ECLI:NL:RBAMS:2017:386

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
13/710056-12
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van valse rijbewijzen in het kader van phishing fraude

Op 24 januari 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [naam 1 verdachte], die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van valse rijbewijzen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte betrokken was bij een gestructureerd samenwerkingsverband dat zich bezighield met phishing fraude, waarbij vertrouwelijke informatie van rekeninghouders werd verkregen om geldbedragen over te boeken naar katvangers. De verdachte werd vrijgesproken van het medeplegen van witwassen en medeplichtigheid tot oplichting, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij een significante bijdrage had geleverd aan deze misdrijven. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat hij twee valse rijbewijzen voorhanden had, wat leidde tot een gevangenisstraf van 9 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de criminele organisatie en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat resulteerde in een strafvermindering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/710056-12 (promis)
Datum uitspraak: 24 januari 2017
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen de verdachte die is gedagvaard en opgeroepen als:
[naam 1 verdachte ] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1973 te Angola,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
en zich noemt:
[naam 2 verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 2] 1982 te Angola,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, met als postadres [adres 1] , [plaats 1] .
De verdachte heeft ter terechtzitting van 25 oktober 2016 opgegeven te zijn genaamd [naam 2 verdachte] en zich geïdentificeerd met een legitimatiebewijs op naam van [naam 2 verdachte] , waarvan de rechtbank de echtheid niet heeft kunnen controleren en vaststellen. De rechtbank zal de verdachte in dit vonnis mede daarom aanduiden met de naam die hij heeft opgegeven toen hij in deze zaak is aangehouden en waaronder hij is gedagvaard en opgeroepen, namelijk als [naam 1 verdachte ] (hierna: [naam 1 verdachte ] ).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 oktober 2016, 25 oktober 2016, 26 oktober 2016, 31 oktober 2016 en 10 januari 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Vriezen-Buist, en van wat verdachte [naam 1 verdachte ] en zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

[naam 1 verdachte ] wordt, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 25 oktober 2016, samengevat en zakelijk weergegeven, verweten dat hij zich in verschillende plaatsen in Nederland heeft schuldig gemaakt aan
  • het medeplegen van witwassen van een totaalgeldbedrag van € 42.054,- op 1 november 2011 (feit 1 primair), dan wel medeplichtigheid tot het medeplegen van oplichting van ABN AMRO Bank N.V. (hierna: ABN AMRO) op die datum (feit 1 subsidiair);
  • het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven in de periode van 16 mei 2011 tot en met 24 april 2012 (feit 2);
  • het voorhanden hebben van twee valse geschriften op of omstreeks 25 april 2012 (feit 3).
De volledige tekst van de tenlastelegging is als eerste bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.De voorvragen

De raadsvrouw heeft bepleit dat de dagvaarding partieel nietig moet worden verklaard, namelijk ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde voorhanden hebben van een vals Portugees rijbewijs ‘op naam van verdachte’. Volgens de raadsvrouw is de verdachte genaamd [naam 2 verdachte] . Een vals rijbewijs op die naam is niet aangetroffen en in beslag genomen, wat tot een nietige dagvaarding op dit punt moet leiden.
Dit verweer wordt verworpen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op grond van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering moet de tenlastelegging een opgave behelzen van het strafbare feit dat ten laste wordt gelegd en de omstandigheden waaronder dat feit zou zijn begaan. Dit zodat de rechtbank op basis van de tenlastelegging weet wat zij moet onderzoeken en een verdachte voldoende duidelijk is waarvan hij wordt beschuldigd. Of de tekst van de tenlastelegging voldoende feitelijk is, moet worden bezien tegen achtergrond van de inhoud van het gehele dossier.
Het onder 3 ten laste gelegde feit behelst, in samenhang bezien met het dossier, in het bijzonder zaakdossier [persoon 1] , een opgave van het strafbare feit dat ten laste wordt gelegd en de omstandigheden waaronder het zou zijn begaan, namelijk de verdenking van het voorhanden hebben van een vals Portugees rijbewijs op naam van [naam 1 verdachte ] . De verdachte is onder deze identiteit gedagvaard en zodoende verwijst de zinsnede in de tenlastelegging ‘op naam van verdachte’ naar deze voorletters en achternaam. Het gegeven dat hij ter terechtzitting heeft verklaard dat hij is genaamd [naam 2 verdachte] , maakt dat niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende duidelijk is waartegen verdachte zich moet verdedigen. De dagvaarding is dan ook geldig. Deze rechtbank is verder bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn ook geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Deze zaak is voortgekomen uit het onderzoek 13Ostara. In dit onderzoek draait het om een vorm van fraude die bekend staat onder de naam “phishing”. Phishing houdt kort gezegd in dat rekeninghouders of banken onder valse voorwendselen worden bewogen tot de afgifte van vertrouwelijke gegevens, die nodig zijn voor internetbankieren. Met die gegevens worden buiten weten van de rekeninghouders geldbedragen van hun bankrekeningen overgeboekt naar de bankrekeningen van katvangers. Een andere variant is het hengelen naar poststukken van rekeninghouders met daarin vertrouwelijke informatie en betaalpassen. De laatste stap in het proces van phishing is het zo snel mogelijk contant opnemen van het geld. Inherent aan phishing is de betrokkenheid van meerdere personen en een zekere mate van organisatie. De verdachten die tijdens onderzoek 13Ostara in beeld zijn gekomen en door de politie als hoofdverdachten in dit onderzoek zijn aangemerkt, zijn [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ), [naam 1 verdachte ] , [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ), [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ), [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8] ) en [medeverdachte 9] (hierna: [medeverdachte 9] ).
Uit de resultaten van onderzoek 13Ostara heeft de politie afgeleid dat organisatorisch te werk is gegaan en dat gebruik is gemaakt van voormelde twee werkwijzen. In eerste instantie zijn e-mails verspreid die van banken afkomstig leken en waarin rekeninghouders werd gevraagd om vertrouwelijke gegevens in te vullen. De rekeninghouders zijn vervolgens gebeld door een vrouw die zich als bankmedewerkster voorstelde en hun gedurende het telefoongesprek de inlogcodes voor internetbankieren ontfutselde. Met deze gegevens konden geldbedragen van de bankrekeningen van de rekeninghouders worden overgeboekt naar de bankrekeningen van katvangers en daarna door middel van pinopnames worden veiliggesteld. Volgens de politie zouden [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] bij deze werkwijze zijn betrokken. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn vanwege deze vermeende betrokkenheid aangehouden. De politie vermoedt dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] na deze aanhoudingen zijn overgestapt op de andere werkwijze, waarbij vertrouwelijke gegevens van rekeninghouders zijn verkregen door het stelselmatig verduisteren van poststukken van banken. Met de verkregen betaalpassen en afhaalberichten konden katvangers bij bankfilialen pinbrieven met pincodes ophalen, waarna geldbedragen direct vanaf de bankrekeningen van rekeninghouders werden opgenomen. Voor deze werkwijze zouden [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] contact hebben gezocht met PostNL-medewerker [medeverdachte 6] en hebben samengewerkt met [medeverdachte 6] , [medeverdachte 8] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 9] en later ook [medeverdachte 2] . Voor beide werkwijzen werd verder gebruik gemaakt van de diensten en informatie van [naam 1 verdachte ] en verscheidene bankmedewerkers.
Aan [naam 1 verdachte ] is ten laste gelegd dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het plegen van phishing fraude en dat hij samen met andere deelnemers van de criminele organisatie een geldbedrag heeft witwassen, dan wel was betrokken bij de oplichting van ABN AMRO. [naam 1 verdachte ] wordt ook verweten dat hij twee valse geschriften voorhanden heeft gehad. De vraag die voorligt, is of op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting bewezen kan worden dat [naam 1 verdachte ] zich aan deze strafbare feiten schuldig heeft gemaakt.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde deelname aan een criminele organisatie heeft zij daartoe het volgende betoogd.
Op basis van de inhoud van het dossier, met name zaakdossier 140 [naam] , kan worden bewezen dat de verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [naam 1 verdachte ] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] samen met [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ) en andere onbekend gebleven personen een georganiseerd en duurzaam samenwerkingsverband hebben gevormd. Dit samenwerkingsverband was gericht op het plegen van misdrijven, zoals het oplichten van banken, verduisteren van poststukken en witwassen van de opbrengsten uit deze misdrijven, om snel veel geld te verdienen. Uit het dossier is een interne structuur af te leiden van onder andere leiders, ronselaars, begeleiders van katvangers, corrupte postmedewerkers en bankmedewerkers, pinners, de beller en de overschrijver. De verdachten hadden in de criminele organisatie ieder hun eigen rol en taak, die cruciaal was voor het welslagen van de door de organisatie beoogde misdrijven. Zij waren, anders dan de katvangers, niet volledig inwisselbaar en gingen op in hun rol. De verdachten waren zich ervan bewust dat zij betrokken waren bij een groter samenwerkingsverband dat strafbare feiten pleegde. Zonder hun gedragingen zouden de beoogde misdrijven niet, dan wel niet zo succesvol, zijn gepleegd.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat [naam 1 verdachte ] integraal van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Op basis van het dossier kan niet worden bewezen dat [naam 1 verdachte ] kon beschikken over de bankrekening van [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ), zodat ook niet kan worden bewezen dat hij het in de tenlastelegging onder 1 primair vermelde geldbedrag heeft witgewassen. Het dossier bevat daarnaast geen bewijs voor een zodanige significante of wezenlijke bijdrage aan dit strafbare feit, dat tussen [naam 1 verdachte ] en de daders daarvan sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen. Als de rechtbank aan deze verweren voorbij gaat, moet vrijspraak van het primair ten laste gelegde volgen, omdat sprake is geweest van een eigen misdrijf en [naam 1 verdachte ] geen gedragingen heeft verricht die op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst waren gericht.
Evenmin kan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid tot oplichting worden bewezen. Het dossier bevat geen bewijs dat [naam 1 verdachte ] was betrokken bij de oplichting van ABN AMRO en de overleden [persoon 3] of anderen hierbij behulpzaam is geweest.
[naam 1 verdachte ] moet ook van het onder 2 ten laste gelegde feit worden vrijgesproken. Allereerst kan op basis van het dossier niet worden bewezen dat sprake is geweest van een structureel en duurzaam samenwerkingsverband tussen de verdachten. Daarnaast ontbreekt het bewijs voor de intensieve betrokkenheid van [naam 1 verdachte ] bij de veronderstelde criminele organisatie en het (voorwaardelijk) opzet op het oogmerk van de organisatie om misdrijven te plegen en daarmee het bewijs voor zijn deelname aan deze criminele organisatie.
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde feit moet volgen, omdat niet kan worden bewezen dat [naam 1 verdachte ] opzettelijk het valse rijbewijs op naam van [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ) voorhanden heeft gehad.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de ten gelegde feiten acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, in het bijzonder de bewijsmiddelen die in de tweede bijlage bij dit vonnis zijn vervat, en overweegt als volgt.
4.4.1.
Witwassen dan wel medeplichtigheid tot oplichting (feit 1)
[naam 1 verdachte ] wordt verweten dat hij als medepleger een totaalgeldbedrag van € 42.054,-, dat afkomstig was van de bankrekening van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), heeft witgewassen (primair), dan wel dat hij als medeplichtige betrokken was bij de oplichting van ABN AMRO ten aanzien van deze rekeninghouder (subsidiair).
Op 1 november 2011 is [persoon 1] gebeld door een vrouw die zich voordeed als medewerkster van ABN AMRO. [persoon 1] had enkele dagen daarvoor een frauduleuze e-mail van ABN AMRO ontvangen, waarin stond vermeld dat hij door een bankmedewerkster zou worden gebeld. Om zijn account voor internetbankieren te controleren heeft [persoon 1] met de nepbankmedewerkster een aantal stappen doorlopen, waarbij hij de nepbankmedewerkster verschillende codes heeft gegeven die zijn randomreader had aangemaakt. Met behulp van de afgegeven codes is door de fraudeur(s) via de officiële website van ABN AMRO toegang verkregen tot de bankrekening van de rekeninghouder en is een totaalgeldbedrag van ruim € 69.000,- overgeboekt naar de bankrekening [rekeningnummer 1] van de katvanger [persoon 3] . Daarna is een geldbedrag van € 42.054,- doorgeboekt vanaf de bankrekening van [persoon 3] naar de bankrekeningen van zes andere katvangers. [persoon 1] was van dit alles niet op de hoogte en heeft hier ook niet om verzocht.
De verdenking dat [naam 1 verdachte ] bij het witwassen dan wel de oplichting van ABN AMRO was betrokken, is gegrond op het vermoeden dat [persoon 3] een alias is van [naam 1 verdachte ] . Op 3 oktober 2011 heeft een persoon, die zich voordeed als [persoon 3] en die zich legitimeerde met een Portugees paspoort met nummer [paspoortnummer] , bij ABN AMRO de bankrekening [rekeningnummer 1] geopend. Deze [persoon 3] heeft daarbij opgegeven woonachtig te zijn op het adres [adres 2] in [plaats 2] . Dit is de woning van [naam 1 verdachte ] . Uit onderzoek naar de identiteit van de Portugees [persoon 3] is naar voren gekomen dat deze persoon al op 12 januari 2010 is gestorven. Op 17 oktober 2011 is [naam 1 verdachte ] aangehouden in een andere strafzaak. Hij was op dat moment in het bezit van stukken op naam van [persoon 3] , onder andere het paspoort met nummer [paspoortnummer] en de betaalpas behorend bij de ABN AMRO bankrekening. Tijdens de doorzoeking van de woning van [naam 1 verdachte ] op 24 april 2012 is verder de overeenkomst aangetroffen die op naam van [persoon 3] op 3 oktober 2011 met ABN AMRO is gesloten.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze feiten en omstandigheden voldoende redengevend zijn voor het bewijs van het primair of subsidiair ten laste gelegde. Naar het oordeel van de rechtbank is dit niet het geval. Daarvoor is het volgende redengevend.
Uit het dossier en de verklaring van die [naam 1 verdachte ] ter terechtzitting heeft afgelegd, kan worden afgeleid dat [naam 1 verdachte ] bij phishing was betrokken en in die hoedanigheid verantwoordelijk was voor het regelen van bankrekeningnummers van katvangers en betaalpassen en documenten behorend bij die bankrekeningen om geldbedragen naar te kunnen overboeken en daarna te kunnen opnemen. [naam 1 verdachte ] wist niet met welke betaalpassen wel of niet bankzaken zouden worden gedaan. Ook had hij geen wetenschap van de hoogte van de geldbedragen die naar de bankrekeningen werden overgeboekt of werden opgenomen. Behalve deze verklaring en de eerdergenoemde feiten en omstandigheden heeft de rechtbank ook in acht genomen de omstandigheden dat de identiteit [naam 1 verdachte ] een alias is en in de woning van [naam 1 verdachte ] valse rijbewijzen zijn aangetroffen, alsmede het achterwege blijven van een aannemelijke verklaring van [naam 1 verdachte ] over het bezit van de stukken op naam van [persoon 3] . In het licht hiervan, in onderling verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat het [naam 1 verdachte ] is geweest die zich heeft voorgedaan als [persoon 3] en de ABN AMRO bankrekening op die naam heeft geopend om uit misdrijf afkomstig geld naar te kunnen overboeken. Dit kan echter niet tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen leiden. Immers, in de tenlastelegging is als witwashandeling niet het voorhanden hebben van het geld (als rekeninghouder) opgenomen, maar uitsluitend het doorboeken van geldbedragen aan de tweedelijns katvangers. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten dat [naam 1 verdachte ] deze overboekingen heeft verricht of dat hij wetenschap had van het oogmerk van anderen om deze geldbedragen over te boeken en daartoe opdracht heeft gegeven. De enkele betrokkenheid van [naam 1 verdachte ] als houder van de bankrekening kan niet zonder meer leiden tot die conclusie. Dat geldt vooral omdat [naam 1 verdachte ] ter terechtzitting heeft verklaard dat hij ook zijn eigen bankrekeningen ter beschikking stelde. Daar schaart de rechtbank ook de op naam van [persoon 3] geopende bankrekening onder. Zodoende kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen dat [naam 1 verdachte ] alleen of in een nauwe en bewuste samenwerking met anderen een significante bijdrage heeft geleverd aan het primair ten laste gelegde witwassen en dat hij (voorwaardelijk) opzet had op het deelnemen aan dat misdrijf.
De subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid tot het medeplegen van oplichting kan evenmin worden bewezen. Allereerst is uit het dossier duidelijk geworden dat [persoon 3] in 2010 is gestorven en dat – naar de rechtbank aanneemt – [naam 1 verdachte ] deze identiteit als alias heeft gebruikt om de ABN AMRO bankrekening te openen. Dit betekent dat [naam 1 verdachte ] onmogelijk de daders van de oplichting behulpzaam kan zijn geweest door [persoon 3] gelegenheid te geven om de bankrekening te openen en vervolgens samen met [persoon 3] die bankrekening en de bijbehorende betaalpas ten behoeve van de oplichting aan derden ter beschikking te stellen. Daarnaast bevat het dossier geen bewijs op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat [naam 1 verdachte ] wetenschap had van het oogmerk van anderen om ABN AMRO op te lichten en dat hij als medeplichtige (voorwaardelijk) opzet had op het deelnemen aan dat misdrijf. Het zonder concrete wetenschap beschikbaar stellen van een bankrekening is hiervoor onvoldoende.
Dit leidt ertoe dat zowel het onder 1 primair ten laste gelegde feit als het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit niet is bewezen. [naam 1 verdachte ] wordt hiervan vrijgesproken.
4.4.2.
Voorhanden hebben van valse rijbewijzen (feit 3)
[naam 1 verdachte ] wordt ook verweten dat hij twee valse rijbewijzen voorhanden heeft gehad.
Tijdens een doorzoeking van de woning van [naam 1 verdachte ] zijn in zijn slaapkamer een Portugees rijbewijs op naam van [naam 1 verdachte ] en een Nederlands rijbewijs op naam van [persoon 4] aangetroffen. Uit onderzoek naar de rijbewijzen is naar voren gekomen dat de rijbewijzen een nabootsing van een echt document en dus vals zijn.
Op basis van de bewijsmiddelen kan worden bewezen dat [naam 1 verdachte ] het valse Portugese rijbewijs op naam van [naam 1 verdachte ] opzettelijk voorhanden heeft gehad. Ter terechtzitting heeft [naam 1 verdachte ] verklaard dat de identiteit [naam 1 verdachte ] een alias is en dat hij het Portugese rijbewijs op die naam heeft gekocht. Zodoende had [naam 1 verdachte ] wetenschap van het valse karakter van het rijbewijs en de bestemming van het rijbewijs om deze als echt en onvervalst te kunnen gebruiken.
Ten aanzien van het voorhanden hebben van het Nederlandse rijbewijs op naam van [persoon 4] heeft de rechtbank in acht genomen dat uit het dossier duidelijk is geworden dat [naam 1 verdachte ] gebruik maakte van aliassen, waarvoor hij valse geschriften heeft aangeschaft of liet opmaken. Ook heeft de rechtbank in acht genomen de betrokkenheid van [naam 1 verdachte ] bij phishing als ronselaar van bankrekeningnummers van katvangers en betaalpassen en documenten behorend bij die bankrekeningen. Al deze feiten en omstandigheden, naar hun uiterlijke verschijningsvorm en in onderling verband en samenhang bezien, kan het niet anders zijn dan dat [naam 1 verdachte ] wetenschap heeft gehad van het valse karakter van het rijbewijs op naam van [persoon 4] en de bestemming om dit rijbewijs als echt en onvervalst te kunnen gebruiken, en dus dat hij ook dit rijbewijs opzettelijk voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht de verklaring van [naam 1 verdachte ] dat hij het rijbewijs op naam van [persoon 4] op straat had gevonden, ongeloofwaardig en schuift deze dan ook terzijde.
Dit leidt ertoe dat het onder 3 ten laste gelegde is bewezen.
4.4.3.
Deelname aan een criminele organisatie (feit 2)
Juridisch kader
De verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] , [naam 1 verdachte ] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] wordt verweten dat zij hebben deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had misdrijven te plegen. Dit is strafbaar gesteld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Onder een organisatie als bedoeld in dit artikel moet worden verstaan een gestructureerd samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en continuïteit tussen een verdachte en tenminste één andere persoon. Hoewel het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond hoeft te zijn en het ook niet zo is dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die behoren tot de organisatie, moet een deelnemer om tot de organisatie te behoren wel een aandeel hebben in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, dan wel die gedragingen ondersteunen. Niet is vereist dat een deelnemer de door de organisatie beoogde misdrijven heeft uitgevoerd of opzet op die misdrijven had. Wel is (voorwaardelijk) opzet vereist voor de wetenschap van een verdachte dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft.
Deelname aan een criminele organisatie betreft een zelfstandig strafbaar feit, waarbij een verdachte strafbaar is enkel vanwege zijn deelneming aan die organisatie. Dat betekent dat van het begaan van dat strafbare feit al sprake kan zijn als (nog) geen andere strafbare feiten zijn gepleegd, maar wel het oogmerk daartoe bestaat alsmede de deelneming hieraan. Omgekeerd brengt dit mee dat bewezenverklaring van ten laste gelegde betrokkenheid bij strafbare feiten niet automatisch tot bewezenverklaring van deelname aan de criminele organisatie leidt.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van voldoende samenhang in het handelen van de deelnemers aan de criminele organisatie, moet worden gezocht naar aanwijzingen of aanknopingspunten dat deze deelnemers zich bewust waren van hun rol of taak in het geheel, zoals te vinden zouden zijn in de aard en frequentie van onderlinge afspraken en contacten. Uiteraard kunnen tot het bewijs van een dergelijke bewuste betrokkenheid ook de bewijsmiddelen bijdragen die dienen als redengevende feiten en omstandigheden voor de bewezenverklaring van andere ten laste gelegde feiten. Verder is van belang dat ook gedragingen van een verdachte die medeplichtigheid bij of tot enig misdrijf opleveren, waarop het oogmerk van een criminele organisatie was gericht, kunnen worden gekwalificeerd als deelneming aan die organisatie.
Binnen dit juridisch kader zal de rechtbank bezien of kan worden bewezen dat sprake is geweest van een criminele organisatie, waaraan de verdachten hebben deelgenomen.
Beoordeling van het ten laste gelegde
Inherent aan de phishing fraude die gedurende onderzoek 13Ostara aan het licht is gekomen, is een zekere mate van organisatie van de activiteiten. Immers, vertrouwelijke informatie en klantgegevens van rekeninghouders worden verkregen, katvangers worden geronseld, nieuwe betaalpassen en pincodes worden aangevraagd, poststukken met betaalpassen en afhaalberichten voor pincodes worden door postmedewerkers onderschept en geldbedragen worden veiliggesteld door geldbedragen naar de bankrekeningen van katvangers over te boeken en op te nemen of direct vanaf de bankrekeningen van getroffen rekeninghouders op te nemen. Deze handelwijze vergt een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen. Dat geldt vooral omdat er op bepaalde momenten snel gehandeld moet worden, wil een dergelijke fraude succesvol zijn.
De rechtbank stelt voorop dat bewezen is dat [naam 1 verdachte ] in de ten laste gelegde periode een bankrekening op naam van een alias heeft geopend, kennelijk om als katvangersrekening te gebruiken bij het witwassen van geld, en dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van valse rijbewijzen, die tot het plegen van phishing fraude kunnen dienen. Uit het dossier kan bovendien een verdergaande betrokkenheid bij phishing worden afgeleid.
Daarbij stelt de rechtbank voorop dat op basis van het dossier onderscheid moet worden gemaakt tussen twee samenwerkingsverbanden. Het eerste samenwerkingsverband hield zich bezig met het plegen van phishing door vertrouwelijke informatie van rekeninghouders te verkrijgen met hulp van bankmedewerkers, het verspreiden van e-mails die van een bank afkomstig leken, het telefonisch benaderen van rekeninghouders om hun inlogcodes voor internetbankieren te ontfutselen, en door vervolgens daarmee geldbedragen over te boeken naar de bankrekeningen van katvangers. Deze geldbedragen werden dan contant opgenomen door katvangers die door deelnemers van de organisatie werden aangestuurd en begeleid, of door die deelnemers zelf. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit het dossier worden afgeleid dat deze werkwijze is toegepast door een samenwerkingsverband dat bestond uit onder andere [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [naam 1 verdachte ] . Het tweede samenwerkingsverband hield zich eveneens bezig met het plegen van phishing, maar door middel van een andere werkwijze, namelijk door stelselmatig poststukken te verduisteren, nieuwe betaalpassen en pincodes aan te vragen, poststukken met die nieuwe betaalpassen en afhaalberichten voor pincodes te verduisteren en daarna katvangers voorzien van valse legitimatiebewijzen onder begeleiding bij bankfilialen de pinbrieven met nieuwe pincodes te laten ophalen. Met de onderschepte betaalpassen en de verkregen pincodes werden vervolgens geldbedragen contant opgenomen door katvangers of deelnemers van de organisatie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft deze tweede organisatie bestaan uit onder andere [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] .
Uit de bewijsmiddelen, met name de tapgesprekken, de observaties en de tijdens de doorzoekingen in beslag genomen documenten en betaalpassen op naam van getroffen rekeninghouders, volgt dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [naam 1 verdachte ] in een gestructureerd samenwerkingsverband zeer nauw betrokken waren bij het phishing proces waarbij het verkrijgen van geld via overboekingen naar katvangersrekeningen centraal stond. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] komen in het dossier naar voren als de kern van de organisatie. [medeverdachte 1] hield zich binnen het phishing proces bezig met het ronselen van katvangers(rekeningen) en het inloggen voor internetbankieren om geldbedragen over te boeken. [medeverdachte 3] heeft zich gericht op het bellen van rekeninghouders als bankmedewerkster om inlogcodes voor internetbankieren te verkrijgen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] komen in het dossier naar voren als sturende, leidinggevende personen, die gegevens van katvangers doorgaven tussen de verschillende deelnemers, zodat geldbedragen vanaf de bankrekeningen van de getroffen rekeninghouders naar de juiste katvangersrekeningen werden overgeboekt. Ook vermeldden zij in tapgesprekken wel wat de hoogte van de over te boeken geldbedragen moest zijn en begeleidden zij katvangers bij het pinnen. [medeverdachte 5] en [naam 1 verdachte ] behoorden niet tot de kern van de organisatie, maar waren wel eveneens nauw bij het phishing proces betrokken. [medeverdachte 5] en [naam 1 verdachte ] hielden zich allebei bezig met het ronselen van katvangers(rekeningen) en het verhogen van de opnamelimieten van katvangersrekeningen. [naam 1 verdachte ] heeft deze rol binnen de organisatie niet erkend, maar bij de politie wel verklaard dat hij inderdaad katvangers heeft geronseld. Dat [naam 1 verdachte ] deze rol vervulde binnen het samenwerkingsverband met de medeverdachten blijkt onder meer uit de inhoud van de getapte telefoongesprekken tussen de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] (waarvan de rechtbank aanneemt dat dit [naam 1 verdachte ] was) en [medeverdachte 5] . [medeverdachte 5] heeft zich daarnaast gericht op het doorgeven van gegevens van katvangers naar [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en was daarmee evenals [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] een schakel tussen de verschillende deelnemers. Verder was hij ook betrokken bij het pinnen van de overgeboekte geldbedragen, om de opbrengst uit het phishing proces veilig te stellen.
In het licht van deze feiten en omstandigheden, waaronder de betrokkenheid van [naam 1 verdachte ] , de taakverdeling en de frequentie en inhoud van de onderlinge contacten, acht de rechtbank bewezen dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [naam 1 verdachte ] dat moet aangemerkt worden als een criminele organisatie in bovenbedoelde zin. Het gaat om een duurzaam verband van samenwerkende personen, die zich gedurende geruime tijd en met een zekere frequentie bezighielden met het plegen van phishing. Door de verdediging is wel gesuggereerd dat veeleer sprake was van concurrentie dan van samenwerking; zovelen hielden zich destijds bezig met phishing fraude en iedereen probeerde voor zich wat bij te verdienen. Dit verweer faalt. Zoals hiervoor is overwogen en uit de bewijsmiddelen blijkt, werkten de genoemde verdachten in de bewezen verklaarde periode samen bij het oplichten van banken en rekeninghouders. Dat ook andere personen zich in de bewuste periode in georganiseerd verband bezig hebben gehouden met vergelijkbare vormen van fraude, doet voor de beoordeling van het samenwerkingsverband van deze verdachten niet ter zake.
Op basis van de bewijsmiddelen kan niet worden bewezen wat de precieze afspraken tussen de verdachten waren of dat de verdachten met elke deelnemer van de organisatie bekend zijn geweest of contact hebben gehad, maar dat is voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie ook niet vereist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [naam 1 verdachte ] een substantieel aandeel gehad in de criminele organisatie en de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. Ook worden uit de bewijsmiddelen afgeleid zijn bewuste betrokkenheid bij deze criminele organisatie en het (voorwaardelijk) opzet op het oogmerk van de organisatie om misdrijven te plegen. De rechtbank acht dan ook bewezen dat [naam 1 verdachte ] aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen.
Dit leidt ertoe dat het onder 2 ten laste gelegde feit is bewezen.
Het dossier bevat geen bewijs dat sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband met de andere in de tenlastelegging vermelde verdachten. De enkele omstandigheid dat deelnemers van de criminele organisatie telefonisch contact hebben gehad met enkele andere verdachten, is hiervoor onvoldoende. [naam 1 verdachte ] wordt hiervan vrijgesproken.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte [naam 1 verdachte ]
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feitin de periode van 3 oktober 2011 tot en met 24 april 2012 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, te weten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [persoon 2] en één of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (gewoonte)witwassen van geldbedragen (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht) en oplichting van (rechts)personen (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en diefstal (in vereniging) met gebruikmaking van valse sleutels (artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feitomstreeks 25 april 2012 te ‘s-Gravenhage opzettelijk valse geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een nationaal rijbewijs van Portugal, voorzien van het nummer [nummer 1] , op naam van hem, verdachte, en een nationaal rijbewijs van Nederland, voorzien van het nummer [nummer 2] , op naam van [persoon 4] , geboren op [geboortedatum 3] 1970 te [geboorteplaats] , voorhanden heeft gehad,
bestaande die valsheid hieruit dat de rijbewijzen niet door een bevoegde autoriteit aan hem en [persoon 4] zijn afgegeven, hetgeen blijkt uit het feit dat de rijbewijzen een nabootsing zijn van een echt document van dit model, immers komen de rijbewijzen, qua gebruikt basismateriaal en toegepaste productietechnieken, echtheids- en beveiligingskenmerken, niet overeen met een origineel exemplaar van dit model,
terwijl hij wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware dit echt en onvervalst.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. [naam 1 verdachte ] is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [naam 1 verdachte ] uitsluit. Hij is dan ook strafbaar.

7.De strafmotivering

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [naam 1 verdachte ] , gezien de ernst van de door haar bewezen geachte feiten en zijn rol in de criminele organisatie enerzijds, en de overschrijding van de redelijke termijn van berechting anderzijds, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. De officier van justitie heeft ook de gevangenneming van [naam 1 verdachte ] gevorderd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in geval van strafoplegging acht te slaan op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor fraude, de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van [naam 1 verdachte ] . Gelet hierop is oplegging van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf niet passend.
De raadsvrouw heeft ook verzocht om de vordering tot gevangenneming af te wijzen, omdat de door de officier van justitie vermelde grond hiervoor, namelijk het gevaar voor recidive, niet kan worden onderbouwd. Mede gelet op de overschrijding van de redelijke termijn van berechting is er geen enkele gegronde reden om het moment waarop een eventueel te executeren gevangenisstraf onherroepelijk wordt, niet in vrijheid af te mogen wachten.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van verdachte. De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen.
[naam 1 verdachte ] heeft zich schuldig gemaakt aan voorhanden hebben van valse rijbewijzen. Ook heeft hij deelgenomen aan een criminele organisatie. [naam 1 verdachte ] is aangehouden naar aanleiding van een onderzoek naar grootschalige phishing fraude, waarbij de daders zich in georganiseerd verband schuldig hebben gemaakt aan het plegen van oplichting, verduistering, diefstal door middel van valse sleutel en witwassen. Van de opbrengsten hieruit hebben zij geprofiteerd. [naam 1 verdachte ] heeft zich daarbij beziggehouden met het ronselen van katvangers(gegevens) en verhogen van opnamelimieten om geldbedragen te kunnen pinnen. Hij heeft daarmee voor de verwezenlijking van de misdrijven een onmisbare rol gehad.
De criminele organisatie waaraan [naam 1 verdachte ] heeft deelgenomen, had tot doel misdrijven te plegen die verband houden met phishing fraude. De bijdrage van [naam 1 verdachte ] aan de op grote schaal en in georganiseerd verband gepleegde misdrijven heeft het economisch systeem en het vertrouwen van de getroffen rekeninghouders in het betalingsverkeer en bankwezen ernstig ondermijnd. Ook heeft de organisatie met de begane misdrijven voor banken en rekeninghouders schade veroorzaakt. Wanneer het vertrouwen in het betalingsverkeer en bankwezen bij consumenten in het algemeen niet meer aanwezig is, bestaat bovendien het risico van een ernstige ontwrichting van het maatschappelijk en economisch verkeer. Uit zijn verklaring ter terechtzitting is duidelijk geworden dat [naam 1 verdachte ] erop uit is geweest geldelijk gewin te behalen, zonder zich daarbij te laten weerhouden door deze gevolgen.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken daarvoor plegen op te leggen, waarbij de deelname aan een criminele organisatie, de bewezen verklaarde periode en de rol van [naam 1 verdachte ] het zwaartepunt zijn, acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft bij de keuze voor de duur van de op te leggen gevangenisstraf ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van [naam 1 verdachte ] , zoals die uit het dossier en ter terechtzitting zijn gebleken. Hierin ziet de rechtbank geen strafmatigende omstandigheden. Uit het strafblad van [naam 1 verdachte ] blijkt dat hij eerder is veroordeeld en dat artikel 63 Sr van toepassing is. Omdat het echter gaat om veroordelingen voor andersoortige strafbare feiten, ziet de rechtbank ook hierin geen strafmatigende omstandigheid.
Verder heeft de rechtbank bij de strafoplegging rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak. Op 24 april 2012 is [naam 1 verdachte ] in het kader van onderzoek 13Ostara aangehouden en in verzekering gesteld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en zijn advocaat op het procesverloop, en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Omdat het eindvonnis thans op 24 januari 2017 wordt gewezen en de rechtbank van zodanige bijzondere omstandigheden niet is gebleken, is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt deze overschrijding vast op twee jaar en negen maanden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn van berechting resulteert er in dat de rechtbank de duur van de beoogde gevangenisstraf met één maand zal matigen.
Alles afwegende komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf van 9 maanden.
De rechtbank zal, in afwijking van de vordering van de officier van justitie, geen bevel tot gevangenneming verlenen, nu daarvoor geen gronden zijn.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissingen

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [naam 1 verdachte ] hiervan vrij.
Verklaart bewezen dat [naam 1 verdachte ] de onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan [naam 1 verdachte ] meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit
- deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit
- opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[naam 1 verdachte ]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 9 (negen) maandenen beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. B. Vogel en T.T. Hylkema, rechters
in tegenwoordigheid van mr. P.H. Boersma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 januari 2017.
Bijlage 1
De volledige tekst van de tenlastelegging
Aan verdachte [naam 1 verdachte ] , zich noemende [naam 2 verdachte] , is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 25 oktober 2016, ten laste gelegd dat
1.
(hoofdzakelijk zaakdossier [persoon 1]) hij op of omstreeks 1 november 2011 te ‘s-Gravenhage en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, een of meerdere voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) van (ongeveer) EUR 3.511,- en/of (ongeveer) EUR 5.111,- en/of (ongeveer) EUR 5.711,- en/of (ongeveer) EUR 5.711,- en/of (ongeveer) EUR 14.999,- en/of (ongeveer) EUR 7.011,- en/of een of meer (andere) voorwerp(en) (heeft) overgedragen, terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), dat bovenomschreven geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
subsidiair: dat een ander of anderen op of omstreeks 1 november 2011 te ‘s-Gravenhage en/of Amsterdam in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, de ABN AMRO Bank en/of een of meer andere rechtspersonen en/of een of meer andere personen heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag, immers heeft/hebben een ander of anderen toen en aldaar een geldbedrag ter hoogte van 69.010,00 euro overgeboekt van de rekening [rekeningnummer 2] (ten name van [persoon 1] ) naar rekening [rekeningnummer 1] (ten name van [persoon 3] ), terwijl die [persoon 1] hier nimmer om verzocht heeft,
tot het plegen van welk misdrijf hij in of omstreeks de periode van 3 oktober 2011 tot en met 1 november 2011 opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aldaar (onder meer) (op of omstreeks 3 oktober 2011) [persoon 3] een rekening ( [rekeningnummer 1] ) via zijn computer te laten openen en/of die [persoon 3] zijn adres ( [adres 2] ) te laten gebruiken, zodat die [persoon 3] een rekening ( [rekeningnummer 1] ) kon openen en/of (vervolgens) (samen met die [persoon 3] ) de bankpas behorend bij die rekening [rekeningnummer 1] naar een ander te brengen;
2. (
hoofdzakelijk zaakdossier [persoon 1] en zaakdossier 140 [naam]) hij in of omstreeks de periode van 16 mei 2011 tot en met 24 april 2012 te ‘s-Gravenhage en/of Amsterdam en/of Hoofddorp en/of Noordwijk en/of Rotterdam en/of Limteren en/of Eindhoven en/of Tilburg en/of Goirle en/of Haarlem en/of Duivendrecht en/of Grijpskerk en/of Almere en/of ‘s-Hertogenbosch en/of Nijmegen en/of Baarn en/of Rijswijk en/of Groningen en/of Oostzaan en/of Monster en/of Heerhugowaard en/of Gouda en/of Leeuwarden en/of Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen (te weten [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 7] en/of [persoon 6] en/of [persoon 7] en/of [persoon 8] en/of [persoon 9] en/of [persoon 10] en/of [persoon 11] en/of [persoon 2] en/of één of meer andere personen), heeft deelgenomen aan een organisatie (te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (gewoonte)witwassen van één of meer geldbedrag(en) (artikel 420ter/bis Wetboek van Strafrecht) en/of oplichting van één of meerdere (rechts)perso(o)n(en) (artikel 326 Wetboek van Strafrecht) en/of verduistering gepleegd door postfunctionaris (artikel 273b Wetboek van Strafrecht) en/of diefstal (in vereniging) met gebruikmaking van valse sleutels (artikel 311 Wetboek van Strafrecht);
3.
(hoofdzakelijk zaakdossier [persoon 1]) hij op of omstreeks 25 april 2012 te ‘s-Gravenhage, in ieder geval in Nederland, opzettelijk een of meer vals(e) of vervalst(e) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een nationaal rijbewijs van Portugal, voorzien van het nummer [nummer 1] , op naam van hem, verdachte, en/of
- een nationaal rijbewijs van Nederland, voorzien van het nummer [nummer 2] , op naam van [persoon 4] , geboren op [geboortedatum 3] 1970 te [geboorteplaats] , voorhanden heeft gehad,
bestaande die valsheid of vervalsing hieruit dat de rijbewijzen/het rijbewijs niet door een/de bevoegde autoriteit aan hem en/of [persoon 4] is afgegeven, hetgeen blijkt uit het feit dat de rijbewijzen/het rijbewijs een nabootsing is van een echt document van dit model, immers komt de rijbewijzen/het rijbewijs, qua gebruikt basismateriaal en toegepaste productietechnieken, echtheids- en beveiligingskenmerken, niet overeen met een origineel exemplaar van dit model,
terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware dit echt en onvervalst.