverd en/of voorhanden heeft gehad van een (of meer) vals(e) en/of vervalst(e) geschrifte(n) als ware(n) zij echt en onvervalst, te weten,

- vervoerdocument [bedrijf 10] d.d. 23-04-2010 (D-332, geadresseerde [bedrijf BV] ) en/of
- vervoerdocument [bedrijf 10] d.d. 10-06-2010 (D-300, geadresseerde [bedrijf BV] ) en/of
- vervoerdocument [bedrijf 10] d.d. 10-09-2010 (D-301, geadresseerde [bedrijf BV] ) en/of
- vervoerdocument [bedrijf 10] d.d. 21-09-2010 (D-302, geadresseerde [bedrijf BV] ) en/of
- vervoerdocument [bedrijf 10] d.d. 23-09-2010 (D-303, geadresseerde [bedrijf BV] ) en/of
- vervoerdocument [bedrijf 10] d.d. 30-09-2010 (D-304, geadresseerde [bedrijf BV] ) en/of
- vervoerdocument [bedrijf 10] d.d. 12-10-2010 (D-305, geadresseerde [bedrijf 11] ) en/of
- vervoerdocument [bedrijf 10] d.d. 26-10-2010 (D-306, geadresseerde [bedrijf 11] ) en/of
- vervoerdocument [bedrijf 10] d.d. 01-11-2010 (D-307, geadresseerde [bedrijf 11] ) en/of
- vervoerdocument [bedrijf 10] d.d. 09-11-2010 (D-308, geadresseerde [bedrijf 11] ) en/of
- vervoerdocument [bedrijf 10] d.d. 11-11-2010 (D-309, geadresseerde [bedrijf 11] ) en/of
- vervoerdocument [bedrijf 10] d.d. 09-12-2010 (D-310, geadresseerde [bedrijf BV] ) en/of
- vervoerdocument [bedrijf 10] d.d. 08-03-2011 (D-311, geadresseerde [bedrijf 11] ),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, bestaande dat gebruik maken en/of doen laten gebruik maken telkens hieruit dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) vorenbedoelde geschriften, heeft/hebben, opgenomen in de administratie van eenmanszaak [bedrijf 2] , bestaande die valsheid of vervalsing (telkens) hierin dat op voornoemde geschrifte(n) onder meer in strijd met de waarheid is vermeld dat een of meer goed(eren) was/waren vervoerd en/of afgeleverd.
(Artikel 225 lid 2Wetboek van strafrecht
Artikel 47 lid 1 Wetboek van strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen moeten worden verklaard. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft de onjuiste aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 2] opgemaakt. Daarbij is [persoon 7] mede bepalend geweest voor de gegevens die zijn ingediend.
Verdachte heeft daarnaast ook valse facturen en vervoersbrieven opgemaakt. Hij heeft facturen gemaakt voor afnemers die hij niet kende en waarvan hij niet wist ten tijde van de aan- of verkoop dat daaraan goederen waren verkocht of geleverd. Door een “stempel- en papiermachine” te zijn, heeft verdachte daarom op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem gemaakte documenten niet overeen kwamen met de werkelijkheid. Hij kende immers de afnemers en leveranciers niet, zag de goederen niet in zijn bedrijf en had geen grip op het vervoer.
BTW fraude kan alleen worden gepleegd als mensen zich organiseren en met elkaar samenwerken. Om als een natuurlijke persoon een BTW carrousel in de lucht te tillen zonder medewerking van anderen, is praktisch onmogelijk. Dat vereist organisatie, planning en afstemming tussen de verschillende deelnemers aan de fraude. Uit het dossier blijkt dat [persoon 7] en [persoon 6] de kern van de criminele organisatie vormden. Verdachte was met [bedrijf 2] faciliterend voor [persoon 7] .
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Verdachte is op verzoek van zijn stiefzoon, [persoon 7] , betrokken geraakt bij de in- en verkoop van mobiele telefoons. Hij kreeg een gewone en beslist niet overdreven beloning voor zijn bijdrage. Hij verzekerde de handel goed, verzorgde de administratie rondom de inkoop, de uitslag van de goederen en de vervoersdocumenten en deed zowel de betalingen als de aangiften omzetbelasting. Hij zag de goederen echter niet zelf, want die werden via de opslag of rechtstreeks geleverd. Er was voor hem geen aanleiding om te denken dat hij iets laakbaars deed en hij had dus geen opzet op de ten laste gelegde strafbare feiten.
Verdachte wist niet en had niet kunnen weten dat hij deelnam aan transacties die onderdeel waren van BTW fraude. Er is dus niet voldaan aan de eisen van het Kittel-arrest, zodat het onder 2 ten laste gelegde niet kan worden bewezen. De enkele omstandigheid dat [persoon 7] de stiefzoon van verdachte is, is onvoldoende voor bewezenverklaring van wetenschap.
Uit de bewijsmiddelen volgt ook niet dat de onder 3 en 4 ten laste gelegde documenten vals zijn. Er hebben immers gewoon verkopen en leveringen plaatsgevonden.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Valsheid in geschrifte / gebruik valse geschriften
Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van de inhoud van het dossier vast dat de onder 3 en 4 ten laste gelegde geschriften niet conform de waarheid zijn opgemaakt. Desondanks zal verdachte van deze feiten worden vrijgesproken, nu niet bewezen kan worden dat hij die documenten valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk ze als echt en onvervalst te gebruiken en/of opzettelijk die valse documenten heeft gebruikt.
Verdachte is zonder zijn medeweten door zijn stiefzoon, [persoon 7] , gebruikt voor het plegen van fraude. Daarbij heeft [persoon 7] ervoor gezorgd dat informatie waaruit verdachte had kunnen opmaken dat er sprake was van fraude – bijvoorbeeld informatie met betrekking tot de geldstromen op de derdenrekening van [bedrijf 12] – buiten het zicht van verdachte bleef. Ook had verdachte geen zicht op de prijsval die later in de BTW carrousel plaatsvond of op het feit dat door rechtspersonen later in de carrousel geen aangiften omzetbelasting werd gedaan. Ten slotte had verdachte ook geen zicht op de winsten die [persoon 7] zichzelf toebedeelde. Verdachte heeft slechts facturen en vervoersbewijzen opgemaakt of laten opmaken en vervolgens gebruikt aan de hand van informatie die door [persoon 7] werd verstrekt. Dat hij daarbij zelf geen zicht heeft gehad op de goederen- en geldstromen is onvoldoende om (voorwaardelijk) opzet op het valselijk opmaken van de genoemde documenten te bewijzen.
4.3.2.
Criminele organisatie
Hoewel fraude door middel van een BTW carrousel – waarvan naar het oordeel van de rechtbank sprake was – zonder twijfel een zekere planning vereist, zoals door de officier van justitie is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
Uit het dossier blijkt dat medeverdachte [persoon 7] de initiator van de fraude was en daartoe, al dan niet direct, de controle had over een aantal rechtspersonen. Middels die rechtspersonen waren meerdere andere natuurlijke personen, waaronder verdachte, betrokken bij handelingen die gericht waren op de uiteindelijke fraude. Er kan echter niet bewezen worden dat verdachte en de medeverdachten [persoon 1] en [persoon 2] , alsmede [persoon 5] – en de rechtspersonen die zij formeel bestuurden – in zijn algemeenheid wisten van het criminele oogmerk van [persoon 7] . Naar het oordeel van de rechtbank zijn zij en hun bedrijven door [persoon 7] gebruikt, zonder dat zij op enig moment zicht hebben gehad of hadden moeten hebben op de fraude. Ook ten aanzien van afnemers [persoon 3] , [persoon 4] en V.O.F. [bedrijf 5] kan niet worden bewezen dat zij deel hebben uitgemaakt van een samenwerkingsverband gericht op BTW fraude. Van de rechtspersonen [bedrijf 3] B.V., [bedrijf 4] B.V., en [bedrijf BV] en [bedrijf 7] , die al dan niet direct (ook) door [persoon 7] werden aangestuurd, kan wel vastgesteld worden dat zij onderdeel hebben uitgemaakt van een fraude structuur, maar hun strafbare handelen kan zozeer worden vereenzelvigd met het handelen van [persoon 7] zelf dat er niet zozeer sprake is van een samenwerkingsverband van één natuurlijk persoon met meerdere rechtspersonen, maar van één natuurlijk persoon die meerdere rechtspersonen als ‘werktuigen’ heeft gebruikt voor het plegen van fraude. Ten slotte blijkt uit het dossier te weinig over de vermoede samenwerking tussen [persoon 7] en [persoon 6] om te kunnen bewijzen dat zij de kern van een samenwerkingsverband hebben gevormd. Anders dan door de officier van justitie is betoogd, is de rechtbank dus van oordeel dat er geen sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband van meerdere personen die een gemeenschappelijk oogmerk deelde. Het onder 1 ten laste gelegde kan dus niet worden bewezen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, zoals in rubriek 4.3.1. is overwogen, niet kan worden bewezen dat verdachte wist of de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij zich schuldig maakte aan het opmaken of gebruiken van valse geschriften. Ook acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte wist dat zijn eenmanszaak werd gebruikt als schakel in een BTW carrousel. [persoon 7] verschafte hem slechts informatie voor het opmaken van de geschriften, zonder dat verdachte zicht had op de onjuistheid van de hem door [persoon 7] verstrekte informatie en de belastingfraude die zich later in de carrousel voordeed. Voor zover er al sprake zou zijn geweest van een gestructureerd samenwerkingsverband kan in ieder geval dus niet worden bewezen dat verdachte in zijn algemeenheid wist van dat criminele oogmerk. Ook om die reden moet verdachte dus van het onder 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
4.3.3.
Onjuiste aangiften omzetbelasting
Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte wist of had moeten weten dat hij met zijn eenmanszaak [bedrijf 2] deelnam aan transacties die onderdeel uitmaakten van een BTW fraude. De situatie van het Kittel arrest, inhoudende dat er geen recht op aftrek van voorbelasting is indien de ondernemer wist of had moeten weten dat hij door zijn aankoop deelneemt aan een transactie die onderdeel uitmaakt van een BTW fraude, doet zich dus niet voor. Dit betekent dat verdachte wel recht had op aftrek van voorbelasting. Er kan dus niet worden bewezen dat de door verdachte ingediende aangiften omzetbelasting op dit punt onjuist waren.
Wel blijkt uit het dossier dat vervoersbescheiden zijn opgemaakt ter onderbouwing van leveringen naar een andere EU lidstaat die nooit hebben plaatsgevonden. In werkelijkheid zijn deze goederen binnen Nederland geleverd. Verdachte had het nultarief dus niet mogen toepassen. Nu verdachte niet wist van de onjuistheid van deze vervoersbescheiden, kan echter niet worden bewezen dat hij op dit punt opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. G.M. van Dijk en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 maart 2017.