ECLI:NL:RBAMS:2017:3912

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 juni 2017
Publicatiedatum
6 juni 2017
Zaaknummer
C/13/625133 / KG ZA 17-271
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Merkenrechtelijke geschil tussen politieke partij en stichting inzake naamgebruik

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 juni 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Expertisecentrum Discriminatie (SED) en de politieke partij Artikel 1. SED vorderde dat Artikel 1 haar naam zou wijzigen, omdat deze te veel zou lijken op de naam van SED, wat inbreuk zou maken op haar merkrechten. SED, die sinds 2006/2007 houdster is van verschillende domeinnamen en een Benelux-woordmerk, stelde dat er verwarringsgevaar bestond tussen de namen en dat dit schadelijk was voor haar reputatie als onafhankelijk onderzoeksinstituut. Artikel 1 voerde aan dat zij geen inbreuk maakte, omdat zij een politieke partij was en geen commerciële activiteiten verrichtte. De voorzieningenrechter oordeelde dat SED voldoende spoedeisend belang had bij de gevorderde voorzieningen en dat er sprake was van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen de merknamen. De rechter oordeelde dat Artikel 1 binnen een maand na betekening van het vonnis de naam Artikel 1 ter onderscheiding van de diensten van een politieke partij moest staken, op straffe van een dwangsom. Daarnaast moest Artikel 1 een mededeling op haar website plaatsen over de uitspraak. De kosten van het geding werden toegewezen aan SED, met een totaalbedrag van € 6.618,42.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/625133 / KG ZA 17-271 MV/MV
Vonnis in kort geding van 6 juni 2017
in de zaak van
de stichting
STICHTING EXPERTISECENTRUM DISCRIMINATIE,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres bij dagvaarding van 8 mei 2017,
advocaat mr. M.C.S. de Boer te Amsterdam,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
ARTIKEL 1,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W. van der Meer de Walcheren te Maartensdijk.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 16 mei 2017 heeft eiseres, hierna ook te noemen SED, gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, hierna ook te noemen Artikel 1, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van SED: [naam 1] en [naam 2] met mr. De Boer;
aan de zijde van Artikel 1: [naam 3] en [naam 4] met mr. Van der Meer de Walcheren.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
Blijkens het handelsregister van de Kamer van Koophandel is de activiteit van SED het “
Ondersteunen en bevorderen van de effectieve preventie en bestrijding van discriminatie”, en is een van haar handelsnamen Art.1. SED bestaat uit drie onderdelen, te weten Radar, IDEM Rotterdam en Art.1. Haar internetadres is www.art1.nl en haar e-mailadres info@art1.nl. SED is sinds 2006/2007 houdster van de volgende domeinnamen: artikel1.nl, art1.nl, artikeleen.nl, artikel-1.nl, art-1.nl en artikel1.com.
2.2.
Sinds 5 juli 2007 is SED houdster van het hieronder afgebeelde Benelux-beeldmerk in de klassen 41, 44 en 45 (waaronder begrepen het geven van maatschappelijke en politieke voorlichting inzake discriminatie en het ontwikkelen en realiseren van sociaal-maatschappelijk beleid tegen discriminatie):
2.4.
Artikel 1 is een op 14 december 2016 opgerichte politieke partij die op 15 maart 2017 aan de Tweede Kamerverkiezingen heeft deelgenomen. [naam 4] is haar partijleider. De statutaire doelstelling van Artikel 1 is “
op te komen voor alle Nederlanders op basis van het gelijkheidsbeginsel opgenomen in artikel 1 van de Grondwet. De vereniging zet zich actief in om discriminatie aan te pakken middels het ontwikkelen en ondersteunen van maatschappelijke en politieke activiteiten”.Haar internetadres is www.artikel1.org.
2.5.
Op 11 januari 2017 heeft de merkagent van SED Artikel 1 – kort gezegd – gesommeerd iedere inbreuk op de rechten van SED te staken.
2.6.
Op 13 januari 2017 heeft de toenmalige raadsman van Artikel 1 juridisch verweer gevoerd tegen het standpunt van SED. Ook heeft hij kenbaar gemaakt dat Artikel 1 haar naam niet kan wijzigen vanwege de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen. Tot slot heeft hij een overleg voorgesteld tussen partijen. Dit overleg heeft op 24 januari 2017 plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft SED bij brief van 30 januari 2017 Artikel 1 – kort gezegd – voorgesteld dat zij haar naam tot en met de Tweede Kamerverkiezing zou mogen blijven voeren en daarna zou aanpassen. Uit de e-mail van Artikel 1 van 1 februari 2017 volgt dat zij dit voorstel niet heeft geaccepteerd.
2.7.
Bij brief van 10 februari 2017 heeft de raadsman van SED Artikel 1 opnieuw gesommeerd iedere inbreuk op de rechten van SED te staken.

3.Het geschil

3.1.
SED vordert – kort gezegd – het volgende:
I. Artikel 1 op straffe van dwangsommen te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op de merkrechten van SED te staken, in het bijzonder door het gebruik van de naam Artikel 1 te staken, ter onderscheiding van diensten van een politieke partij;
II. Artikel 1 op straffe van dwangsommen te veroordelen haar statutaire naam zodanig te wijzigen dat Artikel 1 daar geen deel meer van uitmaakt;
III. Artikel 1 te veroordelen om op de homepage van haar officiële partijwebsite een mededeling te plaatsen die erop neerkomt dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de naam Artikel 1 in strijd is met de merkrechten van SED;
IV. Artikel 1 te veroordelen in de volledige proceskosten als bedoeld in artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (in totaal € 11.873,42 aan salaris advocaat, dagvaardingskosten en griffierecht).
3.2.
SED stelt hiertoe – samengevat weergegeven – dat sprake is van visuele, auditieve en begripsmatige overeenstemming tussen het beeld- en het woordmerk van SED en de door Artikel 1 gebruikte naam. Deze overeenstemming wordt versterkt door de soortgelijkheid van de diensten. Gevolg hiervan is (direct en indirect) verwarringsgevaar. Uit een aantal producties die SED in het geding heeft gebracht volgt dat zich reeds verwarring heeft voorgedaan. Art.1 is onderdeel van SED en verricht op landelijk niveau onafhankelijk onderzoek ter bestrijding van discriminatie en verleent in dat kader onafhankelijke bijstand. Zij wil om die reden niet in verband worden gebracht met een politieke partij. SED grondt haar vorderingen op artikel 2:20 lid 1 sub a, b en d BVIE. SED heeft een spoedeisend belang bij toewijzing van het gevorderde, onder meer omdat Artikel 1 heeft aangekondigd in Amsterdam te zullen meedoen aan de gemeenteraadsverkiezingen.
3.3.
Artikel 1 heeft – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat zij bij de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en bij de Kiesraad geen belemmeringen heeft aangetroffen tegen het gebruik van de naam Artikel 1 voor een politieke partij. Ook al googelend is zij niet op enige belemmering gestuit. SED is gevestigd in Rotterdam en heeft weinig tot geen bekendheid, zeker niet landelijk. SED gebruikt de naam Artikel 1 niet. Zij gebruikt de namen Antidiscriminatiebureau Radar / Art.1, IDEM Rotterdam en Kenniscentrum voor discriminatie, zodat van verwarring geen sprake kan zijn, laat staan dat de partijnaam Artikel 1 iets af zou kunnen doen aan de onafhankelijkheid van SED. Er is bovendien geen sprake van soortgelijkheid tussen de werkzaamheden van een politieke partij en de activiteiten van SED. Een politieke partij ontplooit geen handelsactiviteiten en biedt geen diensten aan. Artikel 1 ontvangt ook geen subsidie. Het depot van het woordmerk is te kwader trouw verricht omdat op dat moment Artikel 1 al was opgericht en SED daar weet van had. Een belangrijk wetsartikel als artikel 1 van de Grondwet kan überhaupt niet worden geclaimd door één organisatie. De vorderingen moeten dan ook worden afgewezen, aldus Artikel 1, met veroordeling van SED in de kosten van dit geding als bedoeld in artikel 1019h Rv. Artikel 1 maakt bezwaar tegen de hoogte van het bedrag dat SED in het kader van artikel 1019h Rv vordert. Dit bedrag is veel hoger dan het door haar gevorderde bedrag van om en nabij € 6.000,-.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
SED heeft voldoende spoedeisend belang bij een oordeel op korte termijn over de door haar gestelde merkinbreuk, mede gelet op het door haar gestelde verwarringsgevaar.
4.2.
Uitgangspunt is de geldigheid van het beeldmerk van SED, waarvan de woorden Art. 1 en Artikel 1 deel uitmaken, alsmede de geldigheid van het woordmerk
ARTIKEL 1. Dit woordmerk is op 30 december 2016 gedeponeerd en op 26 april 2017 ingeschreven. Dit betekent dat het BBIE het woordmerk op inhoudelijke gronden heeft getoetst en geen van de in artikel 2.11 BVIE genoemde weigeringsgronden van toepassing achtte. Voorshands moet dan ook worden aangenomen dat het woordmerk onderscheidend vermogen heeft en niet louter beschrijvend is. Het depot op 30 december 2016 van het woordmerk is niet te kwader trouw verricht. Hoewel SED het depot heeft verricht kort na het moment van oprichting van de politieke partij Artikel 1, is aannemelijk dat SED reeds gebruik maakte van de namen Art.1 en Artikel 1, en het depot ertoe strekte haar oudere rechten (beter) te beschermen. Dit kan voorshands niet als kwade trouw worden aangemerkt.
4.3.
De stelling van Artikel 1 dat SED geen aanspraak kan maken op merkenrechtelijke bescherming omdat zij de naam Artikel 1 niet (als merk) gebruikt gaat niet op. SED heeft voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat het woord- en beeldmerk wel degelijk wordt gebruikt ter onderscheiding van haar diensten, namelijk voor één van haar drie onderdelen, te weten Art.1 (uit te spreken als Artikel 1). Dit blijkt onder meer uit de producties 17 en 18 van SED. Hieruit blijkt ook dat SED de naam Artikel 1 voluit gebruikt. Over het gebruik van de naam heeft SED ter zitting onbetwist verklaard dat Art. 1 in 2011 is ontstaan als de opvolger van het Landelijk Bureau Racismebestrijding en zich bezighoudt met nationaal en internationaal onderzoek op het gebied van discriminatie. Zij treedt onder de naam Art.1 naar buiten, onder meer door het opstellen van beleidsadviezen voor overheden en organisaties. Ook organiseert Art. 1 onder die naam trainingen, workshops en debatten etc. Zij maakt daarbij gebruik van de onder 2.1 genoemde domeinnamen, die doorlinken naar de website www.art1.nl en van het beeldmerk, waarvan de woorden Art. 1 en Artikel 1 deel uitmaken. Voorshands is hiermee voldoende aannemelijk dat SED de namen Art. 1 en Artikel 1 in haar uitingen naar buiten toe gebruikt.
4.4.
Artikel 1 heeft aangevoerd dat zij geen inbreuk maakt in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub a en b BVIE omdat zij een politieke partij is die een zuiver ideëel doel nastreeft, en zij haar naam dus niet in het economisch verkeer gebruikt. Dit verweer faalt. Het begrip economisch verkeer dient ruimt te worden opgevat. Hiervoor is niet vereist dat de activiteiten zijn gericht op het maken van winst of ander economisch voordeel. Het zich bedienen van een merk of teken in verband met zakelijke activiteiten is voldoende. Artikel 1 neemt als politieke partij deel aan het zakelijk verkeer en verricht zakelijke activiteiten. Zij heeft inkomsten en uitgaven, zoals leden die contributie betalen, uitgaven om een partijbureau in stand te houden, om lezingen te houden etc. Artikel 1 gebruikt het teken Artikel 1 daarmee in het zakelijk verkeer waardoor voorshands aan de eis van gebruik in het economisch verkeer is voldaan.
4.5.
Voor inbreuk in de zin van artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE is voorts vereist dat merk en teken gelijk zijn. In dit geval wordt geoordeeld dat het woordmerk van SED en het teken van Artikel 1 visueel, auditief en begripsmatig gelijk zijn. De begripsmatige overeenstemming bestaat er in dit geval uit dat Artikel 1 in beide gevallen verwijst naar artikel 1 van de Grondwet. Ook is voorshands aannemelijk dat SED en Artikel 1 dezelfde diensten aanbieden, zoals vereist in artikel 2.20 lid 1 sub a BVIE. In ieder geval is aannemelijk dat zij soortgelijke diensten aanbieden als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub b BVIE en dat daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan. SED heeft namelijk aan de hand van haar producties 14 en 16 aannemelijk gemaakt dat zich reeds tal van concrete gevallen van verwarring hebben voorgedaan. Ook direct en indirect verwarringsgevaar in de toekomst acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk.
4.6.
Dat partijen dezelfde dan wel soortgelijke diensten aanbieden (als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub a en b BVIE) wordt nog als volgt toegelicht. Beide partijen hebben zich de bestrijding van discriminatie ten doel gesteld. Zij zijn beiden maatschappelijk actief op dat gebied en zij profileren zich ook als zodanig. De insteek hierbij is weliswaar anders (onafhankelijk onderzoek versus politieke beïnvloeding), maar de voorzieningenrechter acht dit voorshands van ondergeschikt belang. Artikel 1 heeft ter zitting weliswaar voorts verklaard dat zij zich ook inzet (of wenst in te zetten) op tal van andere beleidsterreinen (zoals gezondheidszorg), maar niet kan worden ontkend dat bestrijding van discriminatie haar speerpunt is, zoals ook blijkt uit haar statutaire doelstelling (zie 2.4).
4.7.
Tot slot kan niet worden uitgesloten dat SED zich in een bodemprocedure terecht kan beroepen op de bescherming die artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE haar biedt, waarbij de eis van gebruik in het economisch verkeer niet geldt en waarbij evenmin is vereist dat het beweerd inbreukmakende teken wordt gebruikt ter onderscheiding van waren of diensten. SED heeft in dit verband aangevoerd dat haar onderzoeksinstituut Art.1 zeer groot belang hecht aan onafhankelijkheid en objectiviteit. Zij wil daarom niet in verband worden gebracht met een politieke partij, die er in beginsel (alleen) op is gericht haar eigen idealen te verwezenlijken. Dat het teken Artikel 1 wordt gebruikt ten behoeve van een politieke partij kan dan ook tot gevolg hebben dat afbreuk wordt gedaan aan de reputatie van Art. 1 als onafhankelijk onderzoeksinstituut, als bedoeld in artikel 2.20 lid 1 sub d BVIE.
4.8.
De conclusie tot zover is dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de vorderingen van SED gebaseerd op artikel 2.20 lid 1 sub a, b en d BVIE zal toewijzen. In dit kort geding kan daarop een voorschot worden genomen, op de hierna onder 4.10 te bepalen wijze. SED zal ingevolge artikel 1019i Rv een bodemprocedure aanhangig moeten maken om te voorkomen dat de voorlopige voorzieningen haar kracht verliezen. De termijn hiervoor zal worden gesteld op twee maanden na heden.
4.9.
Een afweging van de wederzijdse belangen maakt de onder 4.8 getrokken conclusie niet anders. Duidelijk is dat de belangen van Artikel 1 bij het kunnen blijven gebruiken van haar naam groot zijn. Artikel 1 heeft verklaard dat toewijzing van de vorderingen voor haar zeer ingrijpende gevolgen heeft. Artikel 1 zal worden geconfronteerd met hoge kosten voor naamswijziging die zij mogelijk niet kan dragen. Ook van haar hele inmiddels opgebouwde landelijke naamsbekendheid kan zij dan niet langer profiteren. Verder is aannemelijk dat Artikel 1 niet bewust heeft willen aanhaken bij de bekendheid van de naam Art. 1, al kan haar mogelijk wel het verwijt worden gemaakt dat zij voor de oprichting en naamgeving van haar partij geen uitvoeriger onderzoek naar IE rechten van derden heeft verricht. In dit kader heeft SED aangevoerd dat [naam 4] in maart 2016 als spreker heeft opgetreden op een door SED georganiseerd evenement, en dus de naam Art.1 moet hebben gezien, maar volgens [naam 4] is haar dit niet opgevallen omdat SED de naam Art. 1 niet zelfstandig voert. Wat hier ook van zij, tegenover de op zich grote belangen van Artikel 1 staat het belang van SED. Haar namen Art 1. en Artikel 1 genieten merkenrechtelijke bescherming. Dat zij misbruik van die bescherming zou maken, is niet aannemelijk. Haar reële en gerechtvaardigde belang is dat niet de indruk ontstaat dat zij gelieerd is aan een politieke partij, waardoor verwarring ontstaat over haar onafhankelijke positie. Zij heeft ook belang bij snelle duidelijkheid hierover naar de buitenwereld. Voorshands heeft SED het juridische gelijk aan haar zijde. Het belang van SED weegt om deze redenen zwaarder dan dat van Artikel 1.
4.10.
Vordering I is toewijsbaar, met dien verstande dat Artikel 1 hiervoor een maand zal worden gegund en dat de veroordeling zal worden toegespitst op het gebruik van de naam Artikel 1 en niet op andere met het woordmerk van SED overeenstemmende benamingen. De dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden. Vordering II is niet toewijsbaar omdat Artikel 1 met haar statutaire naam niet naar buiten treedt en met enkel haar statutaire naam geen merkinbreuk pleegt. Vordering III is toewijsbaar, met dien verstande dat de tekst dient te luiden als volgt, aangezien een vordering tot het aanbieden van excuses naar haar aard niet toewijsbaar is. Artikel 1 zal binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis op haar website voor de periode van drie maanden de hierna op te nemen mededeling moeten plaatsen. Nu het verweer van Artikel 1 tegen de hoogte van door SED gevorderde kosten (vordering IV) voorshands terecht voorkomt, zal de voorzieningenrechter aansluiting zoeken bij het IE-indicatietarief voor een eenvoudig kort geding (€ 6.000,-) en dit bedrag toewijzen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Artikel 1 om binnen een maand na betekening van dit vonnis de naam Artikel 1 ter onderscheiding van de diensten van een politieke partij te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag, met een maximum van € 20.000,-,
5.2.
veroordeelt Artikel 1 om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis op de homepage van haar officiële partijwebsite in duidelijk leesbare letters en zonder begeleidend commentaar, gedurende tenminste drie maanden de volgende tekst te plaatsen:
Mededeling over de naam Artikel 1De voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 6 juni 2017 geoordeeld dat het gebruik van de naam van onze partij, Artikel 1, in strijd is met de merkrechten op de naam Art.1 van de Stichting Expertisecentrum Discriminatie (SED) en de aan haar gelieerde regionale organisaties. Wij zijn ertoe veroordeeld de naam Artikel 1 niet langer te gebruiken. Wij zullen u op de hoogte houden van de toekomstige ontwikkelingen hierover.
Het bestuur
5.3.
veroordeelt Artikel 1 in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van SED begroot op € 80,42 aan dagvaardingskosten, € 618,- aan griffierecht en
€ 6.000,- aan salaris advocaat,
5.4.
bepaalt de termijn als bedoeld in artikel 1019i Rv op twee maanden vanaf de datum van dit vonnis,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. van der Veen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2017. [1]

Voetnoten

1.type: MV