4.4.1.Voorhanden hebben en/of gebruik maken van valse betaalpassen (feit 2) en voorhanden hebben van skimapparatuur (feit 3)
Tijdens een doorzoeking van de woning op het adres [adres] in [plaats] is in de slaapkamer van [verdachte] een doos met daarin 23 blanco magneetkaarten aangetroffen. Uit het digitale onderzoek naar de magneetkaarten is duidelijk geworden dat op drie magneetkaarten geskimde gegevens stonden ingelezen, namelijk de gegevens van twee Shell-tankpassen op naam van BCC en van een creditcard op naam van [persoon 2] . De tankpassen en de creditcard kunnen in verband worden gebracht met fraude. BCC heeft aangifte gedaan van skimming van de gegevens van twee van haar tankpassen. Met deze gegevens is voor een totaalbedrag van ruim € 3.000,- aan brandstof getankt bij diverse tankstations. De creditcard op naam van [persoon 2] bleek nog actief en in het bezit te zijn van de eigenaar. Met de geskimde gegevens zou het mogelijk zijn om frauduleuze handelingen te verrichten, maar pogingen daartoe zijn niet verricht. Uit het digitale onderzoek naar de magneetkaarten is ook duidelijk geworden dat op de andere twintig magneetkaarten geen gegevens bleken te zijn ingelezen. In de kartonnen doos zijn verder een kaartenlezer en twee cd-roms met software aangetroffen, waarmee de met de kaartlezer uitgelezen gegevens kunnen worden overgebracht naar een computer en magneetkaarten.
[verdachte] wordt verweten dat hij de drie valse betaalpassen en de lege magneetkaarten en kaartenlezer voorhanden heeft gehad en dat hij van twee van die valse betaalpassen gebruik heeft gemaakt.
Voorhanden hebben en/of gebruik maken van drie valse betaalpassen
Op basis van de bewijsmiddelen kan worden bewezen dat [verdachte] de drie valse betaalpassen voorhanden heeft gehad. De valse betaalpassen zijn aangetroffen in een doos die allereerst aan [verdachte] was geadresseerd en die zich bovendien in zijn slaapkamer bevond. Naar het oordeel van de rechtbank is [verdachte] , behoudens contra-indicaties, verantwoordelijk voor de voorwerpen die zich in zijn slaapkamer bevinden. Van dergelijke contra-indicaties is echter niet gebleken. Integendeel, [verdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij de pasjes en de kaartlezer zelf heeft aangeschaft ten behoeve van de organisatie van een feestje. Hij was zich dus bewust van de aanwezigheid van die pasjes. Daarnaast is tijdens het digitale onderzoek naar de kaartlezer naar voren gekomen dat het apparaat geschikt is om op locatie gegevens van betaalpassen in te lezen en deze gegevens met behulp van de software op de cd-roms uit te lezen en naar blanco magneetkaarten, zoals de valse betaalpassen, over te brengen. Verder is duidelijk geworden dat de eigenschappen van de software van de kaartlezer en cd-roms overeenkomen met de eigenschappen van opgeslagen databestanden die zijn aangetroffen op de laptop van [verdachte] . In het licht van deze feiten en omstandigheden, naar hun uiterlijke verschijningsvorm en in onderling verband en samenhang bezien, kan het niet anders zijn dan dat [verdachte] wetenschap heeft gehad van het valse karakter van de betaalpassen en de bestemming van de betaalpassen om deze als echt en onvervalst te kunnen gebruiken, en dus dat hij de betaalpassen opzettelijk voorhanden heeft gehad.
Dit ligt anders ten aanzien van het gebruik maken van de valse betaalpassen. Het dossier bevat geen bewijs op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat het [verdachte] is geweest die met de valse betaalpassen met geskimde gegevens van Shell voor brandstof zou hebben betaald. Op het moment dat gegevens van betaalpassen zijn geskimd, is het mogelijk om deze gegevens op een computer op te slaan en naar verschillende blanco magneetkaarten over te brengen. Omdat het dossier geen aanknopingspunten bevat dat de brandstof is betaald met deze twee betaalpassen, is er ruimte voor het alternatieve scenario dat derden met andere valse betaalpassen met dezelfde geskimde gegevens de brandstof hebben betaald.
Dit alles leidt ertoe dat het onder 2 ten laste gelegde voorhanden hebben van de drie valse betaalpassen is bewezen. Het ten laste gelegde gebruik maken van twee valse betaalpassen is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.
Voorhanden hebben van skimapparatuur
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde feit ook bewezen.
Op basis van de bewijsmiddelen kan worden bewezen dat [verdachte] in zijn slaapkamer skimapparatuur voorhanden heeft gehad, namelijk blanco magneetkaarten en een kaartlezer met bijbehorende software, zijnde een samenstel van voorwerpen met behulp waarvan betaalpassen kunnen worden uitgelezen en gegevens kunnen worden opgeslagen en overgebracht. Deze skimapparatuur was geschikt om fraude mee te plegen, zoals strafbaar is gesteld in de in de tenlastelegging vermelde wetsartikelen. Zoals hiervoor al is overwegen, bevonden zich in de doos met de magneetkaarten en de kaartlezer met software ook valse betaalpassen en is de betreffende software op de laptop van [verdachte] aangetroffen. Uit de verklaring van [verdachte] kan verder worden afgeleid dat hij bij phishing was betrokken en in die hoedanigheid verantwoordelijk was voor het regelen van bankrekeningnummers van katvangers en betaalpassen behorend bij die bankrekeningen om geldbedragen naar te kunnen overboeken en daarna te kunnen opnemen. In het licht van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, kan worden bewezen dat [verdachte] wetenschap heeft gehad van de bestemming van de skimapparatuur om fraude te plegen en dat zijn opzet hierop was gericht.
4.4.2.Deelname aan een criminele organisatie (feit 1)
De verdachten [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] wordt verweten dat zij hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Onder een organisatie als bedoeld in dit artikel moet worden verstaan een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en continuïteit tussen een verdachte en tenminste één andere persoon. Hoewel het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond hoeft te zijn en het ook niet zo is dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die behoren tot de organisatie, moet een deelnemer om tot de organisatie te behoren wel een aandeel hebben in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel die gedragingen ondersteunen. Niet is vereist dat een deelnemer de door de organisatie beoogde misdrijven heeft uitgevoerd of opzet op die misdrijven had. Wel is (voorwaardelijk) opzet vereist voor de wetenschap van een verdachte dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Deelname aan een criminele organisatie betreft een zelfstandig strafbaar feit, waarbij een verdachte strafbaar is enkel vanwege zijn deelneming aan die organisatie. Dat betekent dat van het begaan van dat strafbare feit al sprake kan zijn als (nog) geen andere strafbare feiten zijn gepleegd, maar wel het oogmerk daartoe bestaat alsmede de deelneming hieraan. Omgekeerd brengt dit mee dat bewezenverklaring van ten laste gelegde betrokkenheid bij strafbare feiten niet automatisch tot bewezenverklaring van deelname aan de criminele organisatie leidt.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van voldoende samenhang in het handelen van de deelnemers aan de criminele organisatie, moet worden gezocht naar aanwijzingen of aanknopingspunten dat deze deelnemers zich bewust waren van hun rol of taak in het geheel, zoals te vinden zouden zijn in de aard en frequentie van onderlinge afspraken en contacten. Uiteraard kunnen tot het bewijs van een dergelijke bewuste betrokkenheid ook de bewijsmiddelen bijdragen die dienen als redengevende feiten en omstandigheden voor de bewezenverklaring van andere ten laste gelegde feiten. Verder is van belang dat ook gedragingen van een verdachte die medeplichtigheid bij of tot enig misdrijf opleveren, waarop het oogmerk van een criminele organisatie was gericht, kunnen worden gekwalificeerd als deelneming aan die organisatie.
Binnen dit juridisch kader zal de rechtbank bezien of kan worden bewezen dat sprake is geweest van een criminele organisatie, waaraan de verdachten hebben deelgenomen.
Beoordeling van het ten laste gelegde
Inherent aan de phishing fraude die gedurende onderzoek 13Ostara aan het licht is gekomen, is een zekere mate van organisatie van de activiteiten. Immers, vertrouwelijke informatie en klantgegevens van rekeninghouders worden verkregen, katvangers worden geronseld, nieuwe betaalpassen en pincodes worden aangevraagd, poststukken met betaalpassen en afhaalberichten voor pincodes worden door postmedewerkers onderschept en geldbedragen worden veiliggesteld door geldbedragen naar de bankrekeningen van katvangers over te boeken en op te nemen of direct vanaf de bankrekeningen van getroffen rekeninghouders op te nemen. Deze handelwijze vergt een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Dat geldt vooral omdat er op bepaalde momenten snel gehandeld moet worden, wil een dergelijke fraude succesvol zijn.
De rechtbank stelt voorop dat bewezen is dat [verdachte] zich in de ten laste gelegde periode heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van valse betaalpassen en skimapparatuur, die mede bestemd was voor het begaan van fraude in de vorm van phishing. Uit het dossier kan bovendien een verdergaande betrokkenheid bij phishing worden afgeleid.
Daarbij stelt de rechtbank voorop dat op basis van het dossier onderscheid moet worden gemaakt tussen twee samenwerkingsverbanden. Het eerste samenwerkingsverband hield zich bezig met het plegen van phishing door vertrouwelijke informatie van rekeninghouders te verkrijgen met hulp van bankmedewerkers, het verspreiden van e-mails die van een bank afkomstig leken, het telefonisch benaderen van rekeninghouders om hun inlogcodes voor internetbankieren te ontfutselen, en door vervolgens daarmee geldbedragen over te boeken naar de bankrekeningen van katvangers. Deze geldbedragen werden dan contant opgenomen door katvangers die door deelnemers van de organisatie werden aangestuurd en begeleid, of door die deelnemers zelf. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier worden afgeleid dat deze werkwijze is toegepast door een samenwerkingsverband dat bestond uit onder andere [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Het tweede samenwerkingsverband hield zich eveneens bezig met het plegen van phishing, maar door middel van een andere werkwijze, namelijk door stelselmatig poststukken te verduisteren, nieuwe betaalpassen en pincodes aan te vragen, poststukken met die nieuwe betaalpassen en afhaalberichten voor pincodes te verduisteren en daarna katvangers voorzien van valse legitimatiebewijzen onder begeleiding bij bankfilialen de pinbrieven met nieuwe pincodes te laten ophalen. Met de onderschepte betaalpassen en de verkregen pincodes werden vervolgens geldbedragen contant opgenomen door katvangers of deelnemers van de organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze tweede organisatie bestaan uit onder andere [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] .
Uit de bewijsmiddelen, met name de tapgesprekken, de observaties en de tijdens de doorzoekingen in beslag genomen documenten en betaalpassen op naam van getroffen rekeninghouders, volgt dat [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] in een gestructureerd samenwerkingsverband zeer nauw betrokken waren bij het phishing proces waarbij het verkrijgen van geld via overboekingen naar katvangersrekeningen centraal stond. [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] komen in het dossier naar voren als de kern van de organisatie. [verdachte] hield zich binnen het phishing proces bezig met het ronselen van katvangers(rekeningen) en het inloggen voor internetbankieren om geldbedragen over te boeken. [medeverdachte 2] heeft zich gericht op het bellen van rekeninghouders als bankmedewerkster om inlogcodes voor internetbankieren te verkrijgen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] komen in het dossier naar voren als sturende, leidinggevende personen, die gegevens van katvangers doorgaven tussen de verschillende deelnemers, zodat geldbedragen vanaf de bankrekeningen van de getroffen rekeninghouders naar de juiste katvangersrekeningen werden overgeboekt. Ook vermeldden zij in tapgesprekken wel wat de hoogte van de over te boeken geldbedragen moest zijn en begeleidden zij katvangers bij het pinnen. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] behoorden niet tot de kern van de organisatie, maar waren wel eveneens nauw bij het phishing proces betrokken. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] hielden zich allebei bezig met het ronselen van katvangers(rekeningen) en het verhogen van de opnamelimieten van katvangersrekeningen. [medeverdachte 5] heeft deze rol binnen de organisatie niet erkend, maar bij de politie wel verklaard dat hij inderdaad katvangers heeft geronseld. [medeverdachte 4] heeft zich daarnaast gericht op het doorgeven van gegevens van katvangers naar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en was daarmee evenals [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] een schakel tussen de verschillende deelnemers. Verder was hij ook betrokken bij het pinnen van de overgeboekte geldbedragen, om de opbrengst uit het phishing proces veilig te stellen.
In het licht van deze feiten en omstandigheden, waaronder de betrokkenheid van [verdachte] , de taakverdeling en de frequentie en inhoud van de onderlinge contacten, acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] dat moet aangemerkt worden als een criminele organisatie in bovenbedoelde zin. Het gaat om een duurzaam verband van samenwerkende personen, die zich gedurende geruime tijd en met een zekere frequentie bezighielden met het plegen van phishing. Door de verdediging is wel gesuggereerd dat veeleer sprake was van concurrentie dan van samenwerking; zovelen hielden zich destijds bezig met phishing fraude en iedereen probeerde voor zich wat bij te verdienen. Dit verweer faalt. Zoals hiervoor is overwogen en uit de bewijsmiddelen blijkt, werkten de genoemde verdachten in de bewezen verklaarde periode samen bij het oplichten van banken en rekeninghouders. Dat ook andere personen zich in de bewuste periode in georganiseerd verband bezig hebben gehouden met vergelijkbare vormen van fraude, doet voor de beoordeling van het samenwerkingsverband van deze verdachten niet ter zake.
Op basis van de bewijsmiddelen kan niet worden bewezen wat de precieze afspraken tussen de verdachten waren of dat de verdachten met elke deelnemer van de organisatie bekend zijn geweest of contact hebben gehad, maar dat is voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie ook niet vereist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] een substantieel aandeel gehad in de criminele organisatie en de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Ook worden uit de bewijsmiddelen afgeleid zijn bewuste betrokkenheid bij deze criminele organisatie en het (voorwaardelijk) opzet op het oogmerk van de organisatie om misdrijven te plegen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen.
Dit leidt ertoe dat het onder 1 ten laste gelegde feit is bewezen.
Het dossier bevat geen bewijs dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband met de andere in de tenlastelegging vermelde verdachten. De enkele omstandigheid dat deelnemers van de criminele organisatie telefonisch contact hebben gehad met enkele andere verdachten, is hiervoor onvoldoende. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.