ECLI:NL:RBAMS:2017:388

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
13/710164-11 (a) en 13/710088-12 (b)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en oplichting via phishing fraude

Op 24 januari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met phishing fraude. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 3 oktober 2011 tot en met 29 november 2011 deel uitmaakte van een gestructureerd samenwerkingsverband dat tot doel had misdrijven te plegen, waaronder oplichting van banken. De verdachte werd vrijgesproken van de oplichting van Rabobank en ABN AMRO, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk had deelgenomen aan een criminele organisatie die zich richtte op phishing, waarbij vertrouwelijke informatie van rekeninghouders werd verkregen en geldbedragen werden overgeboekt naar katvangers. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 16 maanden op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte van de oplichtingen werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/710164-11 (zaak A) en 13/710088-12 (zaak B) (promis)
Datum uitspraak: 24 januari 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaken tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen, verblijvend op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 oktober 2016, 26 oktober 2016, 28 oktober 2016 en 10 januari 2017.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Vriezen-Buist, en van wat verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ) en zijn raadsman, mr. M. Jonk, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

[verdachte] wordt, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 24 oktober 2016, samengevat en zakelijk weergegeven, verweten dat hij zich in verschillende plaatsen in Nederland heeft schuldig gemaakt aan
  • het medeplegen van oplichting van Rabobank Nederland (hierna: Rabobank), ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO), ING Bank N.V. (hierna: ING), Fortis Bank Nederland N.V. en/of SNS Bank N.V. in de periode van 3 oktober 2011 tot en met 9 november 2011 (zaak A);
  • het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven in de periode(s) van 8 september 2010 tot en met 26 november 2010 en/of 21 september 2011 tot en met 10 mei 2012 (zaak B).
De volledige tekst van de tenlastelegging is als eerste bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn verder geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Deze zaak is voortgekomen uit het onderzoek 13Ostara. In dit onderzoek draait het om een vorm van fraude die bekend staat onder de naam “phishing”. Phishing houdt kort gezegd in dat rekeninghouders of banken onder valse voorwendselen worden bewogen tot de afgifte van vertrouwelijke gegevens, die nodig zijn voor internetbankieren. Met die gegevens worden buiten weten van de rekeninghouders geldbedragen van hun bankrekeningen overgeboekt naar de bankrekeningen van katvangers. Een andere variant is het hengelen naar poststukken van rekeninghouders met daarin vertrouwelijke informatie en betaalpassen. De laatste stap in het proces van phishing is het zo snel mogelijk contant opnemen van het geld. Inherent aan phishing is de betrokkenheid van meerdere personen en een zekere mate van organisatie. De verdachten die tijdens onderzoek 13Ostara in beeld zijn gekomen en door de politie als hoofdverdachten in dit onderzoek zijn aangemerkt, zijn [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [verdachte] , [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ), [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ), [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8] ) en [medeverdachte 9] (hierna: [medeverdachte 9] ).
Uit de resultaten van onderzoek 13Ostara heeft de politie afgeleid dat organisatorisch te werk is gegaan en dat gebruik is gemaakt van voormelde twee werkwijzen. In eerste instantie zijn e-mails verspreid die van banken afkomstig leken en waarin rekeninghouders werd gevraagd om vertrouwelijke gegevens in te vullen. De rekeninghouders zijn vervolgens gebeld door een vrouw die zich als bankmedewerkster voorstelde en hun gedurende het telefoongesprek de inlogcodes voor internetbankieren ontfutselde. Met deze gegevens konden geldbedragen van de bankrekeningen van de rekeninghouders worden overgeboekt naar de bankrekeningen van katvangers en daarna door middel van pinopnames worden veiliggesteld. Volgens de politie zouden [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] bij deze werkwijze zijn betrokken. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [verdachte] zijn vanwege deze vermeende betrokkenheid aangehouden. De politie vermoedt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] na deze aanhoudingen zijn overgestapt op de andere werkwijze, waarbij vertrouwelijke gegevens van rekeninghouders zijn verkregen door het stelselmatig verduisteren van poststukken van banken. Met de verkregen betaalpassen en afhaalberichten konden katvangers bij bankfilialen pinbrieven met pincodes ophalen, waarna geldbedragen direct vanaf de bankrekeningen van rekeninghouders werden opgenomen. Voor deze werkwijze zouden [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] contact hebben gezocht met PostNL-medewerker [medeverdachte 6] en hebben samengewerkt met [medeverdachte 6] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 9] en later ook [verdachte] . Voor beide werkwijzen werd verder gebruik gemaakt van de diensten en informatie van [medeverdachte 5] en verscheidene bankmedewerkers.
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van phishing fraude en dat hij samen met andere deelnemers van de criminele organisatie was betrokken bij de oplichting van verschillende banken. De vraag die voorligt, is of op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting bewezen kan worden dat [verdachte] zich aan deze strafbare feiten schuldig heeft gemaakt.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de in zaak B ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie heeft zij daartoe het volgende betoogd.
Op basis van de inhoud van het dossier, met name zaakdossier 140 [naam dossier 1] , kan worden bewezen dat de verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] samen met [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) en andere onbekend gebleven personen een georganiseerd en duurzaam samenwerkingsverband hebben gevormd. Dit samenwerkingsverband was gericht op het plegen van misdrijven, zoals het oplichten van banken, verduisteren van poststukken en witwassen van de opbrengsten uit deze misdrijven, om snel veel geld te verdienen. Uit het dossier is een interne structuur af te leiden van onder andere leiders, ronselaars, begeleiders van katvangers, corrupte postmedewerkers en bankmedewerkers, pinners, de beller en de overschrijver. De verdachten hadden in de criminele organisatie ieder hun eigen rol en taak, die cruciaal was voor het welslagen van de door de organisatie beoogde misdrijven. Zij waren, anders dan de katvangers, niet volledig inwisselbaar en gingen op in hun rol. De verdachten waren zich ervan bewust dat zij betrokken waren bij een groter samenwerkingsverband dat strafbare feiten pleegde. Zonder hun gedragingen zouden de beoogde misdrijven niet, dan wel niet zo succesvol, zijn gepleegd.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat [verdachte] integraal van de ten laste gelegde feiten moeten worden vrijgesproken.
De enkele omstandigheid dat [verdachte] sms-berichten met de namen en bankrekeningnummers van katvangers heeft ontvangen of verstuurd, die bij de ten laste gelegde oplichting in zaak A als tegenrekeningen zijn gebruikt, is onvoldoende voor het bewijs van een zodanige significante of wezenlijke bijdrage, dat tussen [verdachte] en de daders van die oplichting sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen. Evenmin kan het ten laste gelegde feit in zaak B worden bewezen. Volgens de raadsman bevat het dossier allereerst geen bewijs op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat sprake is geweest van een structureel en duurzaam samenwerkingsverband tussen de verdachten. Daarnaast ontbreekt het bewijs voor de intensieve betrokkenheid van [verdachte] bij de veronderstelde criminele organisatie en het (voorwaardelijk) opzet op het oogmerk van de organisatie om misdrijven te plegen en daarmee het bewijs voor zijn deelname aan deze criminele organisatie.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de ten gelegde feiten acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, in het bijzonder de bewijsmiddelen die in de tweede bijlage bij dit vonnis zijn vervat, en overweegt als volgt.
4.4.1.
Oplichting (zaak A)
[verdachte] wordt verweten dat hij als medepleger betrokken was bij de oplichting van Rabobank ten aanzien van de rekeninghouder [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) en de oplichting van ABN AMRO ten aanzien van de rekeninghouders [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) en [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ).
Op basis van de inhoud van het dossier kan worden bewezen dat Rabobank en ABN AMRO onder valse voorwendselen zijn bewogen tot de afgifte van inlogcodes en geldbedragen. Op drie verschillende dagen zijn [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] gebeld door een vrouw die zich voordeed als medewerkster van Rabobank respectievelijk ABN AMRO. Om hun bankrekeningen tegen fraude te beveiligen hebben [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] met de nepbankmedewerkster een aantal stappen doorlopen, waarbij zij de nepbankmedewerkster verschillende codes hebben gegeven die hun randomreader of e-dentifier had aangemaakt. Met behulp van de afgegeven codes is door de fraudeur(s) via de officiële website van Rabobank respectievelijk ABN AMRO toegang verkregen tot de bankrekeningen van de rekeninghouders. Daarna is vanaf de bankrekening van [persoon 2] een totaalgeldbedrag van ruim € 27.000,- overgeboekt naar de bankrekeningen van vijf katvangers, waaronder [katvanger 1] . Een totaalgeldbedrag van ruim € 105.000,- is overgeboekt vanaf de bankrekening van [persoon 3] naar de bankrekeningen van zeven katvangers, waaronder [katvanger 2] . Verder is een totaalgeldbedrag van ruim € 69.000,- overgeboekt vanaf de bankrekening van [persoon 4] naar de bankrekening van de katvanger [katvanger 3] . [persoon 2] , [persoon 3] en [persoon 4] waren hiervan niet op de hoogte en hebben ook niet om deze overboekingen verzocht.
De verdenking dat [verdachte] bij de oplichting van Rabobank en ABN AMRO was betrokken, is gegrond op vier getapte sms-berichten. Op 4 oktober 2011 is allereerst vanaf het telefoonnummer [telefoonnummer] een sms-bericht met de namen en bankrekeningnummers van de katvangers [katvanger 4] en [katvanger 1] verstuurd naar het telefoonnummer van [medeverdachte 1] . Op 5 oktober 2011 heeft het telefoonnummer [telefoonnummer] een sms-bericht met dezelfde inhoud ontvangen van het telefoonnummer van [medeverdachte 4] . Uit de opgenomen en uitgeluisterde tapgesprekken van het telefoonnummer [telefoonnummer] blijkt dat de gebruiker ervan kennelijk was betrokken bij fraude. Tijdens de tapgesprekken wordt in versluierde taal gesproken over fraude, onder andere over het verhogen van opnamelimieten, de namen en bankrekeningnummers van katvangers en het overboeken en het pinnen van geld. De politie heeft [verdachte] geïdentificeerd als de gebruiker van dit telefoonnummer. De verdediging heeft dit niet betwist. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het telefoonnummer gedurende de getapte periode bij [verdachte] in gebruik was, ook op 4 oktober 2011. Daarnaast heeft [verdachte] op 10 oktober 2011 vanaf het telefoonnummer van [medeverdachte 4] een sms-bericht ontvangen met de naam en het bankrekeningnummer van de katvanger [katvanger 2] . Ook de hoogte van het overgeboekte geldbedrag vanaf de bankrekening van [persoon 3] stond in dit sms-bericht vermeld. Op 31 oktober 2011 heeft [verdachte] verder vanaf het telefoonnummer van [medeverdachte 3] een sms-bericht ontvangen met de naam en het bankrekeningnummer van de katvanger [katvanger 5] . De bankrekening van deze katvanger is gebruikt om een deel van het geldbedrag dat naar de bankrekening van [katvanger 3] was overgeboekt, naar door te storten.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze feiten en omstandigheden voldoende redengevend zijn voor het bewijs van de betrokkenheid van [verdachte] als medepleger bij de ten laste gelegde oplichting. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Daarvoor is het volgende van belang.
Het sms-bericht dat [verdachte] op 4 oktober 2011 naar [medeverdachte 1] heeft verstuurd respectievelijk op 5 oktober 2011 van [medeverdachte 4] heeft ontvangen, is verstuurd nadat de oplichting van Rabobank al was voltooid. Immers, deze oplichting vond al op 3 oktober 2011 plaats. Het versturen van dit bericht door [verdachte] heeft dan ook niet bijgedragen aan de verwezenlijking van dat misdrijf. De sms-berichten die op 10 oktober 2011 en 31 oktober 2011 naar [verdachte] zijn verstuurd, heeft hij ontvangen voordat de nepbankmedewerkster [persoon 3] en [persoon 4] heeft gebeld. Hoewel de inhoud van deze sms-berichten een aanknopingspunt is voor de betrokkenheid van [verdachte] bij de oplichting van ABN AMRO, bevat het dossier geen bewijs op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat [verdachte] naar aanleiding van de sms-berichten gedragingen heeft verricht die hebben bijdragen aan en waren gericht op de verwezenlijking van dat misdrijf. Ander bewijs voor concrete betrokkenheid van [verdachte] bij de tenlastegelegde oplichtingen bevat het dossier niet.
Alle feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet kan worden bewezen dat [verdachte] in een nauwe en bewuste samenwerking met anderen een significantie bijdrage heeft geleverd aan de oplichting van Rabobank en ABN AMRO. De ontvangst van de betreffende sms’jes in combinatie met de betrokkenheid van [verdachte] bij phishing praktijken in het algemeen is daarvoor onvoldoende.
Dit leidt ertoe dat het ten laste gelegde in zaak A niet is bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.
4.4.2.
Deelname aan een criminele organisatie (zaak B)
Juridisch kader
De verdachten [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] wordt verweten dat zij hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Onder een organisatie als bedoeld in dit artikel moet worden verstaan een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en continuïteit tussen een verdachte en tenminste één andere persoon. Hoewel het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond hoeft te zijn en het ook niet zo is dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die behoren tot de organisatie, moet een deelnemer om tot de organisatie te behoren wel een aandeel hebben in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel die gedragingen ondersteunen. Niet is vereist dat een deelnemer de door de organisatie beoogde misdrijven heeft uitgevoerd of opzet op die misdrijven had. Wel is (voorwaardelijk) opzet vereist voor de wetenschap van een verdachte dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Deelname aan een criminele organisatie betreft een zelfstandig strafbaar feit, waarbij een verdachte strafbaar is enkel vanwege zijn deelneming aan die organisatie. Dat betekent dat van het begaan van dat strafbare feit al sprake kan zijn als (nog) geen andere strafbare feiten zijn gepleegd, maar wel het oogmerk daartoe bestaat alsmede de deelneming hieraan. Omgekeerd brengt dit mee dat bewezenverklaring van ten laste gelegde betrokkenheid bij strafbare feiten niet automatisch tot bewezenverklaring van deelname aan de criminele organisatie leidt.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van voldoende samenhang in het handelen van de deelnemers aan de criminele organisatie, moet worden gezocht naar aanwijzingen of aanknopingspunten dat deze deelnemers zich bewust waren van hun rol of taak in het geheel, zoals te vinden zouden zijn in de aard en frequentie van onderlinge afspraken en contacten. Uiteraard kunnen tot het bewijs van een dergelijke bewuste betrokkenheid ook de bewijsmiddelen bijdragen die dienen als redengevende feiten en omstandigheden voor de bewezenverklaring van andere ten laste gelegde feiten. Verder is van belang dat ook gedragingen van een verdachte die medeplichtigheid bij of tot enig misdrijf opleveren, waarop het oogmerk van een criminele organisatie was gericht, kunnen worden gekwalificeerd als deelneming aan die organisatie.
Binnen dit juridisch kader zal de rechtbank bezien of kan worden bewezen dat sprake is geweest van een criminele organisatie, waaraan de verdachten hebben deelgenomen.
Beoordeling van het ten laste gelegde
Inherent aan de phishing fraude die gedurende onderzoek 13Ostara aan het licht is gekomen, is een zekere mate van organisatie van de activiteiten. Immers, vertrouwelijke informatie en klantgegevens van rekeninghouders worden verkregen, katvangers worden geronseld, nieuwe betaalpassen en pincodes worden aangevraagd, poststukken met betaalpassen en afhaalberichten voor pincodes worden door postmedewerkers onderschept en geldbedragen worden veiliggesteld door geldbedragen naar de bankrekeningen van katvangers over te boeken en op te nemen of direct vanaf de bankrekeningen van getroffen rekeninghouders op te nemen. Deze handelwijze vergt een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Dat geldt vooral omdat er op bepaalde momenten snel gehandeld moet worden, wil een dergelijke fraude succesvol zijn.
De rechtbank stelt voorop dat niet bewezen is dat [verdachte] zich in de ten laste gelegde periode als medepleger heeft schuldig gemaakt aan de oplichting van Rabobank en ABN AMRO. Op basis van de bewijsmiddelen kan wel zijn betrokkenheid en behulpzaamheid bij deze misdrijven worden afgeleid. Uit het dossier kan bovendien een verdergaande betrokkenheid bij phishing worden afgeleid.
Daarbij stelt de rechtbank voorop dat op basis van het dossier onderscheid moet worden gemaakt tussen twee samenwerkingsverbanden. Het eerste samenwerkingsverband hield zich bezig met het plegen van phishing door vertrouwelijke informatie van rekeninghouders te verkrijgen met hulp van bankmedewerkers, het verspreiden van e-mails die van een bank afkomstig leken, het telefonisch benaderen van rekeninghouders om hun inlogcodes voor internetbankieren te ontfutselen, en door vervolgens daarmee geldbedragen over te boeken naar de bankrekeningen van katvangers. Deze geldbedragen werden dan contant opgenomen door katvangers die door deelnemers van de organisatie werden aangestuurd en begeleid, of door die deelnemers zelf. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier worden afgeleid dat deze werkwijze is toegepast door een samenwerkingsverband dat bestond uit onder andere [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Het tweede samenwerkingsverband hield zich eveneens bezig met het plegen van phishing, maar door middel van een andere werkwijze, namelijk door stelselmatig poststukken te verduisteren, nieuwe betaalpassen en pincodes aan te vragen, poststukken met die nieuwe betaalpassen en afhaalberichten voor pincodes te verduisteren en daarna katvangers voorzien van valse legitimatiebewijzen onder begeleiding bij bankfilialen de pinbrieven met nieuwe pincodes te laten ophalen. Met de onderschepte betaalpassen en de verkregen pincodes werden vervolgens geldbedragen contant opgenomen door katvangers of deelnemers van de organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze tweede organisatie bestaan uit onder andere [medeverdachte 3] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] .
Uit de bewijsmiddelen, met name de tapgesprekken, de observaties en de tijdens de doorzoekingen in beslag genomen documenten en betaalpassen op naam van getroffen rekeninghouders, volgt dat [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] in een gestructureerd samenwerkingsverband zeer nauw betrokken waren bij het phishing proces waarbij het verkrijgen van geld via overboekingen naar katvangersrekeningen centraal stond. [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] komen in het dossier naar voren als de kern van de organisatie. [medeverdachte 1] hield zich binnen het phishing proces bezig met het ronselen van katvangers(rekeningen) en het inloggen voor internetbankieren om geldbedragen over te boeken. [medeverdachte 2] heeft zich gericht op het bellen van rekeninghouders als bankmedewerkster om inlogcodes voor internetbankieren te verkrijgen. [verdachte] en [medeverdachte 3] komen in het dossier naar voren als sturende, leidinggevende personen, die gegevens van katvangers doorgaven tussen de verschillende deelnemers, zodat geldbedragen vanaf de bankrekeningen van de getroffen rekeninghouders naar de juiste katvangersrekeningen werden overgeboekt. Ook vermeldden zij in tapgesprekken wel wat de hoogte van de over te boeken geldbedragen moest zijn en begeleidden zij katvangers bij het pinnen. De verklaring van [verdachte] dat hij zich in de bewuste periode uitsluitend bezighield met drugshandel en niet met phishing fraude, wordt door de bewijsmiddelen, in het bijzonder het getapte telefoonverkeer met medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] , weerlegd. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] behoorden niet tot de kern van de organisatie, maar waren wel eveneens nauw bij het phishing proces betrokken. [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] hielden zich allebei bezig met het ronselen van katvangers(rekeningen) en het verhogen van de opnamelimieten van katvangersrekeningen. [medeverdachte 5] heeft deze rol binnen de organisatie niet erkend, maar bij de politie wel verklaard dat hij inderdaad katvangers heeft geronseld. [medeverdachte 4] heeft zich daarnaast gericht op het doorgeven van gegevens van katvangers naar [verdachte] en [medeverdachte 3] en was daarmee evenals [verdachte] en [medeverdachte 3] een schakel tussen de verschillende deelnemers. Verder was hij ook betrokken bij het pinnen van de overgeboekte geldbedragen, om de opbrengst uit het phishing proces veilig te stellen.
In het licht van deze feiten en omstandigheden, waaronder de betrokkenheid van [verdachte] , de taakverdeling en de frequentie en inhoud van de onderlinge contacten, acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] dat moet aangemerkt worden als een criminele organisatie in bovenbedoelde zin. Het gaat om een duurzaam verband van samenwerkende personen, die zich gedurende geruime tijd en met een zekere frequentie bezighielden met het plegen van phishing. Door de verdediging is wel gesuggereerd dat veeleer sprake was van concurrentie dan van samenwerking; zovelen hielden zich destijds bezig met phishing fraude en iedereen probeerde voor zich wat bij te verdienen. Dit verweer faalt. Zoals hiervoor is overwogen en uit de bewijsmiddelen blijkt, werkten de genoemde verdachten in de bewezen verklaarde periode samen bij het oplichten van banken en rekeninghouders. Dat ook andere personen zich in de bewuste periode in georganiseerd verband bezig hebben gehouden met vergelijkbare vormen van fraude, doet voor de beoordeling van het samenwerkingsverband van deze verdachten niet ter zake.
Op basis van de bewijsmiddelen kan niet worden bewezen wat de precieze afspraken tussen de verdachten waren of dat de verdachten met elke deelnemer van de organisatie bekend zijn geweest of contact hebben gehad, maar dat is voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie ook niet vereist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] een substantieel aandeel gehad in de criminele organisatie en de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Ook worden uit de bewijsmiddelen afgeleid zijn bewuste betrokkenheid bij deze criminele organisatie en het (voorwaardelijk) opzet op het oogmerk van de organisatie om misdrijven te plegen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen.
Dit leidt ertoe dat het ten laste gelegde feit in zaak B is bewezen, met dien verstande dat de bewezenverklaarde periode is beperkt tot 29 november 2011, nu uit het dossier geen betrokkenheid van verdachte blijkt bij het tweede samenwerkingsverband.
Het dossier bevat geen bewijs dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband met de andere in de tenlastelegging vermelde verdachten. De enkele omstandigheid dat deelnemers van de criminele organisatie telefonisch contact hebben gehad met enkele andere verdachten, is hiervoor onvoldoende. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.
Op basis van het dossier kan ook niet worden geconcludeerd dat [verdachte] in 2010 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Dit wordt [verdachte] verweten naar aanleiding van de identificatie van [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] als betrokkenen bij de in zaakdossier 10Saturnus vermelde misdrijven. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachten die in dit zaakdossier aan de orde komen, onvoldoende in verband kunnen worden gebracht met de phishing fraude die gedurende onderzoek 13Ostara aan het licht is gekomen en de verdachten die zijn geïdentificeerd als de daders van deze fraude. Zodoende kan niet worden bewezen dat tussen [verdachte] en de andere verdachten in 2010 sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband gericht op het plegen van phishing fraude. [verdachte] wordt van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijgesproken.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte [verdachte]
ten aanzien van het ten laste gelegde feit in zaak B
in de periode van 3 oktober 2011 tot en met 29 november 2011 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] en [persoon 1] en één of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten oplichting van (rechts)personen (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en (gewoonte)witwassen van bedragen (artikel 420ter/420bis Wetboek van Strafrecht) en diefstal (in vereniging) met gebruikmaking van valse sleutels (artikel 311 Wetboek van Strafrecht).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. [verdachte] is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. Hij is dan ook strafbaar.

7.De strafmotivering

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] , gezien de ernst van de door haar bewezen geachte feiten en zijn rol in de criminele organisatie enerzijds, en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting anderzijds, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 44 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. De officier van justitie heeft ook de gevangenneming van [verdachte] gevorderd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de strafoplegging acht te slaan op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraude, de overschrijding van de redelijke termijn, het feit dat artikel 63 Sr van toepassing is en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . Gelet hierop is oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel de reeds ondergane voorlopige hechtenis overstijgt, niet passend.
De raadsman heeft ook verzocht om de vordering tot gevangenneming af te wijzen, omdat de door de officier van justitie vermelde grond hiervoor, namelijk het gevaar voor recidive, niet kan worden onderbouwd. Mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn van berechting is er geen enkele gegronde reden om het moment waarop een eventueel te executeren gevangenisstraf onherroepelijk wordt, niet in vrijheid af te mogen wachten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dat feit is begaan en de persoon van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
[verdachte] heeft zich schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie. Hij is aangehouden naar aanleiding van een onderzoek naar grootschalige phishing fraude, waarbij de daders zich in georganiseerd verband schuldig hebben gemaakt aan het plegen van oplichting, verduistering, diefstal door middel van valse sleutel en witwassen. Van de opbrengsten hieruit hebben zij geprofiteerd. [verdachte] was daarbij één van de leidinggevende personen en heeft als schakel tussen de verschillende deelnemers aan de organisatie een onmisbare rol gehad.
De criminele organisatie waaraan [verdachte] heeft deelgenomen, had tot doel misdrijven te plegen die verband houden met phishing fraude. De bijdrage van [verdachte] aan de op grote schaal en in georganiseerd verband gepleegde misdrijven heeft het economisch systeem en het vertrouwen van de getroffen rekeninghouders in het betalingsverkeer en bankwezen ernstig ondermijnd. Ook heeft de organisatie met de begane misdrijven voor banken en rekeninghouders schade veroorzaakt. Wanneer het vertrouwen in het betalingsverkeer en bankwezen bij consumenten in het algemeen niet meer aanwezig is, bestaat bovendien het risico van een ernstige ontwrichting van het maatschappelijk en economisch verkeer. Aangenomen mag worden dat de organisatie erop uit is geweest geldelijk gewin te behalen, zonder zich daarbij te laten weerhouden door deze gevolgen.
Gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken daarvoor plegen op te leggen, acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft bij de keuze voor de duur van de op te leggen gevangenisstraf ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] , zoals die uit het dossier en ter terechtzitting zijn gebleken. Hierin ziet de rechtbank geen strafmatigende omstandigheden. Het feit dat [verdachte] al sinds enige tijd een vaste baan heeft, maakt niet dat volstaan zou kunnen worden met een straf gelijk aan het voorarrest. Daarvoor is het bewezen verklaarde delict te ernstig. Uit het strafblad van [verdachte] blijkt dat hij eerder is veroordeeld en dat artikel 63 Sr van toepassing is. Omdat het echter gaat om een veroordeling voor een geheel andersoortig strafbaar feit, namelijk overtreding van de Opiumwet, ziet de rechtbank ook hierin geen strafmatigende omstandigheid.
Verder heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Op 4 januari 2012 is [verdachte] in het kader van onderzoek 13Ostara aangehouden en in verzekering gesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn advocaat op het procesverloop, en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Omdat het eindvonnis thans op 24 januari 2017 wordt gewezen en de rechtbank van zodanige bijzondere omstandigheden niet is gebleken, is sprake van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt deze overschrijding vast op iets meer dan drie jaar. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn van berechting resulteert er in dat de rechtbank de duur van de beoogde gevangenisstraf met twee maanden zal matigen.
Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf van 16 maanden.
De rechtbank zal, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, geen bevel tot gevangenneming verlenen, nu daarvoor geen gronden zijn.

8.De vorderingen benadeelde partij

De benadeelde partij [persoon 2] heeft betaling van € 10.003,- aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit frauduleus overgeboekte en opgenomen geldbedragen vanaf de Rabobank bankrekening van [persoon 2] en haar echtgenoot.
De benadeelde partij ABN AMRO heeft betaling van € 156.817,62 aan materiële schadevergoeding gevorderd, bestaande uit de in de tenlastelegging vermelde frauduleus overgeboekte en opgenomen geldbedragen vanaf de bankrekeningen van [persoon 4] en [persoon 3] .
De benadeelde partijen hebben verzocht om bij toewijzing van hun vorderingen het geleden schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover.
Omdat [verdachte] van de oplichting van Rabobank en ABN AMRO wordt vrijgesproken en aan hem dus ten aanzien van dit misdrijf – zonder toepassing van artikel 9a Sr – geen straf of maatregel wordt opgelegd, zijn de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen.

9.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissingen

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart het ten laste gelegde feit in zaak A niet bewezen en spreekt [verdachte] hiervan vrij.
Verklaart bewezen dat [verdachte] het ten laste gelegde feit in zaak B heeft begaan zoals hiervoor onder 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het bewezen verklaarde feit in zaak B
- deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 16 (zestien) maandenen beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partijen
[persoon 2] en ABN AMRO niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. B. Vogel en T.T. Hylkema, rechters
in tegenwoordigheid van mr. P.H. Boersma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2017.
Bijlage 1
De volledige tekst van de tenlastelegging
Aan verdachte [verdachte] is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 24 oktober 2016, ten laste gelegd dat hij
ten aanzien van het ten laste gelegde in zaak A
in of omstreeks de periode van 3 oktober 2011 tot en met 9 november 2011 te Amsterdam en/of Tilburg en/of Goirle en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de Rabobank en/of de ABN AMRO Bank en/of ING Bank en/of Fortisbank en/of SNS-Bank een of meer andere rechtspersonen en/of een of meer andere personen heeft bewogen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en) en/of bankpas(sen) en/of pinbrieven/pinbrief, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) aldaar (onder meer)
(hoofdzakelijk zaakdossier [persoon 2] )
- (
-op of omstreeks 3 oktober 2011) [persoon 2] telefonisch benaderd en zich daarbij voorgedaan als medewerker van de Rabobank en/of (in die hoedanigheid) die [persoon 2] voorgewend de bankpas van die [persoon 2] te willen koppelen aan de code teneinde fraude tegen te gaan en/of die [persoon 2] verzocht de code te verstrekken, welke code verscheen na het intoetsen van een aantal gegevens op de randomreader en/of vervolgens met behulp van een of meerdere door die [persoon 2] verstrekte code(s) via de officiële website van de Rabobank toegang verkregen tot de lopende rekening [rekeningnummer 1] en/of spaarrekening [rekeningnummer 2] ten name van [persoon 5] en/of die [persoon 2] en/of (vervolgens) een geldbedrag ter hoogte van 29.000,00 euro overgeboekt tussen de eigen rekeningen van die [persoon 5] en/of [persoon 2] , en/of een geldbedrag ter hoogte van 9.800,00 euro overgeboekt van de rekening ( [rekeningnummer 1] ) van die [persoon 5] en/of [persoon 2] naar de rekening van [katvanger 1] ( [rekeningnummer 3] ) en/of een geldbedrag ter hoogte van 5.001,00 euro overgeboekt van de rekening ( [rekeningnummer 1] ) van die [persoon 5] en/of [persoon 2] naar de rekening van [persoon 6] ( [rekeningnummer 4] ), en/of een geldbedrag ter hoogte van 5002,00 euro overgeboekt van de rekening ( [rekeningnummer 1] ) van die [persoon 5] en/of [persoon 2] naar de rekening van [persoon 7] ( [rekeningnummer 5] ) en/of een geldbedrag ter hoogte van 5.002,00 euro overgeboekt van de rekening ( [rekeningnummer 1] ) van die [persoon 5] en/of [persoon 2] naar de rekening van [persoon 8] ( [rekeningnummer 6] ) en/of een geldbedrag ter hoogte van 3.001,00 euro overgeboekt van de rekening ( [rekeningnummer 1] ) van die [persoon 5] en/of [persoon 2] naar de rekening van [persoon 9] ( [rekeningnummer 7] ), terwijl die [persoon 5] en/of [persoon 2] nimmer om die overboeking(en) verzocht heeft, en/of (vervolgens) een of meer geldbedrag(en) ter hoogte van 1.500,00 euro en/of 1.500,00 euro en/of 1.500,00 euro en/of 240,00 euro opgenomen van die rekening van die [persoon 7] , en/of een of meer geldbedrag(en) ter hoogte van 1.500,00 euro en/of 1.500,00 euro en/of 1.490,00 euro euro opgenomen van die rekening van die [persoon 6] en/of (op of omstreeks 4 oktober 2011 en/of 5 oktober 2011) een of meer sms(jes) met de mededeling ‘ [katvanger 1] [rekeningnummer 3] [katvanger 4] [rekeningnummer 8] ’ en/of ‘ [katvanger 1] [rekeningnummer 3] [katvanger 4] [rekeningnummer 8] ’ ontvangen en/of verzonden, en/of
(hoofdzakelijk zaakdossier [persoon 3] )-(op of omstreeks 10 oktober 2011) een sms met de tekst ‘ [katvanger 2] [rekeningnummer 9] . Euro 3500’ ontvangen en/of verzonden en/of (op of omstreeks 10 oktober 2011 en/of 11 oktober 2011) [persoon 3] (telkens) telefonisch benaderd en zich daarbij voorgedaan als zijnde een medewerker van de ABN AMRO bank en/of (in die hoedanigheid) die [persoon 3] voorgewend dat op korte termijn de systemen werden aangepast om fraude te voorkomen en/of die [persoon 3] verzocht om medewerking te verlenen aan het aanpassen van de systemen en/of die [persoon 3] een of meer code(s) gegeven die die [persoon 3] moest intoetsen op zijn e-dentifier, waarna die [persoon 3] zijn bankpas van zijn particuliere bankrekening [rekeningnummer 10] in de e-dentifier heeft gestopt en de aan hem door verdachte en/of zijn mededaders gegeven code(s) op de e-dentifier heeft ingetoetst en/of die [persoon 3] een of meerdere ma(a)l(en) verzocht de op de e-dentifier verschenen code aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), te vertrekken en/of (vervolgens) met die een of meer door die [persoon 3] verstrekte code(s) via de officiële website van de ABN AMRO Bank toegang verkregen tot de zakelijke rekening van die [persoon 3] ( [rekeningnummer 11] ten name van [naam ] ) en/of de bankrekening van die [persoon 3] ( [rekeningnummer 10] ) en/of (vervolgens) een geldbedrag ter hoogte van 30.000,89 euro overgeboekt van die zakelijke rekening van die [persoon 3] ( [rekeningnummer 11] ) naar de rekening van [persoon 10] ( [rekeningnummer 12] ) en/of een geldbedrag ter hoogte van 30.000,87 euro overgeboekt van die zakelijke rekening van die [persoon 3] ( [rekeningnummer 11] ) naar de rekening van [persoon 11] ( [rekeningnummer 13] ) en/of een geldbedrag ter hoogte van 16.111,87 euro overgeboekt van die zakelijke rekening van die [persoon 3] ( [rekeningnummer 11] ) naar de (buitenlandse) rekening van [persoon 12] ( [rekeningnummer 14] ) en/of een geldbedrag ter hoogte van 15.111,99 euro overgeboekt van die zakelijke rekening van die [persoon 3] ( [rekeningnummer 11] ) naar de (buitenlandse) rekening van [persoon 13] ( [rekeningnummer 15] ) en/of een geldbedrag ter hoogte van 5.000,00 euro overgeboekt van die zakelijke rekening van die [persoon 3] ( [rekeningnummer 11] ) naar de rekening van [persoon 28] ( [rekeningnummer 16] ) en/of een geldbedrag ter hoogte van 3.500,00 euro overgeboekt van die zakelijke rekening van die [persoon 3] ( [rekeningnummer 11] ) naar de rekening van [katvanger 2] ( [rekeningnummer 9] ) en/of een of meerdere geldbedrag(en) ter hoogte van 3.400,00 euro en/of 2.800,00 euro overgeboekt van die rekening van die [persoon 3] ( [rekeningnummer 10] ) naar de (buitenlandse) rekening van [persoon 15] ( [rekeningnummer 17] ), terwijl die [persoon 3] nimmer om die overboeking(en) heeft verzocht en/of (vervolgens) een of meer geldbedrag(en) ter hoogte van 300,00 euro en/of 300,00 euro en/of 1.000,00 euro van die rekening van die [katvanger 2] opgenomen en/of een of meer geldbedrag(en) ter hoogte van 250,00 euro en/of 250,00 euro van die rekening van die [persoon 28] opgenomen en/of de chipknip van die [persoon 28] voor een geldbedrag ter hoogte van 250,00 euro opgehoogd, en/of een of meer transactie(s) ter hoogte van (onder meer) 990,00 euro en/of 510,00 euro en/of 490,00 euro en/of 310,00 euro en/of 200,00 euro en/of 200,00 euro via de rekening van die [persoon 28] verricht en/of (op of omstreeks 11 oktober 2011) een of meer geldbedrag(en) ter hoogte van 250,00 euro en/of 250,00 euro en/of 504,08 euro van die rekening van die [persoon 28] opgenomen en/of de chipknip van die [persoon 28] voor een geldbedrag ter hoogte van 200,00 euro opgehoogd, en/of een transactie ter hoogte van 100,00 euro via de rekening van die [persoon 28] verricht, en/of
(hoofdzakelijk zaakdossier [persoon 4] )
- (
-op of omstreeks 28 oktober 2011) een e-mail verzonden naar [persoon 4] (afkomstig lijkend van de ABN-AMRO bank en daarin (onder meer) vermeld dat die [persoon 4] gebeld zou worden door een medewerker van de ABN-AMRO bank) en/of (op of omstreeks 31 oktober 2011) een sms met de tekst ‘ [katvanger 5] . [rekeningnummer 18] ontvangen en/of verzonden en/of (op of omstreeks 1 november 2011) die [persoon 4] telefonisch benaderd en zich daarbij voorgedaan als zijnde een medewerker van de ABN AMRO bank en/of verteld dat er iets gecheckt moest worden van het internetbankieren en/of (in die hoedanigheid) die [persoon 4] verzocht gebruik te maken van de randomreader teneinde de beschikking te verkrijgen over een of meer code(s) behorend bij (transacties van) de betaalrekening [rekeningnummer 19] en/of spaarrekening [rekeningnummer 20] (ten name van die [persoon 4] ) en/of met behulp van die code(s) via de officiële website van de ABN Amro bank toegang verkregen tot die rekeningen en/of (vervolgens) een geldbedrag ter hoogte van 69.991,00 euro overgeboekt tussen de eigen rekeningen van die [persoon 4] , en/of een geldbedrag ter hoogte van 69.010,00 euro overgeboekt van die betaalrekening [rekeningnummer 19] naar de rekening van [katvanger 3] ( [rekeningnummer 21] ), terwijl die [persoon 4] nimmer om die overboeking(en) heeft verzocht en/of (vervolgens) een geldbedrag ter hoogte van 3.511,00 euro overgeboekt van de rekening van die [katvanger 3] ( [rekeningnummer 21] ) naar de rekening van [persoon 16] ( [rekeningnummer 22] ), en/of een geldbedrag ter hoogte van 5.111,00 euro overgeboekt van de rekening van die [katvanger 3] ( [rekeningnummer 21] ) naar de rekening van [persoon 17] ( [rekeningnummer 23] ), en/of een geldbedrag ter hoogte van 5.711,00 euro overgeboekt van de rekening van die [katvanger 3] ( [rekeningnummer 21] ) naar de rekening van [persoon 18] ( [rekeningnummer 24] ), en/of een geldbedrag ter hoogte van 5.711,00 euro overgeboekt van de rekening van die [katvanger 3] ( [rekeningnummer 21] ) naar de rekening van [persoon 19] ( [rekeningnummer 25] ), en/of een geldbedrag ter hoogte van 7.011,00 euro overgeboekt van de rekening van die [katvanger 3] ( [rekeningnummer 21] ) naar de rekening van [katvanger 5] ( [rekeningnummer 18] ), en/of een geldbedrag ter hoogte van 14.999,00 euro overgeboekt van de rekening van die [katvanger 3] ( [rekeningnummer 21] ) naar de (buitenlandse) rekening van [persoon 20] ( [rekeningnummer 26] ), en/of (vervolgens) een of meer geldbedrag(en) ter hoogte van 250,00 euro en/of 1.500,00 euro en/of 1.500,00 euro en/of 1.500,00 euro en/of 250,00 euro van die rekening van die [persoon 17] opgenomen, en/of een of meer geldbedrag(en) ter hoogte van 250,00 euro en/of 950,00 euro en/of 4.000,00 euro en/of 499,00 euro van die rekening van die De Raad opgenomen, en/of een of meer geldbedrag(en) ter hoogte van 2.000,00 euro en/of 2.000,00 van die rekening van die [katvanger 5] opgenomen, en/of (op of omstreeks 9 november 2011) een geldbedrag ter hoogte van 400,00 euro van die rekening van die [persoon 18] opgenomen;
ten aanzien van het ten laste gelegde in zaak B
(
hoofdzakelijk zaakdossier [persoon 2] , zaakdossier [persoon 3] , zaakdossier [persoon 4] , zaakdossier [naam dossier 2] , zaakdossier [naam dossier 3] , zaakdossier [naam dossier 4] en zaakdossier 140 [naam dossier 1]) in of omstreeks de periode(s) van 8 september 2010 tot en met 26 november 2010 en/of 21 september 2011 tot en met 10 mei 2012 te Amsterdam en/of Hoofddorp en/of Noordwijk en/of Rotterdam en/of Lunteren en/of Eindhoven en/of [geboorteplaats] en/of Goirle en/of Den Haag en/of Haarlem en/of Duivendrecht en/of Grijpskerk en/of Almere en/of ‘s-Hertogenbosch en/of Nijmegen en/of Baarn en/of Rijswijk en/of Groningen en/of Oostzaan en/of Monster en/of Heerhugowaard en/of Gouda en/of Leeuwarden en/of Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen (te weten [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 5] en/of [persoon 21] en/of [persoon 22] en/of [persoon 23] en/of [persoon 24] en/of [persoon 25] en/of [persoon 26] en/of [persoon 1] en/of één of meer andere personen), heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten oplichting van één of meerdere (rechts)perso(o)n(en) (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of (gewoonte)witwassen van één of meer bedrag(en) (artikel 420ter/420bis Wetboek van Strafrecht) en/of verduistering gepleegd door postfunctionaris (artikel 273b Wetboek van Strafrecht) en/of diefstal (in vereniging) met gebruikmaking van valse sleutels (artikel 311 Wetboek van Strafrecht).