ECLI:NL:RBAMS:2017:393

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
13/710113-12 (a) en 13/733012-13 (b)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en verduistering door een postfunctionaris in het kader van phishing fraude

Op 24 januari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met phishing fraude. De verdachte, geboren in 1985 in Suriname en werkzaam bij PostNL, werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, verduistering door een postfunctionaris, diefstal door middel van een valse sleutel en wapenbezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een periode van enkele maanden poststukken van PostNL had verduisterd, waaronder betaalpassen en pincodes, en deze had overhandigd aan medeverdachten die hiermee frauduleuze opnames deden. De rechtbank maakte onderscheid tussen twee samenwerkingsverbanden binnen de criminele organisatie, waarbij de verdachte een cruciale rol speelde in het verduisteren van poststukken en het faciliteren van diefstallen. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan de ten laste gelegde feiten en legde een gevangenisstraf van 16 maanden op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen, ABN AMRO en ING, toegewezen voor de geleden schade door de frauduleuze activiteiten van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/710113-12 (zaak A) en 13/733012-13 (zaak B) (promis)
Datum uitspraak: 24 januari 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaken tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 oktober 2016, 26 oktober 2016, 28 oktober 2016 en 10 januari 2017.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Vriezen-Buist, en van wat verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en zijn raadsman, mr. T. den Haan, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

[verdachte] wordt, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 25 oktober 2016, samengevat en zakelijk weergegeven, verweten dat hij zich in verschillende plaatsen in Nederland heeft schuldig gemaakt aan
  • het medeplegen van verduistering door een postfunctionaris in de periode van 30 februari 2012 tot en met 14 juni 2012 (feit 1 zaak A);
  • diefstal in vereniging waarbij de daders de weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel in de periode van 10 april 2012 tot en met 14 juni 2012 (feit 2 zaak A);
  • het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven in de periode van 6 februari 2012 tot en met 15 juni 2012 (feit 3 zaak A);
  • het medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen van categorie II (stroomstootwapen) op 18 juni 2012 (zaak B).
De volledige tekst van de tenlastelegging is als eerste bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn verder geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Deze zaak is voortgekomen uit het onderzoek 13Ostara. In dit onderzoek draait het om een vorm van fraude die bekend staat onder de naam “phishing”. Phishing houdt kort gezegd in dat rekeninghouders of banken onder valse voorwendselen worden bewogen tot de afgifte van vertrouwelijke gegevens, die nodig zijn voor internetbankieren. Met die gegevens worden buiten weten van de rekeninghouders geldbedragen van hun bankrekeningen overgeboekt naar de bankrekeningen van katvangers. Een andere variant is het hengelen naar poststukken van rekeninghouders met daarin vertrouwelijke informatie en betaalpassen. De laatste stap in het proces van phishing is het zo snel mogelijk contant opnemen van het geld. Inherent aan phishing is de betrokkenheid van meerdere personen en een zekere mate van organisatie. De verdachten die tijdens onderzoek 13Ostara in beeld zijn gekomen en door de politie als hoofdverdachten in dit onderzoek zijn aangemerkt, zijn [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ), [verdachte] , [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ), [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8] ) en [medeverdachte 9] (hierna: [medeverdachte 9] ).
Uit de resultaten van onderzoek 13Ostara heeft de politie afgeleid dat organisatorisch te werk is gegaan en dat gebruik is gemaakt van voormelde twee werkwijzen. In eerste instantie zijn e-mails verspreid die van banken afkomstig leken en waarin rekeninghouders werd gevraagd om vertrouwelijke gegevens in te vullen. De rekeninghouders zijn vervolgens gebeld door een vrouw die zich als bankmedewerkster voorstelde en hun gedurende het telefoongesprek de inlogcodes voor internetbankieren ontfutselde. Met deze gegevens konden geldbedragen van de bankrekeningen van de rekeninghouders worden overgeboekt naar de bankrekeningen van katvangers en daarna door middel van pinopnames worden veiliggesteld. Volgens de politie zouden [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] bij deze werkwijze zijn betrokken. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn vanwege deze vermeende betrokkenheid aangehouden. De politie vermoedt dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] na deze aanhoudingen zijn overgestapt op de andere werkwijze, waarbij vertrouwelijke gegevens van rekeninghouders zijn verkregen door het stelselmatig verduisteren van poststukken van banken. Met de verkregen betaalpassen en afhaalberichten konden katvangers bij bankfilialen pinbrieven met pincodes ophalen, waarna geldbedragen direct vanaf de bankrekeningen van rekeninghouders werden opgenomen. Voor deze werkwijze zouden [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] contact hebben gezocht met PostNL-medewerker [verdachte] en hebben samengewerkt met [verdachte] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 9] en later ook [medeverdachte 2] . Voor beide werkwijzen werd verder gebruik gemaakt van de diensten en informatie van [medeverdachte 6] en verscheidene bankmedewerkers.
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van phishing fraude. [verdachte] wordt ook verweten dat hij gedurende zijn werkzaamheden bij PostNL poststukken voor de criminele organisatie heeft verduisterd en dat hij samen met andere deelnemers van de criminele organisatie was betrokken bij diefstal door middel van een valse sleutel.
Na de aanhouding van [verdachte] is zijn woning doorzocht. Daarbij is een stroomstootwapen aangetroffen en in beslag genomen. [verdachte] is daarom verder ten laste gelegd dat hij zich aan wapenbezit heeft schuldig gemaakt.
De vraag die thans voorligt, is of op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting bewezen kan worden dat [verdachte] zich aan deze strafbare feiten heeft schuldig gemaakt.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de in zaak A onder 3 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie heeft zij daartoe het volgende betoogd.
Op basis van de inhoud van het dossier, met name zaakdossier 140 [naam 1] , kan worden bewezen dat de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [verdachte] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] samen met [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) en andere onbekend gebleven personen een georganiseerd en duurzaam samenwerkingsverband hebben gevormd. Dit samenwerkingsverband was gericht op het plegen van misdrijven, zoals het oplichten van banken, verduisteren van poststukken en witwassen van de opbrengsten uit deze misdrijven, om snel veel geld te verdienen. Uit het dossier is een interne structuur af te leiden van onder andere leiders, ronselaars, begeleiders van katvangers, corrupte postmedewerkers en bankmedewerkers, pinners, de beller en de overschrijver. De verdachten hadden in de criminele organisatie ieder hun eigen rol en taak, die cruciaal was voor het welslagen van de door de organisatie beoogde misdrijven. Zij waren, anders dan de katvangers, niet volledig inwisselbaar en gingen op in hun rol. De verdachten waren zich ervan bewust dat zij betrokken waren bij een groter samenwerkingsverband dat strafbare feiten pleegde. Zonder hun gedragingen zouden de beoogde misdrijven niet, dan wel niet zo succesvol, zijn gepleegd.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] partieel van het onder 1 ten laste gelegde feit in zaak A moet worden vrijgesproken en dat verder vrijspraak moet volgen van de onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten in zaak A.
Het onder 1 ten laste gelegde feit in zaak A kan worden bewezen, met uitzondering van de gedachtestreepjes 1, 5, 6, 9 en 15. Weliswaar heeft [verdachte] erkend dat hij poststukken heeft verduisterd, maar het dossier bevat geen bewijs op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat hij de in deze gedachtestreepjes vermelde betaalpassen heeft verduisterd. Hij moet daarom ten aanzien van deze gedachtestreepjes worden vrijgesproken.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit in zaak A moet volgen, omdat niet kan worden bewezen dat [verdachte] als medepleger bij de diefstal was betrokken. De enkele omstandigheid dat [verdachte] de in de tenlastelegging vermelde betaalpassen zou hebben verduisterd en zou hebben overhandigd aan anderen, die daarmee de diefstal hebben gepleegd, is onvoldoende voor het bewijs van een zodanige significante of wezenlijke bijdrage, dat tussen [verdachte] en de daders sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen. Zijn betrokkenheid is niet verder gegaan dan medeplichtigheid. Als de rechtbank aan dit verweer voorbij gaat, moet [verdachte] worden vrijgesproken van alle opvolgende pintransacties. Op het moment dat [verdachte] op 10 mei 2012 een betaalpas aan een ander overhandigde, had hij wetenschap van en (voorwaardelijk) opzet op de pintransacties van diezelfde dag, maar niet op de pintransacties die met diezelfde betaalpas op andere, opvolgende dagen zijn verricht.
Het onder 3 ten laste gelegde feit in zaak A kan evenmin worden bewezen. Het dossier bevat geen bewijs voor een structurele, intensieve betrokkenheid van [verdachte] bij de veronderstelde criminele organisatie en het (voorwaardelijk) opzet op het oogmerk van de organisatie om misdrijven te plegen en daarmee onvoldoende bewijs voor zijn deelname aan deze criminele organisatie. Dat geldt vooral omdat [verdachte] de door hem verduisterde poststukken aan verschillende personen en partijen afdroeg.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde feit in zaak B, gezien de bekennende verklaring van [verdachte] , gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en geen bewijsverweer gevoerd.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de ten gelegde feiten acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, in het bijzonder de bewijsmiddelen die in de tweede bijlage bij dit vonnis zijn vervat, en overweegt als volgt.
4.4.1.
Verduistering als postfunctionaris (feit 1)
[verdachte] wordt verweten dat hij tijdens zijn werkzaamheden als postfunctionaris poststukken heeft verduisterd.
Op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring die [verdachte] ter terechtzitting heeft afgelegd, kan worden bewezen dat [verdachte] in de ten laste gelegde periode een grote hoeveelheid poststukken van PostNL en de inhoud daarvan, die vanwege zijn beroep als postfunctionaris aan hem waren toevertrouwd, heeft verduisterd. De vraag is of het dossier bewijs bevat voor het verduisteren van de in de gedachtestreepjes vermelde poststukken. De rechtbank verwijst in dit verband naar de volgende feiten en omstandigheden.
Gedachtestreepjes 3, 4, 7, 8, 10-12, 14 en 17-19
De politie heeft vanwege de verdenking dat [verdachte] poststukken van PostNL zou verduisteren, camera’s ingebouwd in de bus, waarmee [verdachte] tijdens zijn werkzaamheden vanaf het distributiecentrum post heeft vervoerd naar de postdepots in de Bijlmer. Daarna is de politie op 23 maart 2012, mede aan de hand van de camera’s, met de stelselmatige observatie van [verdachte] gestart. In het dossier bevinden zich observaties van de in de gedachtestreepjes 3, 4, 7, 8, 10-12, 14 en 17-19 vermelde dagen, waarop te zien is dat [verdachte] poststukken met daarin onder andere betaalpassen, kledingstukken en een dvd uit de postzakken heeft weggenomen en deze zich heeft toegeëigend. Hieruit leidt de rechtbank af dat het [verdachte] is geweest die de in deze gedachtestreepjes vermelde poststukken heeft verduisterd.
Gedachtestreepjes 2 en 16
Tijdens een doorzoeking van de woning van [verdachte] , op het adres [adres 1] in [plaats 1] , is de pinpas op naam van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) (gedachtestreepje 2) aangetroffen, die omstreeks 10 maart 2012 door de bank is afgegeven en verzonden. Ook zijn de pinbrieven voor de gezamenlijke rekening van [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) en [persoon 4] (gedachtestreepje 16) aangetroffen, die op 11 juni 2012 door de bank zijn afgegeven en verzonden. Hieruit leidt de rechtbank af dat het [verdachte] is geweest die het poststuk met de pinpas op of omstreeks 10 maart 2012 en de poststukken met de pinbrieven op 12 juni 2012 heeft verduisterd.
Gedachtestreepjes 5, 6, 9 en 15
Op of omstreeks 10 april 2012, 7 mei 2012 en 29 mei 2012 zijn creditcards op naam van [persoon 5] (hierna: [persoon 5] ), [persoon 6] (hierna: [persoon 7] ), [persoon 8] (hierna: [persoon 8] ) en [persoon 9] (hierna: [persoon 10] ) en brieven met de bijbehorende activeringscodes voor die creditcards door ING Bank N.V. (hierna: ING) afgegeven en verzonden en daarna uit het posttraject weggenomen. Het dossier bevat van deze dagen geen observaties op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat het [verdachte] is geweest die de poststukken met de creditcards en brieven met de activeringscodes heeft verduisterd. De creditcards en de brieven zijn ook niet in de woning van [verdachte] aangetroffen. Wel is gebleken dat de geadresseerden van de poststukken allen woonachtig zijn binnen het werkgebied van [verdachte] .
De verdenking dat [verdachte] deze creditcards en brieven met activeringscodes heeft verduisterd, is gegrond op de aangifte van ING, waarin staat vermeld dat de creditcards met een aan [verdachte] toegeschreven telefoonnummer zijn geactiveerd, namelijk met het telefoonnummer [telefoonnummer] . De politie heeft begin februari 2012 naar aanleiding van tapgesprekken en observaties [verdachte] geïdentificeerd als de gebruiker van dit telefoonnummer. In maart 2012 heeft de politie daarom een tap op het telefoonnummer aangesloten. Toen bleek dat het telefoonnummer niet in gebruik was, is deze tap niet verlengd. Omdat uit de observaties duidelijk was geworden dat [verdachte] tijdens zijn werkzaamheden wel gebruik maakte van mobiele telefoons, heeft de politie op 6 april 2012 een technisch hulpmiddel ingezet om informatie over de mobiele telefoons van [verdachte] te vergaren. Door de inzet hiervan kwam de politie te weten dat [verdachte] de beschikking had over twee mobiele telefoons met de IMEI-nummers eindigend op - [nummer 1] en - [nummer 2] . In het dossier bevinden zich tapgesprekken van deze mobiele telefoons, waarvan de telefoonnummers bij de politie onbekend zijn gebleven. Uit de aangesloten tap op het IMEI-nummer - [nummer 2] is naar voren gekomen dat met deze mobiele telefoon op 29 mei 2012 ING is gebeld om de creditcard op naam van [persoon 10] te activeren. Het dossier bevat verder observaties en tapgesprekken op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat de mobiele telefoon met IMEI-nummer - [nummer 2] gedurende de getapte periode steeds bij [verdachte] in gebruik was, ook op 29 mei 2012.
Al deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat het [verdachte] is geweest die met zijn mobiele telefoon met het IMEI-nummer - [nummer 2] , met daarin het telefoonnummer [telefoonnummer] , de creditcard op naam van [persoon 10] heeft geactiveerd en zich het poststuk met deze creditcard en activeringscode op of omstreeks 29 mei 2012 heeft toegeëigend (gedachtestreepje 15). In het verlengde daarvan acht de rechtbank ook bewezen dat [verdachte] met dat telefoonnummer de andere drie creditcards op naam van [persoon 5] , [persoon 7] en [persoon 8] heeft geactiveerd en zich ook de poststukken met deze creditcards en activeringscodes op of omstreeks 10 april 2012 en 7 mei 2012 heeft toegeëigend (gedachtestreepje 5, 6 en 9). Anders dan de raadsman heeft bepleit, kan het gegeven dat het telefoonnummer op 14 maart 2012 niet in gebruik was, niet leiden tot de conclusie dat het telefoonnummer daarna ook niet meer in gebruik is geweest. Kennelijk heeft [verdachte] op enig moment de simkaart met het telefoonnummer [telefoonnummer] weer in gebruik genomen. Het gegeven dat [verdachte] op of omstreeks de in de gedachtestreepjes vermelde dagen geen gebruik heeft gemaakt van de van een camera voorziene PostNL-bus en dat zich van die dagen dus geen observaties bevinden in het dossier, maakt de conclusie van de rechtbank ook niet anders. Immers, dit betekent niet dat [verdachte] op of rond deze dagen niet heeft gewerkt en de poststukken niet verduisterd kan hebben.
Conclusie verduistering
Dit alles leidt ertoe dat het onder 1 ten laste gelegde feit is bewezen, met uitzondering van gedachtestreepje 1.
Op 29 februari 2012 heeft ING op naam van [persoon 11] een nieuwe betaalpas afgegeven en verzonden naar zijn adres. Dit adres valt binnen het werkgebied van [verdachte] . Op 18 juni 2012 is tijdens een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 8] , op het adres [adres 2] in [plaats 1] , deze nieuwe betaalpas aangetroffen. Hoewel [verdachte] heeft erkend dat hij deze woning wel eens bezocht, aangezien zijn vrienden en neven [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] hier verbleven, kan dit niet zonder meer leiden tot de conclusie dat [verdachte] het poststuk met de betaalpas heeft verduisterd. Omdat het dossier hiervoor ook geen andere aanknopingspunten bevat, wordt [verdachte] ten aanzien van gedachtestreepje 1 vrijgesproken.
4.4.2.
Diefstal door middel van een valse sleutel (feit 2)
[verdachte] wordt ook verweten dat hij als medepleger was betrokken bij de diefstallen door middel van een valse sleutel ten aanzien van de rekeninghouders [persoon 5] , [persoon 7] , [persoon 8] , [persoon 10] , [persoon 12] (hierna: [persoon 12] ), [persoon 13] (hierna: [persoon 13] ), [persoon 14] (hierna: [persoon 14] ) en [persoon 15] (hierna: [persoon 15] ).
Op basis van het dossier kan worden bewezen dat met de door [verdachte] verduisterde betaalpassen op naam van deze rekeninghouders geldbedragen zijn weggenomen door middel van het onbevoegd gebruik van die betaalpassen en de bijbehorende pincodes. Ter terechtzitting heeft [verdachte] hierover verklaard dat hij poststukken met betaalpassen en (afhaalberichten voor) pincodes heeft verduisterd en deze daarna aan anderen heeft overhandigd, die daarmee geldbedragen konden pinnen of daarmee betalingen konden verrichten. [verdachte] wist niet met welke betaalpassen wel of niet geld zou worden weggenomen. Ook had hij geen wetenschap van de hoogte van de opgenomen geldbedragen. Wel heeft hij verklaard dat hij hieraan heeft verdiend, variërend van een paar tientjes tot € 100,- per poststuk.
De vraag is of in het dossier nog andere feiten en omstandigheden dan de betrokkenheid van [verdachte] als verduisteraar worden aangedragen die maken dat hij als medepleger van de diefstallen moet worden aangemerkt. Naar het oordeel van de rechtbank is dit, met uitzondering van [persoon 12] , niet het geval.
Het dossier bevat ten aanzien van de rekeninghouders [persoon 5] , [persoon 7] , [persoon 8] , [persoon 10] , [persoon 13] , [persoon 14] en [persoon 15] onvoldoende aanknopingspunten dat de rol van [verdachte] verder ging dan die van verduisteraar van de betaalpassen en pincodes. Aldus heeft [verdachte] gelegenheid geboden en middelen verstrekt voor het plegen van diefstallen, maar is van enige directe betrokkenheid bij de diefstallen zelf (het pinnen) niet gebleken. Zodoende kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat [verdachte] in een nauwe en bewuste samenwerking met anderen een significante bijdrage heeft geleverd aan de ten laste gelegde diefstallen en dat hij als medepleger (voorwaardelijk) opzet had op het deelnemen aan dat misdrijf.
Dit ligt anders ten aanzien van de rekeninghouder [persoon 12] .
Op 30 april 2012 heeft [persoon 12] een nieuwe betaalpas voor haar bankrekening aangevraagd. Deze betaalpas is door ING afgegeven en op 7 mei 2012 verzonden naar het huisadres van [persoon 12] , waarna de betaalpas door [verdachte] is bemachtigd. Daarna heeft [medeverdachte 9] op 10 mei 2012 met de betaalpas vanaf de bankrekening van [persoon 12] een betaling verricht van € 1,30 in station Bijlmer en een geldbedrag van € 900,- contant opgenomen bij een ING pinautomaat in station Amstel. [persoon 12] was hiervan niet op de hoogte en heeft hier ook niet om verzocht.
In het dossier bevinden zich observaties van 10 mei 2012, waarbij de politie heeft waargenomen dat [verdachte] na zijn werkzaamheden voor PostNL [medeverdachte 9] met de auto heeft opgehaald en dat zij zich daarna gezamenlijk hebben begeven naar station Bijlmer. Het dossier bevat ook tapgesprekken van 10 mei 2012 tussen [verdachte] en [medeverdachte 9] , waaruit naar voren is gekomen dat [medeverdachte 9] eenmaal in station Bijlmer niet meer wist of hij ‘moest gaan’ en dat hij niet durfde. [verdachte] heeft toen geantwoord dat [medeverdachte 9] bij hem terug moest komen. De politie heeft vervolgens waargenomen dat [medeverdachte 9] bij de auto terugkwam en dat [verdachte] [medeverdachte 9] naar station Amstel heeft gereden. Na de opname bij de pinautomaat in dit station is [medeverdachte 9] weer bij [verdachte] in de auto gestapt en zijn zij samen vertrokken richting de woning van [verdachte] .
Al deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, waaronder de taakverdeling, de betrokkenheid en de rol van [verdachte] bij de voorbereiding, uitvoering en afhandeling van het misdrijf en de verklaring van [verdachte] dat hij aan het verduisteren heeft verdiend, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] in een nauwe en bewuste samenwerking met [medeverdachte 9] een significante bijdrage heeft geleverd aan de diefstal door middel van een valse sleutel. Zijn handelen was van wezenlijk belang voor de verwezenlijking van dit beoogde misdrijf. Gelet op de gedragingen van [verdachte] , naar hun uiterlijke verschijningsvorm en in onderling verband bezien, acht de rechtbank het opzet van [verdachte] op zowel zijn eigen bijdrage als het misdrijf dat hij daarmee heeft ondersteund, bewezen. Om die reden moet hij als medepleger van de diefstal worden aangemerkt.
Dit alles leidt ertoe dat de onder 2 ten laste gelegde diefstal door middel van valse sleutel ten aanzien van [persoon 12] is bewezen. [verdachte] wordt van de overige ten laste gelegde diefstallen vrijgesproken.
4.4.3.
Deelname aan een criminele organisatie (feit 3)
Juridisch kader
De verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [verdachte] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] wordt verweten dat zij hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Onder een organisatie als bedoeld in dit artikel moet worden verstaan een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en continuïteit tussen een verdachte en tenminste één andere persoon. Hoewel het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond hoeft te zijn en het ook niet zo is dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die behoren tot de organisatie, moet een deelnemer om tot de organisatie te behoren wel een aandeel hebben in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel die gedragingen ondersteunen. Niet is vereist dat een deelnemer de door de organisatie beoogde misdrijven heeft uitgevoerd of opzet op die misdrijven had. Wel is (voorwaardelijk) opzet vereist voor de wetenschap van een verdachte dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Deelname aan een criminele organisatie betreft een zelfstandig strafbaar feit, waarbij een verdachte strafbaar is enkel vanwege zijn deelneming aan die organisatie. Dat betekent dat van het begaan van dat strafbare feit al sprake kan zijn als (nog) geen andere strafbare feiten zijn gepleegd, maar wel het oogmerk daartoe bestaat alsmede de deelneming hieraan. Omgekeerd brengt dit mee dat bewezenverklaring van ten laste gelegde betrokkenheid bij strafbare feiten niet automatisch tot bewezenverklaring van deelname aan de criminele organisatie leidt.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van voldoende samenhang in het handelen van de deelnemers aan de criminele organisatie, moet worden gezocht naar aanwijzingen of aanknopingspunten dat deze deelnemers zich bewust waren van hun rol of taak in het geheel, zoals te vinden zouden zijn in de aard en frequentie van onderlinge afspraken en contacten. Uiteraard kunnen tot het bewijs van een dergelijke bewuste betrokkenheid ook de bewijsmiddelen bijdragen die dienen als redengevende feiten en omstandigheden voor de bewezenverklaring van andere ten laste gelegde feiten. Verder is van belang dat ook gedragingen van een verdachte die medeplichtigheid bij of tot enig misdrijf opleveren, waarop het oogmerk van een criminele organisatie was gericht, kunnen worden gekwalificeerd als deelneming aan die organisatie.
Binnen dit juridisch kader zal de rechtbank bezien of kan worden bewezen dat sprake is geweest van een criminele organisatie, waaraan de verdachten hebben deelgenomen.
Beoordeling van het ten laste gelegde
Inherent aan de phishing fraude die gedurende onderzoek 13Ostara aan het licht is gekomen, is een zekere mate van organisatie van de activiteiten. Immers, vertrouwelijke informatie en klantgegevens van rekeninghouders worden verkregen, katvangers worden geronseld, nieuwe betaalpassen en pincodes worden aangevraagd, poststukken met betaalpassen en afhaalberichten voor pincodes worden door postmedewerkers onderschept en geldbedragen worden veiliggesteld door geldbedragen naar de bankrekeningen van katvangers over te boeken en op te nemen of direct vanaf de bankrekeningen van getroffen rekeninghouders op te nemen. Deze handelwijze vergt een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Dat geldt vooral omdat er op bepaalde momenten snel gehandeld moet worden, wil een dergelijke fraude succesvol zijn.
De rechtbank stelt voorop dat bewezen is dat [verdachte] zich in de ten laste gelegde periode heeft schuldig gemaakt aan het stelselmatig verduisteren van poststukken en het medeplegen van diefstal door middel van een valse sleutel. Uit het dossier kan bovendien een verdergaande betrokkenheid bij phishing worden afgeleid.
Daarbij stelt de rechtbank voorop dat op basis van het dossier onderscheid moet worden gemaakt tussen twee samenwerkingsverbanden. Het eerste samenwerkingsverband hield zich bezig met het plegen van phishing door vertrouwelijke informatie van rekeninghouders te verkrijgen met hulp van bankmedewerkers, het verspreiden van e-mails die van een bank afkomstig leken, het telefonisch benaderen van rekeninghouders om hun inlogcodes voor internetbankieren te ontfutselen, en door vervolgens daarmee geldbedragen over te boeken naar de bankrekeningen van katvangers. Deze geldbedragen werden dan contant opgenomen door katvangers die door deelnemers van de organisatie werden aangestuurd en begeleid, of door die deelnemers zelf. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier worden afgeleid dat deze werkwijze is toegepast door een samenwerkingsverband dat bestond uit onder andere [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . Het tweede samenwerkingsverband hield zich eveneens bezig met het plegen van phishing, maar door middel van een andere werkwijze, namelijk door stelselmatig poststukken te verduisteren, nieuwe betaalpassen en pincodes aan te vragen, poststukken met die nieuwe betaalpassen en afhaalberichten voor pincodes te verduisteren en daarna katvangers voorzien van valse legitimatiebewijzen onder begeleiding bij bankfilialen de pinbrieven met nieuwe pincodes te laten ophalen. Met de onderschepte betaalpassen en de verkregen pincodes werden vervolgens geldbedragen contant opgenomen door katvangers of deelnemers van de organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze tweede organisatie bestaan uit onder andere [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] , [verdachte] en [medeverdachte 8] .
Uit de bewijsmiddelen, met name de tapgesprekken, de observaties, de tijdens de doorzoekingen in beslag genomen documenten en betaalpassen op naam van getroffen rekeninghouders en de verklaringen van [medeverdachte 7] , volgt dat [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] , [verdachte] en [medeverdachte 8] in een gestructureerd samenwerkingsverband zeer nauw betrokken waren bij het phishing proces waarbij het pinnen van geld direct vanaf de bankrekeningen van getroffen rekeninghouders centraal stond. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] komen in het dossier naar voren als de kern van de organisatie en als sturende, leidinggevende personen, die katvangers ronselden en aanstuurden en valse legitimatiebewijzen regelden, waarmee de katvangers bankfilialen binnengingen om pinbrieven met nieuwe pincodes op te halen. Ook stonden zij in contact met [verdachte] , die voor hen gedurende een langere periode stelselmatig betaalpassen en afhaalberichten voor pincodes verduisterde, die nodig waren om pinbrieven op te halen en later geldbedragen te kunnen pinnen. Hoewel [verdachte] deze rol binnen de organisatie niet heeft erkend, heeft hij ter terechtzitting wel erkend dat hij poststukken heeft verduisterd en overhandigd aan anderen, om geld bij te verdienen. [medeverdachte 7] behoorde niet tot de kern van de organisatie. Zij heeft zich binnen het phishing proces gericht op het ophalen van pinbrieven bij bankfilialen en pinnen van geldbedragen met de verduisterde betaalpassen en verkregen pincodes. [medeverdachte 7] handelde hierbij in opdracht van anderen, zoals [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] . Aan hen stond zij de gepinde geldbedragen af. [medeverdachte 7] heeft deze rol binnen de organisatie erkend. Haar rol kan naar het oordeel van de rechtbank enigszins gelijk worden getrokken met die van de katvangers, met dat verschil dat bij [medeverdachte 7] meer dan bij de katvangers sprake was van een bewustheid om deel te nemen aan een organisatie, dat zij ook zelf het initiatief nam door [medeverdachte 4] om opdrachten (‘werk’) te vragen en dat zij gedurende een langere periode een aandeel heeft gehad in deze organisatie.
In het licht van deze feiten en omstandigheden, waaronder de betrokkenheid van [verdachte] , de taakverdeling en de frequentie en inhoud van de onderlinge contacten, acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] , [verdachte] en [medeverdachte 8] dat moet aangemerkt worden als een criminele organisatie in bovenbedoelde zin. Het gaat om een duurzaam verband van samenwerkende personen, die zich gedurende geruime tijd en met een zekere frequentie bezighielden met het plegen van phishing. Door de verdediging is wel gesuggereerd dat veeleer sprake was van concurrentie dan van samenwerking; zovelen hielden zich destijds bezig met phishing fraude en iedereen probeerde voor zich wat bij te verdienen. Dit verweer faalt. Zoals hiervoor is overwogen en uit de bewijsmiddelen blijkt, werkten de genoemde verdachten in de bewezen verklaarde periode samen bij het oplichten van banken en rekeninghouders. Dat ook andere personen zich in de bewuste periode in georganiseerd verband bezig hebben gehouden met vergelijkbare vormen van fraude, doet voor de beoordeling van het samenwerkingsverband van deze verdachten niet ter zake.
Op basis van de bewijsmiddelen kan niet worden bewezen wat de precieze afspraken tussen de verdachten waren of dat de verdachten met elke deelnemer van de organisatie bekend zijn geweest of contact hebben gehad, maar dat is voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie ook niet vereist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] een substantieel aandeel gehad in de criminele organisatie en de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Ook worden uit de bewijsmiddelen afgeleid zijn bewuste betrokkenheid bij deze criminele organisatie en het (voorwaardelijk) opzet op het oogmerk van de organisatie om misdrijven te plegen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen.
Dit leidt ertoe dat het onder 3 ten laste gelegde feit in zaak A is bewezen.
Het dossier bevat geen bewijs dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband met de andere in de tenlastelegging vermelde verdachten. De enkele omstandigheid dat deelnemers van de criminele organisatie telefonisch contact hebben gehad met enkele andere verdachten, is hiervoor onvoldoende. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.
4.4.4.
Wapenbezit (zaak B)
Op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van [verdachte] , is ook het ten laste gelegde feit in zaak B bewezen, namelijk dat [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een stroomstootwapen.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte [verdachte]
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit in zaak A
in de periode van 10 maart 2012 tot en met 14 juni 2012 in Nederland een aan PostNL toevertrouwd stuk, opzettelijk zich heeft toegeëigend en/of enig daarin gesloten voorwerp zich heeft toegeëigend, terwijl hij, verdachte, werkzaam is bij PostNL, immers heeft hij aldaar opzettelijk onder andere
- op of omstreeks 10 maart 2012 een envelop van ING met daarin de pinpas van rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [persoon 2] en
- op 4 april 2012 een pakket met daarin een overhemd en
- op 6 april 2012 een pakket met opschrift "H&M" met daarin een broek en
- op of omstreeks 10 april 2012 enveloppen van ING met daarin de creditcard met nummer [rekeningnummer 2] ten name van [persoon 5] en een bij die creditcard bijhorende activeringscode en
- op of omstreeks 10 april 1012 enveloppen van ING met daarin de creditcard met nummer [rekeningnummer 3] ten name van [persoon 6] en een bij die creditcard bijhorende activeringscode en
- op 11 april 2012 enveloppen met daarin oranje bankpassen en met daarin een DVD en
- op 12 april 2012 een envelop met daarin een oranje bankpas en
- op of omstreeks 7 mei 2012 enveloppen van ING met daarin de creditcard met nummer [rekeningnummer 4] ten name van [persoon 8] en een bij die creditcard bijhorende activeringscode en
- op 9 mei 2012 een envelop met daarin een bankpas van ING en
- op of omstreeks 10 mei 2012 enveloppen met daarin bankpassen van ING en poststukken die gericht waren aan het ING bankkantoor aan de [adres 3] met daarin een betaalpas met pasnummer [nummer 3] ten name van [persoon 13] en een bij die betaalpas bijhorende pincode en
- op of omstreeks 10 mei 2012 enveloppen van ING met daarin de creditcard met nummer [rekeningnummer 5] ten name van [persoon 14] en een bij die creditcard bijhorende activeringscode en
- op of omstreeks 10 mei 2012 enveloppen van ING met daarin de creditcard met nummer [rekeningnummer 6] ten name van [persoon 15] en een bij die creditcard bijhorende activeringscode en
- op 15 mei 2012 een envelop met daarin een oranje bankpas en
- op of omstreeks 29 mei 2012 enveloppen van ING met daarin de creditcard met nummer [rekeningnummer 7] ten name van [persoon 9] en een bij die creditcard bijhorende activeringscode en
- op 12 juni 2012 enveloppen van ABN AMRO met daarin pinbrieven van rekeningnummer [rekeningnummer 8] ten name van [persoon 3] en [persoon 4] en
- op 12 juni 2012 enveloppen van ING met daarin bankpassen en
- op 13 juni 2012 enveloppen van ING met daarin een of meer bankpas(sen) en
- op 14 juni 2012 enveloppen van ABN AMRO met daarin debitcards met nummers [nummer 4] en [nummer 5] van rekeningnummer [rekeningnummer 8] ten name van [persoon 3] en [persoon 4] ,
zich toegeëigend en/of enig daarin gesloten voorwerp zich toegeëigend;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit in zaak A
op 10 mei 2012 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening geldbedragen heeft weggenomen, immers hebben hij en zijn mededader aldaar op 10 mei 2012 EUR 900,- en EUR 1,30 (afkomstig van het rekeningnummer [rekeningnummer 9] ten name van [persoon 12] ), welke bedragen toebehoren aan die [persoon 12] , weggenomen, waarbij hij en zijn mededader die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van gebruikmaking van een valse sleutel, te weten een pincode, tot welke hij en zijn mededader niet waren gerechtigd;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit in zaak Aomstreeks de periode van 6 februari 2012 tot en met 15 juni 2012 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] en [persoon 1] en één of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten verduistering gepleegd door postfunctionaris (artikel 273b Wetboek van Strafrecht) en oplichting van (rechts)personen (artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht) en (gewoonte)witwassen van geldbedragen (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht) en diefstal (in vereniging) met gebruikmaking van valse sleutels (artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
ten aanzien van het ten laste gelegde feit in zaak B
op 18 juni 2012 te Amsterdam een wapen van categorie II (stroomstootwapen, YRG, 800TYPE) voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. [verdachte] is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. Hij is dan ook strafbaar.

7.De strafmotivering

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] , gezien de ernst van de door haar bewezen geachte feiten en zijn rol in de criminele organisatie enerzijds, en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting anderzijds, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden. De officier van justitie heeft ook de gevangenneming van [verdachte] gevorderd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging acht te slaan op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraude, de overschrijding van de redelijke termijn, het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . Gelet hierop is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.
De raadsman heeft ook verzocht om de vordering tot gevangenneming af te wijzen, omdat de door de officier van justitie vermelde grond hiervoor, namelijk het gevaar voor recidive, niet kan worden onderbouwd. Mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn van berechting is er geen enkele gegronde reden om het moment waarop een eventueel te executeren gevangenisstraf onherroepelijk wordt, niet in vrijheid af te mogen wachten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
[verdachte] heeft zich als medewerker van PostNL schuldig gemaakt aan het stelselmatig verduisteren van poststukken van PostNL en medeplegen van diefstal door middel van valse sleutel. Ook heeft hij deelgenomen aan een criminele organisatie. [verdachte] is aangehouden naar aanleiding van een onderzoek naar grootschalige phishing fraude, waarbij de daders zich in georganiseerd verband schuldig hebben gemaakt aan het plegen van oplichting, verduistering, diefstal door middel van valse sleutel en witwassen. Van de opbrengsten hieruit hebben zij geprofiteerd. [verdachte] heeft daarbij als verduisteraar van de poststukken met nieuwe betaalpassen en afhaalberichten voor nieuwe pincodes een onmisbare rol gehad.
De criminele organisatie waaraan [verdachte] heeft deelgenomen, had tot doel misdrijven te plegen die verband houden met phishing fraude. De bijdrage van [verdachte] aan de op grote schaal en in georganiseerd verband gepleegde misdrijven heeft het economisch systeem en het vertrouwen van de getroffen rekeninghouders in het betalingsverkeer en bankwezen ernstig ondermijnd. Het vertrouwen in het postverkeer is eveneens ondermijnd. [verdachte] was ten tijde van de misdrijven bij PostNL werkzaam. Hij heeft in ernstige mate misbruik gemaakt van zijn positie en het door zijn werkgever in hem gestelde vertrouwen. Ook heeft de organisatie met de begane misdrijven voor banken en rekeninghouders schade veroorzaakt. Wanneer het vertrouwen in het betalingsverkeer en bankwezen bij consumenten in het algemeen niet meer aanwezig is, bestaat bovendien het risico van een ernstige ontwrichting van het maatschappelijk en economisch verkeer. Uit zijn verklaring ter terechtzitting is duidelijk geworden dat [verdachte] erop uit is geweest geldelijk gewin te behalen, zonder zich daarbij te laten weerhouden door deze gevolgen.
[verdachte] heeft zich verder schuldig gemaakt aan het overtreden van de Wet wapens en munitie, door een stroomstootwapen voorhanden te hebben. Dit is ernstig, omdat door het ongecontroleerde bezit van wapens een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen kan ontstaan.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken daarvoor plegen op te leggen, waarbij de deelname aan een criminele organisatie, de bewezen verklaarde periode en de rol van [verdachte] het zwaartepunt zijn, acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft bij de keuze voor de duur van de op te leggen gevangenisstraf ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] , zoals die uit het dossier en ter terechtzitting zijn gebleken. Hierin ziet de rechtbank geen strafmatigende omstandigheden. Uit het strafblad van [verdachte] blijkt dat hij eerder is veroordeeld en dat artikel 63 Sr van toepassing is. Omdat het echter gaat om een veroordeling voor een andersoortig strafbaar feit, namelijk overtreding van de Opiumwet, ziet de rechtbank ook hierin geen strafmatigende omstandigheid.
Verder heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Op 18 juni 2012 is [verdachte] in het kader van onderzoek 13Ostara aangehouden. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn advocaat op het procesverloop, en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Omdat het eindvonnis thans op 24 januari 2017 wordt gewezen en de rechtbank van zodanige bijzondere omstandigheden niet is gebleken, is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt deze overschrijding vast op twee jaar en zeven maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn van berechting resulteert er in dat de rechtbank de duur van de beoogde gevangenisstraf met twee maanden zal matigen.
Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf van 16 maanden.
De rechtbank zal, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, geen bevel tot gevangenneming verlenen, nu daarvoor geen gronden zijn.

8.De vorderingen benadeelde partij

De benadeelde partij ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) heeft betaling van € 8.400,- aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit frauduleus overgeboekte en daarna opgenomen geldbedragen vanaf de bankrekening van [persoon 3] .
De benadeelde partij ING heeft betaling van € 11.123,98 aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit frauduleus opgenomen geldbedragen vanaf de bankrekeningen van [persoon 2] , [persoon 5] , [persoon 7] , [persoon 8] , [persoon 10] , [persoon 13] , [persoon 14] en [persoon 15] .
De benadeelde partijen hebben verzocht om bij toewijzing van hun vorderingen het geleden schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen van ABN AMRO en ING met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel toe te wijzen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de vorderingen van ABN AMRO en ING moeten worden afgewezen. Hij heeft hiertoe betoogd dat de door de benadeelde partijen gevorderde schade niet naar het handelen van [verdachte] is te herleiden. Het rechtstreekse verband tussen de gevorderde schade en het verduisteren van poststukken, onder 1 ten laste gelegd, is niet gebleken. Het dossier bevat voorts onvoldoende bewijs voor de betrokkenheid van [verdachte] bij het misbruik van de betaalpassen, onder 2 ten laste gelegd.
Subsidiair moeten de vordering van ABN AMRO en de vordering van ING ten aanzien van [persoon 2] worden afgewezen, omdat het misbruik van de betaalpassen op naam van [persoon 3] en [persoon 2] niet aan [verdachte] ten laste is gelegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt heeft te gelden dat degene die rechtstreekse schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich met zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij kan voegen in het strafproces. Aan de voorwaarde dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit, is voldaan als in de tenlastelegging de gedragingen zijn omschreven die de schade (mede) hebben veroorzaakt, zodat op basis van de tenlastelegging de civiele vordering kan worden onderzocht. Dit ongeacht de vraag of deze schade expliciet in de tenlastelegging is vermeld.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de onderbouwing van de vorderingen benadeelde partij is duidelijk geworden dat met de door [verdachte] verduisterde betaalpassen door middel van pinnen geldbedragen vanaf de bankrekeningen van de in de vorderingen vermelde rekeninghouders contant zijn opgenomen. Deze frauduleus opgenomen geldbedragen zijn door ABN AMRO en ING vergoed. Op basis van de inhoud van het dossier en de verklaring van [verdachte] ter terechtzitting kan verder worden afgeleid dat het verduisteren van de poststukken alleen ten doel had het verkrijgen van betaalpassen en bankgegevens om daarmee fraude te plegen en geld vanaf bankrekeningen weg te nemen.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde verduistering en het kort daarop gevolgde misbruik maken van de verduisterde betaalpassen in zodanig nauw verband staan met elkaar dat de door [verdachte] begane verduistering rechtstreeks de door de benadeelde partijen geleden schade heeft veroorzaakt. [verdachte] is dan ook voor die schade naar burgerlijk recht aansprakelijk. Het gegeven dat [verdachte] gedeeltelijk voor het misbruik van de betaalpassen wordt vrijgesproken of dit gedeeltelijk niet onder 2 aan hem ten laste is gelegd, en de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen wie de frauduleuze opnames heeft verricht, maakt die conclusie niet anders.
Dit alles leidt ertoe dat de vorderingen van ABN AMRO en ING worden toegewezen. [verdachte] wordt verplicht tot betaling van een geldbedrag van € 8.400,- aan ABN AMRO, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade op 14 juni 2012 is ontstaan. [verdachte] wordt ook verplicht tot betaling van een geldbedrag van € 11.123,98 aan ING, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Omdat ING ook van [medeverdachte 9] betaling van het ten aanzien van [persoon 13] geleden schadebedrag heeft gevorderd, zijnde € 857,50, wordt [verdachte] verplicht de vordering van ING op dit punt te voldoen, behoudens voor zover de vordering ten aanzien van deze rekeninghouder reeds door of namens [medeverdachte 9] is betaald.
De rechtbank zal, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, aan [verdachte] niet de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De rechtbank overweegt dat oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de strafrechtelijke positie van de benadeelde partij beoogt te versterken door herstel van de rechtmatige toestand. Aan het doel en de strekking van deze maatregel ligt de gedachte ten grondslag om de benadeelde partij het incasseren van het verschuldigde schadebedrag uit handen te nemen en dit door het Openbaar Ministerie te laten verzorgen. De rechtbank is van oordeel dat een bank bij uitstek een benadeelde partij is die zelf in staat is haar vorderingen te incasseren. Dit behoort immers tot de dagelijkse werkzaamheden van banken. Om die reden ziet de rechtbank geen termen aanwezig de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 140, 273b en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.De beslissingen

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart bewezen dat [verdachte] de onder 1, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten in zaak A en het ten laste gelegde feit in zaak B heeft begaan zoals hiervoor onder 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit in zaak A
- als persoon werkzaam bij enige openbare instelling van vervoer een aan die instelling toevertrouwd stuk opzettelijk zich toe-eigenen en/of enig daarin gesloten voorwerp zich toe-eigenen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit in zaak A
- diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutel;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit in zaak A
- deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van het bewezen verklaarde feit in zaak B
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 16 (zestien) maanden.
Wijst de vordering van ABN AMRO toe tot € 8.400,-(vierentachtighonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade op 14 juni 2012 tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van dit geldbedrag.
Wijst de vordering van ING toe tot 11.123,98,-(elfduizend honderd drieëntwintig euro en achtennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Veroordeelt verdachte tot betaling van dit geldbedrag, behalve voor zover deze vordering ten aanzien van rekeninghouder [persoon 13] (€ 857,50) reeds door of namens een ander ( [medeverdachte 9] ) is betaald.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. B. Vogel en T.T. Hylkema, rechters
in tegenwoordigheid van mr. P.H. Boersma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2017.
Bijlage 1
De volledige tekst van de tenlastelegging
Aan verdachte [verdachte] is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 25 oktober 2016, ten laste gelegd dat hij
ten aanzien van het ten laste gelegde in zaak A
1.
(hoofdzakelijk zaakdossier Postmedewerker)in of omstreeks de periode van 30 februari 2012 tot en met 14 juni 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een aan PostNL toevertrouwd stuk en/of pakket, opzettelijk aan een ander dan de rechthebbende heeft afgegeven en/of heeft weggemaakt en/of zich heeft toegeëigend en/of enig daarin gesloten voorwerp zich heeft toegeëigend, terwijl hij, verdachte, werkzaam is bij PostNL, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) aldaar opzettelijk onder andere
- ( op of omstreeks 30 februari 2012) een ING brief met bankpas met nummer [nummer 6] ten name van [persoon 11] ( [adres 4] , [plaats 2] ), en/of
- ( op of omstreeks 10 maart 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) (van de ING) met daarin de pinpas van rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [persoon 2] , en/of
- ( op of omstreeks 4 april 2012) een of meer poststuk(ken) en/of een pakket met daarin een shirt en/of overhemd, en/of
- ( op of omstreeks 6 april 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) en/of een pakket met opschrift "H&M" met daarin een broek, en/of
- ( op of omstreeks 10 april 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) (van de ING) met daarin de creditcard met nummer [rekeningnummer 2] ten name van [persoon 5] en/of een bij die creditcard bijhorende activeringscode en/of
- ( op of omstreeks 10 april 1012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) (van de ING) met daarin de creditcard met nummer [rekeningnummer 3] ten name van [persoon 6] en/of een bij die creditcard bijhorende activeringscode en/of
- ( op of omstreeks 11 april 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) met daarin een of meer (oranje) bankpas(sen) (van de ING) en/of met daarin een DVD en/of CD, en/of
- ( op of omstreeks 12 april 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) met daarin een (oranje) bankpas, en/of
- ( op of omstreeks 7 mei 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) (van de ING) met daarin de creditcard met nummer [rekeningnummer 4] ten name van [persoon 8] en/of een bij die creditcard bijhorende activeringscode en/of
- ( op of omstreeks 9 mei 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) met daarin een of meer bankpas(sen) (van de ING) en/of
- ( op of omstreeks 10 mei 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop (pen) met daarin een of meer bankpas(sen) (van de ING) en/of een of meer poststuk(ken) die gericht waren aan het ING bankkantoor aan de [adres 3] met daarin een betaalpas met pasnummer [nummer 3] (ten name van [persoon 13] ) en/of een bij die betaalpas bijhorende pincode en/of
- ( op of omstreeks 10 mei 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) (van de ING) met daarin de creditcard met nummer [rekeningnummer 5] ten name van [persoon 14] en/of een bij die creditcard bijhorende activeringscode en/of
- ( op of omstreeks 10 mei 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop (pen) (van de ING) met daarin de creditcard met nummer [rekeningnummer 6] ten name van [persoon 15] en/of een bij die creditcard bijhorende activeringscode en/of
- ( op of omstreeks 15 mei 2012) een of meer (oranje) poststuk(ken) en/of envelop(pen) met daarin een (oranje) bankpas, en/of
- ( op of omstreeks 29 mei 2012) een of meer poststuk(ken) en/of envelop(pen) (van de ING) met daarin de creditcard met nummer [rekeningnummer 7] ten name van [persoon 9] en/of een bij die creditcard bijhorende activeringscode en/of
- ( op of omstreeks 12 juni 2012) een of meer poststuk(ken), en/of envelop(pen) (van de ABN AMRO) met daarin een pinbrief van rekeningnummer [rekeningnummer 8] ten name van [persoon 3] en/of [persoon 4] en/of
- ( op of omstreeks 12 juni 2012) een of meer poststuk(ken), en/of envelop(pen) (van de Rabobank en/of ING) met daarin een of meer bankpas(sen) (van de Rabobank en/of ING), en/of
- ( op of omstreeks 13 juni 2012) een of meer poststuk(ken), en/of envelop(pen) (van de ING) met daarin een of meer bankpas(sen), en/of
- ( op of omstreeks 14 juni 2012) een of meer poststuk(ken), en/of envelop(pen) (van de ABN AMRO) met daarin een of meer debitcard(s) met nummer(s) [nummer 4] en/of [nummer 5] van rekeningnummer [rekeningnummer 8] ten name van [persoon 3] en/of [persoon 4] ,
aan zijn mededader(s), in elk geval aan een ander dan de rechthebbende afgegeven en/of weggemaakt en/of zich toegeëigend en/of enig daarin gesloten voorwerp zich toegeëigend;
2.
(hoofdzakelijk zaakdossier Postmedewerker)in of omstreeks de periode van 10 april 2012 tot en met 14 juni 2012, te Amsterdam en/of Diemen en/of Rotterdam en/of Leeuwarden en/of Almere, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een of meer geldbedrag(en) heeft/hebben weggenomen, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededaders aldaar (onder meer)
- ( op of omstreeks 10 april 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 3] ten name van [persoon 6] ) en/of
- ( op of omstreeks 10 april 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 2] ten name van [persoon 5] ) en/of
- ( op of omstreeks 11 april2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 2] ten name van [persoon 5] ) en/of
- ( op of omstreeks 11 april 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 3] ten name van [persoon 6] ) en/of
- ( op of omstreeks 12 april 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 2] ten name van [persoon 5] ) en/of
- ( op of omstreeks 13 apri12012) EUR 100,- en/of EUR 100,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 2] ten name van [persoon 5] ) en/of
- ( op of omstreeks 13 april 2012) EUR 100,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 3] ten name van [persoon 6] ) en/of
- ( op of omstreeks 7 mei 2012) EUR 400,- en/of EUR 400,- en/of EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 4] ten name van [persoon 8] ) en/of
- ( op of omstreeks 10 mei 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 4] ten name van [persoon 8] ) en/of
- ( op of omstreeks 10 mei 2012) EUR 900,- en/of EUR 1,30 (afkomstig van het
rekeningnummer [rekeningnummer 9] ten name van [persoon 12] ) en/of
- ( op of omstreeks 10 mei 2012) EUR 850,- (afkomstig van het rekeningnummer
[rekeningnummer 10] ten name van [persoon 13] ) en/of
- ( op of omstreeks 10 mei 2012) EUR 300,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 5] ten name van [persoon 14] ) en/of
- ( op of omstreeks 11 mei 2012) EUR 50,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 6] ten name van [persoon 15] ) en/of
- ( op of omstreeks 11 mei 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 5] ten name van [persoon 14] ) en/of
- ( op of omstreeks 14 mei 2012) EUR 250,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 5] ten name van [persoon 14] ) en/of
- ( op of omstreeks 16 mei 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 5] ten name van [persoon 14] ) en/of
- ( op of omstreeks 17 mei 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 5] ten name van [persoon 14] ) en/of
- ( op of omstreeks 18 mei 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 5] ten name van [persoon 14] ) en/of
- ( op of omstreeks 29 mei 2012) EUR 400,- en/of EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 7] ten name van [persoon 9] ) en/of
- ( op of omstreeks 31 mei 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 7] ten name van [persoon 9] ) en/of
- ( op of omstreeks 1 juni 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 7] ten name van [persoon 9] ) en/of
- ( op of omstreeks 2 juni 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 7] ten name van [persoon 9] ) en/of
- ( op of omstreeks 3 juni 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 7] ten name van [persoon 9] ) en/of
- ( op of omstreeks 4 juni 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 7] ten name van [persoon 9] ) en/of
- ( op of omstreeks 5 juni 2012) EUR 400,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 7] ten name van [persoon 10] ) en/of
- ( op of omstreeks 6 juni 2012) EUR 10,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 7] ten name van [persoon 9] ) en/of
- ( op of omstreeks 7 juni 2012) EUR 10,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 7] ten name van [persoon 9] ) en/of
- ( op of omstreeks 8 juni 2012) EUR 100,- (afkomstig van creditcardnummer [rekeningnummer 7] ten name van [persoon 9] ) en/of
welke bedragen geheel of ten dele toebehoren aan
- die [persoon 6] en/of
- die [persoon 5] en/of
- die [persoon 8] en/of
- die [persoon 12] en/of
- die [persoon 13] en/of
- die [persoon 14] en/of
- die [persoon 15] en/of
- die [persoon 9] ,
in elk geval toebehorend aan een ander of anderen dan aan hem en/of zijn mededader( s),
weggenomen, waarbij hij en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot die/dat geldbedrag(en) heeft/hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van gebruikmaking van (een) valse sleutel(s), te weten activeringscode(s) en/of pincode(s), tot welke hij en/of zijn mededader(s) niet is/was/waren gerechtigd en/of waarbij hij en/of zijn mededader(s) (vervolgens) met die verkregen gegevens (een) geldbedragen heeft/hebben opgenomen van de rekening van die [persoon 2] en/of [persoon 7] en/of [persoon 5] en/of [persoon 8] en/of [persoon 12] en/of [persoon 13] en/of [persoon 14] en/of [persoon 15] en/of Van Doom en/of [persoon 3] en/of Versneij;
3. (
hoofdzakelijk zaakdossier Postmedewerker, zaakdossier Doorzoeking [naam 2] en zaakdossier 140 [naam 1]) in of omstreeks de periode van 6 februari 2012 tot en met 15 juni 2012 te Amsterdam en/of Hoofddorp en/of Noordwijk en/of Rotterdam en/of Lunteren en/of Eindhoven en/of Tilburg en/of Goirle en/of Den Haag en/of Haarlem en/of Duivendrecht en/of Grijpskerk en/of Almere en/of 's-Hertogenbosch en/of Nijmegen en/of Baarn en/of Rijswijk en/of Groningen en/of Oostzaan en/of Monster en/of Heerhugowaard en/of Gouda en/of Leeuwarden en/of Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen (te weten [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 6] en/of [persoon 16] en/of [persoon 17] en/of [persoon 18] en/of [persoon 1] en/of één of meer andere personen), heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten verduistering gepleegd door postfunctionaris (artikel 273b Wetboek van Strafrecht) en/of oplichting van een of meerdere rechtsperso(o)n(en) (artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht) en/of (gewoonte)witwassen van een of meer geldbedrag(en) (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht) en/of diefstal (in vereniging) met gebruikmaking van valse sleutels (artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
ten aanzien van het ten laste gelegde in zaak B
(
hoofdzakelijk zaakdossier Doorzoeking [adres 1]) op of omstreeks 18 juni 2012 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen van categorie II (stroomstootwapen, YRG, 800TYPE) voorhanden heeft gehad.