ECLI:NL:RBAMS:2017:3926

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
AMS 16/5077, AMS 16/5082, AMS 16/5075
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over vergunningen voor bijzonder transport van rondvaartboten in Amsterdam

Op 7 juni 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een geschil tussen twee bedrijven, eiseressen, en Waternet, de bevoegde autoriteit, over de verlening van vergunningen voor bijzonder transport van rondvaartboten. De eiseressen hadden bezwaar gemaakt tegen de besluiten van Waternet, die hen vergunningen verleende met een geldigheidsduur tot 8 april 2023, terwijl zij streefden naar vergunningen voor onbepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat de vergunningen voor maximaal 15 jaar konden worden verleend op basis van de Overgangsregeling, maar dat de overgangsbepaling, die een vergunning voor onbepaalde tijd mogelijk maakte, was vervallen. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van Waternet een motiveringsgebrek vertoonden en dat er geen zorgvuldige belangenafweging had plaatsgevonden. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg Waternet op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de eiseressen in acht moeten worden genomen. Tevens werd Waternet veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 16/5077
AMS 16/5082
AMS 16/5075

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juni 2017 in de zaken tussen

[bedrijf 1] ., te Amsterdam,

[bedrijf 2] ,te Amsterdam,
[bedrijf 2] ., te Amsterdam,
samen te noemen: eiseressen,
(gemachtigden: mr. S. Levelt en mr. B. van de Boom),
en
Waternet,namens de bevoegde autoriteit zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vaststellingsbesluit Binnenvaartpolitiereglement, verweerder,
(gemachtigden: mr. A. Weijenberg en mr. N.I.S.A. Roelofs).

Procesverloop

Bij besluiten van 13 januari 2016 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan eiseressen vergunningen bijzonder transport verleend voor meerdere aan eiseressen toebehorende vaartuigen, met een geldigheidsduur tot en met 8 april 2023. Het betreffen de vaartuigen met de volgende namen: [boot 1] , [boot 2] , [boot 3] , [boot 4] , [boot 5] , [boot 6] , [boot 7] , [boot 8] , [boot 9] , [boot 10] , [boot 11] , [boot 12] , [boot 13] en [boot 14] .
Eiseressen hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 21 juni 2016 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2017. De zaken zijn gevoegd behandeld. Eiseressen en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Feiten en wettelijk kader (zie ook de bijlage)
1.1
In april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) de “Regeling Doorvaartprofielen binnenwateren Amsterdam 2008” in werking laten treden (hierna: de Regeling doorvaartprofielen). In deze regeling is aangegeven welke schepen met welke afmetingen door welke Amsterdamse wateren mogen varen. In de regeling zijn, aan de hand van de breedte, lengte en diepgang van een schip, verschillende doorvaartprofielen bepaald. Een vaartuig mag varen op de vaarwegen die horen bij het doorvaartprofiel waarbinnen het vaartuig past. Op vaarwegen waar een profiel geldt waarbinnen het vaartuig niet past, mag het vaartuig alleen varen als daarvoor een vergunning is verleend. Dat is een vergunning voor bijzonder transport, zoals bedoeld in artikel 1.21 van het Binnenvaartpolitiereglement (BPR). Het geschil in deze zaak gaat over de verlening van dergelijke vergunningen bijzonder transport.
1.2
In de “Regeling overgangsvergunningen beroepsvaartuigen artikel 1.21 lid 2 BPR in relatie met de Regeling doorvaartprofielen” (hierna: de Overgangsregeling) heeft verweerder zijn bevoegdheid om vergunningen bijzonder transport te verlenen uitgewerkt. In de Overgangsregeling is bepaald dat voor vaartuigen die op 8 april 2008 niet aan de nieuwe doorvaartprofielen voldoen, een vergunning bijzonder transport voor de duur van maximaal 15 jaar kan worden verleend. Die 15 jaar gaan in vanaf 8 april 2008, de datum waarop de Regeling doorvaartprofielen is vastgesteld. In de Overgangsregeling is verder in artikel II onder 5 bepaald dat de overgangsvergunning kan worden vervangen door een vergunning voor onbepaalde tijd, indien binnen de overgangstermijn van 15 jaar wordt overgegaan op een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering (hierna: de overgangsbepaling). De voorwaarden voor een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering zouden door het college van burgemeester en wethouders worden vastgesteld. Bij besluit van 23 september 2016 is deze overgangsbepaling komen te vervallen.
1.3
Eiseressen hebben voor hun vaartuigen vergunningen voor bijzonder transport aangevraagd op grond van de Overgangsregeling. De vaartuigen vallen door hun omvang onder doorvaartprofiel A, maar eiseressen willen ook varen op de vaarwegen voor profiel B (in het centrum van Amsterdam). Daarom hebben zij deze vergunningen nodig. Verweerder heeft de vergunningen verleend met een geldigheidsduur tot en met 8 april 2023. Eiseressen zijn het hier niet mee eens, omdat zij nu of in de toekomst, een vergunning voor onbepaalde tijd willen. Hierover gaan de onderhavige zaken.
1.4
Voor de genoemde vaartuigen zijn daarnaast exploitatievergunningen afgegeven voor het segment ‘Bemand Groot’ in vergunninggebied 1 (centrum van Amsterdam), met een looptijd tot 1 januari 2020. Tegen de verlening van deze vergunningen hebben eiseressen ook rechtsmiddelen aangewend, omdat zij het ook niet eens zijn met de geldigheidsduur van deze vergunningen. Ten tijde van de zitting in onderhavige zaken waren de procedures over de exploitatievergunningen in hoger beroep aanhangig bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
1.5
Het juridische kader dat hierboven is genoemd en dat de rechtbank verder bij haar beoordeling heeft gebruikt is opgenomen in de bijlage van deze uitspraak.
Standpunten partijen
2. Verweerder stelt zich in de bestreden besluiten en op de zitting – samengevat – op het standpunt dat in het beleid in de Overgangsregeling is bepaald dat de daarin genoemde vergunning bijzonder transport voor de duur van maximaal 15 jaar kan worden verleend. Weliswaar bevatte de Overgangsregeling ook de overgangsbepaling als hierboven onder punt 1.2 genoemd, op grond waarvan een vergunning voor onbepaalde tijd kon worden verleend, maar deze bepaling hield onder meer in dat het college nog voorwaarden zou vaststellen voor een milieuvriendelijke bedrijfsvoering. Het is nooit tot een vaststelling van die voorwaarden gekomen. Dit impliceert dat aan de voorwaarden voor milieuvriendelijke bedrijfsvoering niet kan worden voldaan en dat de aan eiseressen verleende vergunningen niet kunnen worden verleend voor onbepaalde tijd. De voorwaarden zullen ook niet alsnog worden vastgesteld, omdat de overgangsbepaling in september 2016 is vervallen.
3. Eiseressen voeren – samengevat – aan dat verweerder vergunningen voor onbepaalde tijd had moeten verlenen. Als dat niet zo is, had verweerder in ieder geval de overgangsbepaling als voorschrift of voorwaarde in de verleende vergunningen moeten opnemen.
Procesbelang
4.1
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat eiseressen geen procesbelang hebben. De rechtbank beoordeelt dit aspect eerst. Als eiseressen geen belang hebben bij een beoordeling door de rechtbank is hun beroep namelijk niet ontvankelijk en komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan. Verweerder voert op dit punt aan dat eiseressen een vergunning voor onbepaalde tijd willen, zoals bedoeld in de overgangsbepaling, maar daar in hun aanvragen niet expliciet om hebben verzocht. De overgangsbepaling is niet van rechtswege van toepassing, zodat eiseressen daartoe expliciet een vergunningaanvraag hadden moeten indienen. Daarnaast is de overgangsbepaling op 13 september 2016 geschrapt, zodat eiseressen zich daar niet meer op kunnen beroepen. Gesteld tot slot dat de overgangsbepaling wel was opgenomen in de vergunningen, dan hadden eiseressen daar bij een vergunningaanvraag alsnog geen gebruik van kunnen maken, omdat de in de overgangsbepaling genoemde criteria nooit zijn vastgesteld.
4.2
De rechtbank komt tot het volgende oordeel. Eiseressen menen dat zij op grond van de door hen ingediende aanvragen recht hebben op vergunningen voor onbepaalde tijd. Beantwoording van die vraag levert naar het oordeel van de rechtbank procesbelang op, nu verweerder hen op grond van de aanvragen slechts vergunningen voor bepaalde tijd heeft verleend. Eiseressen komen dus materieel in een gunstiger positie als hun beroep doel treft. Het is de rechtbank niet gebleken dat de argumenten van eiseressen in dat kader bij voorbaat kansloos zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseressen procesbelang hebben en zal de beroepen inhoudelijk beoordelen.
Bespreking beroepsgronden
5.1
Eiseressen voeren ten eerste aan dat de vergunningen voor onbepaalde tijd hadden moeten worden verleend, omdat de exploitatievergunningen waarschijnlijk ook voor onbepaalde tijd – of in elk geval tot 2030 – zullen worden verleend. De situatie kan anders ontstaan dat eiseressen wel in het bezit zijn van exploitatievergunningen om passagiers over de grachten te mogen vervoeren, maar zij niet de benodigde vergunningen voor bijzonder transport hebben om te mogen varen op de grachten. Daarnaast menen eiseressen dat zij al op grond van de overgangsbepaling recht hebben op vergunningen voor onbepaalde tijd.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat de beroepsgrond niet slaagt. Nog daargelaten of de exploitatievergunningen ook daadwerkelijk voor langer dan tot het jaar 2020 zullen worden verleend, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat sprake is van twee verschillende toetsingskaders. Dat de ene vergunning zinledig zou worden zonder de andere, en bovendien andersom een vergunning voor bijzonder transport niet geldig is zonder een exploitatievergunning, betekent niet dat er een verplichting bestaat de vergunningen voor dezelfde duur af te geven.
De stelling van eiseressen dat zij op grond van de overgangsbepaling recht zouden hebben op een vergunning voor onbepaalde tijd, volgt de rechtbank evenmin. Zoals eiseressen zelf al in hun aanvragen hebben opgemerkt, kon een vergunning voor onbepaalde tijd niet worden verleend, omdat ten tijde van de besluitvorming nog geen criteria voor een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering waren opgesteld. De stelling van eiseressen in beroep dat er wel degelijk een criterium gold, omdat duidelijk was dat de vaartuigen per 2020 aan een zero-emissie eis zouden moeten voldoen, treft geen doel. Wat van deze stelling ook zij, eiseressen hebben ten tijde van de besluitvorming niet gesteld of aangetoond dat hun vaartuigen aan die zero-emissie eis voldoen. Verweerder was alleen al daarom niet gehouden om op grond van de overgangsbepaling vergunningen voor onbepaalde tijd te verlenen.
6.1
Eiseressen voeren daarnaast aan dat de vergunningen voor onbepaalde tijd hadden moeten worden verleend, omdat de Overgangsregeling, althans de regel die de geldigheidsduur tot een maximum van 15 jaar beperkt, geen verbindende kracht heeft. De Regeling doorvaartprofielen en het BPR strekken namelijk tot bescherming van de belangen van de doorvaart en veiligheid van waterwegen en niet tot bescherming van milieubelangen. Eiseressen stellen dat de beperking van de geldigheidsduur tot 15 jaar enkel vanwege het milieubelang in de Overgangsregeling is opgenomen. Daarmee wordt de reikwijdte en strekking van de hogere regelgeving overschreden. Op de zitting hebben eiseressen nader aangevuld dat, als het milieubelang niet aan de orde was geweest, in de Overgangsregeling zou zijn opgenomen dat de vergunningen voor onbepaalde tijd konden worden verleend.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat ook dit betoog faalt. De hoofdregel van de overgangsbepaling is dat de vergunning voor maximaal 15 jaar wordt verleend. Dat is dus een vergunning voor bepaalde tijd. Deze hoofdregel bevat geen milieuvoorwaarde. Slechts de uitzondering op de hoofdregel – de mogelijkheid om een vergunning voor onbepaalde tijd te krijgen – waar eiseressen juist gebruik van willen maken, bevat een milieuvoorwaarde. De rechtbank ziet ook geen reden om aan te nemen dat, als milieubelangen geen rol zouden hebben gespeeld, verweerder de overgangsbepaling zo zou hebben ingericht dat de vergunningen voor onbepaalde tijd zouden zijn verleend. Dit kan, ook a-contrario, niet uit de bewoordingen van de Overgangsregeling worden afgeleid en is ook anderszins niet door eiseressen onderbouwd. Op de zitting hebben eiseressen nog gesteld, onder verwijzing naar een onderzoeksrapport, dat een vlotte en veilige doorvaart niet in geding is bij hun vaartuigen, en dat daarom niet alleen de Overgangsregeling maar ook de Regeling doorvaartprofielen onverbindend moet worden geacht. Omdat deze stelling pas op de zitting is ingebracht en verweerder daardoor niet goed heeft kunnen reageren, laat de rechtbank deze stelling buiten beschouwing wegens strijdigheid met de goede procesorde.
7.1
Eiseressen voeren subsidiair aan dat verweerder de overgangsbepaling als voorwaarde of voorschrift in de vergunningen had moeten opnemen. Aangezien de zero-emissie eis als milieucriterium kan gelden, had aan de vergunning dan ook de voorwaarde moeten worden verbonden dat die voor onbepaalde tijd zou gaan gelden, als eiseressen uiterlijk 8 april 2023 aan die eis zouden voldoen. Het gunstige gevolg voor eiseressen daarvan is, zo stellen zij, dat nu de overgangsbepaling is vervallen, zij zich kunnen beroepen op de inhoud van de vergunning en rechtsmiddelen kunnen instellen op het moment dat verweerder weigert de voorwaarde toe te passen. Eiseressen beroepen er zich in dit kader op dat aan [bedrijf 3] en aan [bedrijf 4] vergunningen zijn verleend waarin de overgangsbepaling wel is opgenomen. Bovendien heeft ook de wethouder Financiën en Water, U. Kock, in zijn brief van 28 januari 2016 aan de raadscommissie Financiën de bestaande overgangsbepaling nog bevestigd. Hij heeft toen niet gemeld dat de Overgangsregeling bij gebreke van gestelde voorwaarden niet zou worden toegepast.
7.2.1
De rechtbank overweegt dat eiseressen feitelijk beogen alsnog een beroep te kunnen doen op de overgangsbepaling. De rechtbank stelt, aan de hand van de toelichting van partijen op de zitting en de beleidsstukken van het college, vast dat verweerder de overgangsbepaling in overleg met de rederijen heeft opgesteld. Enerzijds om recht te doen aan het belang van een veilige doorvaart door te groot geachte schepen niet door de binnengrachten te laten varen. Anderzijds om recht te doen aan het belang van de rederijen, die met een dertigtal schepen dat volgens de Regeling doorvaartprofielen te groot was, tot dan toe altijd door de binnengrachten hadden mogen varen. In dat kader is de overgangsbepaling tot stand gekomen, waarbij de rederijen een vergunning voor onbepaalde tijd in het vooruitzicht is gesteld, zodra hun schepen zouden voldoen aan bepaalde voorwaarden die nog zouden worden opgesteld. Die voorwaarden zouden al in 2008 worden opgesteld en de rederijen zouden tot in 2023 de tijd hebben om hun schepen aan deze voorwaarden te laten voldoen. Doordat geen voorwaarden zijn opgesteld, is verweerder feitelijk in gebreke gebleven zijn eigen regeling na te komen. Deze handelswijze acht de rechtbank in beginsel in strijd met de rechtszekerheid.
7.2.2
De reden dat de regeling nooit is voltooid met de in het vooruitzicht gestelde voorwaarden van milieuvriendelijkere bedrijfsvoering, is gelegen in nieuwe ontwikkelingen en inzichten, onder andere op het gebied van de te stellen milieucriteria. De rechtbank overweegt dat nieuwe ontwikkelingen en gewijzigde inzichten kunnen leiden tot wijzigingen in het beleid; de tijd staat nu eenmaal niet stil. Het belang van de rechtszekerheid van andere partijen, zoals hier de rederijen, staat daar niet zonder meer aan in de weg. Bij zo een beleidswijziging moeten dan wel de belangen van de rederijen worden betrokken en meegewogen. Daarbij moet aandacht worden besteed aan de totstandkomingsgeschiedenis van de Overgangsregeling, en de daarbij gewekte verwachtingen bij de rederijen. Een dergelijke belangenafweging heeft naar het oordeel van de rechtbank niet, althans niet kenbaar, plaatsgevonden. Noch in de Evaluatie Regeling Doorvaartprofielen van 1 juni 2016, noch in de Nota Varen 2.1 (gewijzigd vastgesteld op 19 november 2013) is toegelicht waarom tot dan toe is besloten om geen voorwaarden voor milieuvriendelijkere bedrijfsvoering vast te stellen en waarom de destijds expliciet geboden mogelijkheid om op termijn een vergunning voor onbepaalde tijd te verkrijgen niet meer wordt geboden. Er is alleen gesteld dat de voorwaarden niet meer zullen worden vastgesteld en dat de overgangsbepaling wordt geschrapt. Uit de Evaluatie en de Nota blijkt niet dat daarbij is gekeken naar de belangen van de rederijen en ook uit de door eiseressen aangehaalde brief van de wethouder van 28 januari 2016 blijkt daar niet van. Omdat uit het beleidskader niet blijkt van een belangenafweging, had zo een belangenafweging alsnog kenbaar uit de bestreden besluiten moeten blijken. Hoewel de overgangsbepaling pas na de bestreden besluiten is vervallen, was het gewijzigde inzicht daartoe bij verweerder namelijk al ontstaan tijdens de besluitvorming over de vergunningen van eiseressen. De rechtbank leidt dit af uit de toelichting van verweerder op zitting. Verweerder heeft toegelicht dat hij de overgangsbepaling in de vergunningen van [bedrijf 3] en [bedrijf 4] , voor enkele rondvaartboten die vallen in hetzelfde doorvaartprofiel als die van eiseressen, nog wel heeft opgenomen en in die van eiseressen niet meer, omdat verweerder ten tijde van de vergunningverlening aan eiseressen inmiddels tot het gewijzigde inzicht was gekomen als hierboven bedoeld. Dat gewijzigde inzicht hield in dat er geen milieucriteria als bedoeld in de overgangsbepaling meer zouden worden opgesteld en dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de overgangsbepaling in zijn geheel is komen te vervallen. Dit alles leidt tot het oordeel dat verweerder over de besluitvorming van de vergunningen van eiseressen niet heeft kunnen volstaan met de stelling dat de voorwaarden van milieuvriendelijkere bedrijfsvoering nooit zijn ingevuld en dat daar dus geen beroep meer op kan worden gedaan.
Uit de hiervoor omschreven gang van zaken blijkt bovendien dat verweerder in strijd met het gelijkheidsbeginsel – het betreft immers gelijke doorvaartprofielen – de overgangsbepaling wel heeft opgenomen in de vergunningen [bedrijf 3] en [bedrijf 4] en niet in die van eiseressen.
7.2.3
De rechtbank is concluderend van oordeel dat er aan de bestreden besluiten een motiveringsgebrek kleeft en dat ze in strijd met de eisen van zorgvuldigheid tot stand zijn gekomen. Verweerder dient alsnog een kenbare belangenafweging te maken, om te bezien of er aanleiding bestaat de vergunningen aan eiseressen voor onbepaalde tijd te verlenen of de door eiseressen gewenste voorwaarde in de vergunning op te nemen. e
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 4:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseressen gemaakte proceskosten. De rechtbank merkt de zaken daarbij aan als samenhangende zaken zoals bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), en weegt de zaken als zwaar. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand daarom vast op € 1.485,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1,5).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- per eiseres, aan eiseressen te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 1.485,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, voorzitter, en mr. A.D. Belcheva en mr. P. Vrugt, leden, in aanwezigheid van mr. E.A. Kreb, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Bijlage

Juridisch kader
1. Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Scheepvaartverkeerswet worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld met betrekking tot het deelnemen aan het scheepvaartverkeer op scheepvaartwegen.
2. De in artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Scheepvaartverkeerswet bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Binnenvaartpolitiereglement (BPR).
3. Op grond van artikel 1.06 van het BPR mag een schip of een samenstel niet deelnemen aan de scheepvaart, indien de lengte, de breedte, de hoogte boven water, de diepgang, de manoeuvreerbaarheid en de snelheid van dit schip of dit samenstel niet verenigbaar zijn met de karakteristiek en met de afmetingen van de vaarweg en van de kunstwerken.
4. Op grond van artikel 1.21, eerste lid, onder a, van het BPR wordt als een bijzonder transport beschouwd het verplaatsen op de vaarweg van een schip dat niet voldoet aan artikel 1.06.
Op grond van het tweede lid mag een bijzonder transport niet varen, behalve met een vergunning van de bevoegde autoriteit. Aan een vergunning kunnen door de bevoegde autoriteit voorwaarden worden verbonden.
5. Op 8 april 2008 heeft het college van Burgemeester en Wethouders onder andere de Regeling doorvaartprofielen binnenwateren Amsterdam vastgesteld (hierna: Regeling doorvaartprofielen). In deze Regeling zijn voor de binnenwateren van de gemeente Amsterdam de doorvaartprofielen A1, A2, B tot en met E en E® vastgesteld voor de breedte van de doorvaart, de lengte en breedte van de vaartuigen en de doorvaartprofieldiepte.
6. Voor de op 9 april 2008 legaal in de vaart zijnde vaartuigen die niet voldoen aan de doorvaartprofielen, is een overgangsregeling vastgesteld: de Regeling overgangsvergunningen beroepsvaartuigen artikel 1.21 lid 2 BPR in relatie met de Regeling doorvaartprofielen (hierna: de Overgangsregeling).
7. Onder II van de Overgangsregeling kunnen voor bepaalde vaartuigen vergunningen bijzonder transport worden verleend, voor bepaalde doorvaartprofielen. Voor deze vergunningen gelden een aantal voorwaarden, zoals dat er uiterlijk op 1 april 2008 een exploitatievergunning voor het betreffende vaartuig moet zijn verleend, dat de vergunning geldt voor maximaal 15 jaar en dat de vergunning vaartuig gebonden is.
Onder II, sub 5, van de Overgangsregeling was tot 23 september 2016 het volgende bepaald:
“De termijn van de overgangsvergunning [..] van 15 jaar kan vervangen worden door een vergunning voor onbepaalde tijd. Voorwaarde hiervoor is dat binnen de overgangstermijn van 15 jaar wordt overgegaan op een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering. Dit moet worden aangetoond door de eigenaar-aanvrager. De voorwaarden van deze milieuvriendelijkere bedrijfsvoering worden nog vastgesteld door Burgemeester en Wethouders. Indien er voldaan wordt aan de milieuvriendelijkere bedrijfsvoering wordt de overgangsvergunning verleend tot het moment waarop het vergunde vaartuig uit de vaart wordt genomen, mits er al die tijd voldaan wordt aan het vereiste van een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering.”