4.4.1.Witwassen dan wel medeplichtigheid tot oplichting (feit 1)
[naam 1 verdachte ] wordt verweten dat hij als medepleger een totaalgeldbedrag van € 42.054,-, dat afkomstig was van de bankrekening van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), heeft witgewassen (primair), dan wel dat hij als medeplichtige betrokken was bij de oplichting van ABN AMRO ten aanzien van deze rekeninghouder (subsidiair).
Op 1 november 2011 is [persoon 1] gebeld door een vrouw die zich voordeed als medewerkster van ABN AMRO. [persoon 1] had enkele dagen daarvoor een frauduleuze e-mail van ABN AMRO ontvangen, waarin stond vermeld dat hij door een bankmedewerkster zou worden gebeld. Om zijn account voor internetbankieren te controleren heeft [persoon 1] met de nepbankmedewerkster een aantal stappen doorlopen, waarbij hij de nepbankmedewerkster verschillende codes heeft gegeven die zijn randomreader had aangemaakt. Met behulp van de afgegeven codes is door de fraudeur(s) via de officiële website van ABN AMRO toegang verkregen tot de bankrekening van de rekeninghouder en is een totaalgeldbedrag van ruim € 69.000,- overgeboekt naar de bankrekening [rekeningnummer 1] van de katvanger [persoon 3] . Daarna is een geldbedrag van € 42.054,- doorgeboekt vanaf de bankrekening van [persoon 3] naar de bankrekeningen van zes andere katvangers. [persoon 1] was van dit alles niet op de hoogte en heeft hier ook niet om verzocht.
De verdenking dat [naam 1 verdachte ] bij het witwassen dan wel de oplichting van ABN AMRO was betrokken, is gegrond op het vermoeden dat [persoon 3] een alias is van [naam 1 verdachte ] . Op 3 oktober 2011 heeft een persoon, die zich voordeed als [persoon 3] en die zich legitimeerde met een Portugees paspoort met nummer [paspoortnummer] , bij ABN AMRO de bankrekening [rekeningnummer 1] geopend. Deze [persoon 3] heeft daarbij opgegeven woonachtig te zijn op het adres [adres 2] in [plaats 2] . Dit is de woning van [naam 1 verdachte ] . Uit onderzoek naar de identiteit van de Portugees [persoon 3] is naar voren gekomen dat deze persoon al op 12 januari 2010 is gestorven. Op 17 oktober 2011 is [naam 1 verdachte ] aangehouden in een andere strafzaak. Hij was op dat moment in het bezit van stukken op naam van [persoon 3] , onder andere het paspoort met nummer [paspoortnummer] en de betaalpas behorend bij de ABN AMRO bankrekening. Tijdens de doorzoeking van de woning van [naam 1 verdachte ] op 24 april 2012 is verder de overeenkomst aangetroffen die op naam van [persoon 3] op 3 oktober 2011 met ABN AMRO is gesloten.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze feiten en omstandigheden voldoende redengevend zijn voor het bewijs van het primair of subsidiair ten laste gelegde. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Daarvoor is het volgende redengevend.
Uit het dossier en de verklaring van die [naam 1 verdachte ] ter terechtzitting heeft afgelegd, kan worden afgeleid dat [naam 1 verdachte ] bij phishing was betrokken en in die hoedanigheid verantwoordelijk was voor het regelen van bankrekeningnummers van katvangers en betaalpassen en documenten behorend bij die bankrekeningen om geldbedragen naar te kunnen overboeken en daarna te kunnen opnemen. [naam 1 verdachte ] wist niet met welke betaalpassen wel of niet bankzaken zouden worden gedaan. Ook had hij geen wetenschap van de hoogte van de geldbedragen die naar de bankrekeningen werden overgeboekt of werden opgenomen. Behalve deze verklaring en de eerdergenoemde feiten en omstandigheden heeft de rechtbank ook in acht genomen de omstandigheden dat de identiteit [naam 1 verdachte ] een alias is en in de woning van [naam 1 verdachte ] valse rijbewijzen zijn aangetroffen, alsmede het achterwege blijven van een aannemelijke verklaring van [naam 1 verdachte ] over het bezit van de stukken op naam van [persoon 3] . In het licht hiervan, in onderling verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het [naam 1 verdachte ] is geweest die zich heeft voorgedaan als [persoon 3] en de ABN AMRO bankrekening op die naam heeft geopend om uit misdrijf afkomstig geld naar te kunnen overboeken. Dit kan echter niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen leiden. Immers, in de tenlastelegging is als witwashandeling niet het voorhanden hebben van het geld (als rekeninghouder) opgenomen, maar uitsluitend het doorboeken van geldbedragen aan de tweedelijns katvangers. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten dat [naam 1 verdachte ] deze overboekingen heeft verricht of dat hij wetenschap had van het oogmerk van anderen om deze geldbedragen over te boeken en daartoe opdracht heeft gegeven. De enkele betrokkenheid van [naam 1 verdachte ] als houder van de bankrekening kan niet zonder meer leiden tot die conclusie. Dat geldt vooral omdat [naam 1 verdachte ] ter terechtzitting heeft verklaard dat hij ook zijn eigen bankrekeningen ter beschikking stelde. Daar schaart de rechtbank ook de op naam van [persoon 3] geopende bankrekening onder. Zodoende kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat [naam 1 verdachte ] alleen of in een nauwe en bewuste samenwerking met anderen een significante bijdrage heeft geleverd aan het primair ten laste gelegde witwassen en dat hij (voorwaardelijk) opzet had op het deelnemen aan dat misdrijf.
De subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid tot het medeplegen van oplichting kan evenmin worden bewezen. Allereerst is uit het dossier duidelijk geworden dat [persoon 3] in 2010 is gestorven en dat – naar de rechtbank aanneemt – [naam 1 verdachte ] deze identiteit als alias heeft gebruikt om de ABN AMRO bankrekening te openen. Dit betekent dat [naam 1 verdachte ] onmogelijk de daders van de oplichting behulpzaam kan zijn geweest door [persoon 3] gelegenheid te geven om de bankrekening te openen en vervolgens samen met [persoon 3] die bankrekening en de bijbehorende betaalpas ten behoeve van de oplichting aan derden ter beschikking te stellen. Daarnaast bevat het dossier geen bewijs op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat [naam 1 verdachte ] wetenschap had van het oogmerk van anderen om ABN AMRO op te lichten en dat hij als medeplichtige (voorwaardelijk) opzet had op het deelnemen aan dat misdrijf. Het zonder concrete wetenschap beschikbaar stellen van een bankrekening is hiervoor onvoldoende.
Dit leidt ertoe dat zowel het onder 1 primair ten laste gelegde feit als het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit niet is bewezen. [naam 1 verdachte ] wordt hiervan vrijgesproken.
4.4.2.Voorhanden hebben van valse rijbewijzen (feit 3)
[naam 1 verdachte ] wordt ook verweten dat hij twee valse rijbewijzen voorhanden heeft gehad.
Tijdens een doorzoeking van de woning van [naam 1 verdachte ] zijn in zijn slaapkamer een Portugees rijbewijs op naam van [naam 1 verdachte ] en een Nederlands rijbewijs op naam van [persoon 4] aangetroffen. Uit onderzoek naar de rijbewijzen is naar voren gekomen dat de rijbewijzen een nabootsing van een echt document en dus vals zijn.
Op basis van de bewijsmiddelen kan worden bewezen dat [naam 1 verdachte ] het valse Portugese rijbewijs op naam van [naam 1 verdachte ] opzettelijk voorhanden heeft gehad. Ter terechtzitting heeft [naam 1 verdachte ] verklaard dat de identiteit [naam 1 verdachte ] een alias is en dat hij het Portugese rijbewijs op die naam heeft gekocht. Zodoende had [naam 1 verdachte ] wetenschap van het valse karakter van het rijbewijs en de bestemming van het rijbewijs om deze als echt en onvervalst te kunnen gebruiken.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van het Nederlandse rijbewijs op naam van [persoon 4] heeft de rechtbank in acht genomen dat uit het dossier duidelijk is geworden dat [naam 1 verdachte ] gebruik maakte van aliassen, waarvoor hij valse geschriften heeft aangeschaft of liet opmaken. Ook heeft de rechtbank in acht genomen de betrokkenheid van [naam 1 verdachte ] bij phishing als ronselaar van bankrekeningnummers van katvangers en betaalpassen en documenten behorend bij die bankrekeningen. Al deze feiten en omstandigheden, naar hun uiterlijke verschijningsvorm en in onderling verband en samenhang bezien, kan het niet anders zijn dan dat [naam 1 verdachte ] wetenschap heeft gehad van het valse karakter van het rijbewijs op naam van [persoon 4] en de bestemming om dit rijbewijs als echt en onvervalst te kunnen gebruiken, en dus dat hij ook dit rijbewijs opzettelijk voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht de verklaring van [naam 1 verdachte ] dat hij het rijbewijs op naam van [persoon 4] op straat had gevonden, ongeloofwaardig en schuift deze dan ook terzijde.
Dit leidt ertoe dat het onder 3 ten laste gelegde is bewezen.
4.4.3.Deelname aan een criminele organisatie (feit 2)
De verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [naam 1 verdachte ] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] wordt verweten dat zij hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Onder een organisatie als bedoeld in dit artikel moet worden verstaan een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en continuïteit tussen een verdachte en tenminste één andere persoon. Hoewel het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond hoeft te zijn en het ook niet zo is dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die behoren tot de organisatie, moet een deelnemer om tot de organisatie te behoren wel een aandeel hebben in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel die gedragingen ondersteunen. Niet is vereist dat een deelnemer de door de organisatie beoogde misdrijven heeft uitgevoerd of opzet op die misdrijven had. Wel is (voorwaardelijk) opzet vereist voor de wetenschap van een verdachte dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Deelname aan een criminele organisatie betreft een zelfstandig strafbaar feit, waarbij een verdachte strafbaar is enkel vanwege zijn deelneming aan die organisatie. Dat betekent dat van het begaan van dat strafbare feit al sprake kan zijn als (nog) geen andere strafbare feiten zijn gepleegd, maar wel het oogmerk daartoe bestaat alsmede de deelneming hieraan. Omgekeerd brengt dit mee dat bewezenverklaring van ten laste gelegde betrokkenheid bij strafbare feiten niet automatisch tot bewezenverklaring van deelname aan de criminele organisatie leidt.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van voldoende samenhang in het handelen van de deelnemers aan de criminele organisatie, moet worden gezocht naar aanwijzingen of aanknopingspunten dat deze deelnemers zich bewust waren van hun rol of taak in het geheel, zoals te vinden zouden zijn in de aard en frequentie van onderlinge afspraken en contacten. Uiteraard kunnen tot het bewijs van een dergelijke bewuste betrokkenheid ook de bewijsmiddelen bijdragen die dienen als redengevende feiten en omstandigheden voor de bewezenverklaring van andere ten laste gelegde feiten. Verder is van belang dat ook gedragingen van een verdachte die medeplichtigheid bij of tot enig misdrijf opleveren, waarop het oogmerk van een criminele organisatie was gericht, kunnen worden gekwalificeerd als deelneming aan die organisatie.
Binnen dit juridisch kader zal de rechtbank bezien of kan worden bewezen dat sprake is geweest van een criminele organisatie, waaraan de verdachten hebben deelgenomen.
Beoordeling van het ten laste gelegde
Inherent aan de phishing fraude die gedurende onderzoek 13Ostara aan het licht is gekomen, is een zekere mate van organisatie van de activiteiten. Immers, vertrouwelijke informatie en klantgegevens van rekeninghouders worden verkregen, katvangers worden geronseld, nieuwe betaalpassen en pincodes worden aangevraagd, poststukken met betaalpassen en afhaalberichten voor pincodes worden door postmedewerkers onderschept en geldbedragen worden veiliggesteld door geldbedragen naar de bankrekeningen van katvangers over te boeken en op te nemen of direct vanaf de bankrekeningen van getroffen rekeninghouders op te nemen. Deze handelwijze vergt een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Dat geldt vooral omdat er op bepaalde momenten snel gehandeld moet worden, wil een dergelijke fraude succesvol zijn.
De rechtbank stelt voorop dat bewezen is dat [naam 1 verdachte ] in de ten laste gelegde periode een bankrekening op naam van een alias heeft geopend, kennelijk om als katvangersrekening te gebruiken bij het witwassen van geld, en dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van valse rijbewijzen, die tot het plegen van phishing fraude kunnen dienen. Uit het dossier kan bovendien een verdergaande betrokkenheid bij phishing worden afgeleid.
Daarbij stelt de rechtbank voorop dat op basis van het dossier onderscheid moet worden gemaakt tussen twee samenwerkingsverbanden. Het eerste samenwerkingsverband hield zich bezig met het plegen van phishing door vertrouwelijke informatie van rekeninghouders te verkrijgen met hulp van bankmedewerkers, het verspreiden van e-mails die van een bank afkomstig leken, het telefonisch benaderen van rekeninghouders om hun inlogcodes voor internetbankieren te ontfutselen, en door vervolgens daarmee geldbedragen over te boeken naar de bankrekeningen van katvangers. Deze geldbedragen werden dan contant opgenomen door katvangers die door deelnemers van de organisatie werden aangestuurd en begeleid, of door die deelnemers zelf. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier worden afgeleid dat deze werkwijze is toegepast door een samenwerkingsverband dat bestond uit onder andere [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [naam 1 verdachte ] . Het tweede samenwerkingsverband hield zich eveneens bezig met het plegen van phishing, maar door middel van een andere werkwijze, namelijk door stelselmatig poststukken te verduisteren, nieuwe betaalpassen en pincodes aan te vragen, poststukken met die nieuwe betaalpassen en afhaalberichten voor pincodes te verduisteren en daarna katvangers voorzien van valse legitimatiebewijzen onder begeleiding bij bankfilialen de pinbrieven met nieuwe pincodes te laten ophalen. Met de onderschepte betaalpassen en de verkregen pincodes werden vervolgens geldbedragen contant opgenomen door katvangers of deelnemers van de organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze tweede organisatie bestaan uit onder andere [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] .
Uit de bewijsmiddelen, met name de tapgesprekken, de observaties en de tijdens de doorzoekingen in beslag genomen documenten en betaalpassen op naam van getroffen rekeninghouders, volgt dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [naam 1 verdachte ] in een gestructureerd samenwerkingsverband zeer nauw betrokken waren bij het phishing proces waarbij het verkrijgen van geld via overboekingen naar katvangersrekeningen centraal stond. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] komen in het dossier naar voren als de kern van de organisatie. [medeverdachte 1] hield zich binnen het phishing proces bezig met het ronselen van katvangers(rekeningen) en het inloggen voor internetbankieren om geldbedragen over te boeken. [medeverdachte 3] heeft zich gericht op het bellen van rekeninghouders als bankmedewerkster om inlogcodes voor internetbankieren te verkrijgen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] komen in het dossier naar voren als sturende, leidinggevende personen, die gegevens van katvangers doorgaven tussen de verschillende deelnemers, zodat geldbedragen vanaf de bankrekeningen van de getroffen rekeninghouders naar de juiste katvangersrekeningen werden overgeboekt. Ook vermeldden zij in tapgesprekken wel wat de hoogte van de over te boeken geldbedragen moest zijn en begeleidden zij katvangers bij het pinnen. [medeverdachte 5] en [naam 1 verdachte ] behoorden niet tot de kern van de organisatie, maar waren wel eveneens nauw bij het phishing proces betrokken. [medeverdachte 5] en [naam 1 verdachte ] hielden zich allebei bezig met het ronselen van katvangers(rekeningen) en het verhogen van de opnamelimieten van katvangersrekeningen. [naam 1 verdachte ] heeft deze rol binnen de organisatie niet erkend, maar bij de politie wel verklaard dat hij inderdaad katvangers heeft geronseld. Dat [naam 1 verdachte ] deze rol vervulde binnen het samenwerkingsverband met de medeverdachten blijkt onder meer uit de inhoud van de getapte telefoongesprekken tussen de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] (waarvan de rechtbank aanneemt dat dit [naam 1 verdachte ] was) en [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] heeft zich daarnaast gericht op het doorgeven van gegevens van katvangers naar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en was daarmee evenals [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] een schakel tussen de verschillende deelnemers. Verder was hij ook betrokken bij het pinnen van de overgeboekte geldbedragen, om de opbrengst uit het phishing proces veilig te stellen.
In het licht van deze feiten en omstandigheden, waaronder de betrokkenheid van [naam 1 verdachte ] , de taakverdeling en de frequentie en inhoud van de onderlinge contacten, acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [naam 1 verdachte ] dat moet aangemerkt worden als een criminele organisatie in bovenbedoelde zin. Het gaat om een duurzaam verband van samenwerkende personen, die zich gedurende geruime tijd en met een zekere frequentie bezighielden met het plegen van phishing. Door de verdediging is wel gesuggereerd dat veeleer sprake was van concurrentie dan van samenwerking; zovelen hielden zich destijds bezig met phishing fraude en iedereen probeerde voor zich wat bij te verdienen. Dit verweer faalt. Zoals hiervoor is overwogen en uit de bewijsmiddelen blijkt, werkten de genoemde verdachten in de bewezen verklaarde periode samen bij het oplichten van banken en rekeninghouders. Dat ook andere personen zich in de bewuste periode in georganiseerd verband bezig hebben gehouden met vergelijkbare vormen van fraude, doet voor de beoordeling van het samenwerkingsverband van deze verdachten niet ter zake.
Op basis van de bewijsmiddelen kan niet worden bewezen wat de precieze afspraken tussen de verdachten waren of dat de verdachten met elke deelnemer van de organisatie bekend zijn geweest of contact hebben gehad, maar dat is voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie ook niet vereist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam 1 verdachte ] een substantieel aandeel gehad in de criminele organisatie en de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Ook worden uit de bewijsmiddelen afgeleid zijn bewuste betrokkenheid bij deze criminele organisatie en het (voorwaardelijk) opzet op het oogmerk van de organisatie om misdrijven te plegen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [naam 1 verdachte ] aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen.
Dit leidt ertoe dat het onder 2 ten laste gelegde feit is bewezen.
Het dossier bevat geen bewijs dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband met de andere in de tenlastelegging vermelde verdachten. De enkele omstandigheid dat deelnemers van de criminele organisatie telefonisch contact hebben gehad met enkele andere verdachten, is hiervoor onvoldoende. [naam 1 verdachte ] wordt hiervan vrijgesproken.