ECLI:NL:RBAMS:2017:3820

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
13/669150-16 en 13/261545-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vrijspraak van mishandeling wegens noodweer en veroordeling inzake mishandeling van een politieagent en wederspannigheid

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en wederspannigheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 13 oktober 2016 in Amstelveen een incident heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en twee aangevers. De verdachte heeft aangever [persoon 1] op het perron van de metro een harde duw gegeven, wat leidde tot pijn bij de aangever. Later, in een winkelcentrum, vond er een confrontatie plaats waarbij de verdachte zich met geweld verzette tegen de politieagent [persoon 3], die hem trachtte aan te houden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in deze situatie handelde uit noodweer, omdat hij niet op zoek was naar confrontatie en de aangevers hem achtervolgden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de mishandeling in het winkelcentrum, maar achtte de mishandeling van [persoon 1] wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met een voorwaardelijke straf van 20 dagen hechtenis bij niet-naleving. De benadeelde partij, [persoon 1], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat het moeilijk was vast te stellen welk letsel aan de duw op het perron was toe te schrijven. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychische problemen, bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/669150-16 en 13/261545-15 (tul)
Datum uitspraak: 24 mei 2017
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Peru) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [GBA-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 mei 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Duker, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. Gunning, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 13 oktober 2016 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, opzettelijk [persoon 1] en/of [persoon 2] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling(en) uit het éénmaal of meermalen (hard en/of met kracht)
- met zijn vuisten en/of armen duwen op/tegen de borst, in elk geval op/tegen het lichaam, van voornoemde [persoon 1] en/of
- slaan en/of stompen op/tegen de arm(en), in elk geval op/tegen het lichaam en/of op/tegen/in het gezicht van voornoemde [persoon 1] en/of
- schoppen en/of trappen op/tegen de be(e)n(en), in elk geval op/tegen het lichaam, van voornoemde [persoon 1] en/of
- slaan en/of stompen op/tegen/in de buik, in elk geval op/tegen het lichaam, van voornoemde [persoon 2] en/of
- schoppen en/of trappen tegen/op de be(e)n(en) en/of de enkel(s), in elk geval op/tegen het lichaam van voornoemde [persoon 2] ,
waardoor voornoemde [persoon 1] en/of [persoon 2] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
feit 2
hij op of omstreeks 13 oktober 2016 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten [persoon 3] (werkzaam als politieagent bij basisteam Amstelveen), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten terwijl voornoemde [persoon 3] en haar collega('s) verdachte trachtten aan te houden, door
- ( hard en/of met kracht) te trappen en/of te schoppen op/in/tegen de buik, in elk geval op/tegen het lichaam, van voornoemde [persoon 3] (waardoor voornoemde [persoon 3] haar evenwicht verloor en/of (met haar handen) op de grond terecht kwam) en/of
- éénmaal of meermalen met zijn hoofd snelle en/of plotselinge en/of harde/krachtige bewegingen naar achteren te maken in de richting van het hoofd en/of het lichaam van voornoemde [persoon 3] ;
en/of
hij op of omstreeks 13 oktober 2016 te Amstelveen, in elk geval in Nederland, opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 3] (werkzaam als politieagent bij basisteam Amstelveen), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten terwijl voornoemde [persoon 3] en haar collega('s) verdachte trachtten aan te houden, heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het éénmaal of meermalen (hard en/of met kracht) trappen en/of schoppen op/in tegen de buik, in elk geval op/tegen het lichaam, van voornoemde [persoon 3] (waardoor voornoemde [persoon 3] haar evenwicht verloor en/of (met haar handen) op de grond terecht kwam), waardoor voornoemde [persoon 3] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel feit 1 als de onder 2 ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich grotendeels te kunnen vinden in het standpunt van de officier van justitie. Ten aanzien van het onderdeel slaan en/of stompen op/tegen/in het gezicht (tweede gedachtestreepje van feit 1) dient vrijspraak te volgen, omdat voor dat onderdeel geen bewijs voorhanden is, aldus de raadsman.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Partiële vrijspraak feit 1
Op 13 oktober 2016 vindt er tussen verdachte en aangevers [persoon 2] en [persoon 1] een incident plaats. In eerste instantie komen zij elkaar tegen in de metro, waarna verdachte aangever [persoon 1] op het perron een harde duw geeft. [persoon 1] komt hierdoor met zijn rug tegen de reling van het perron terecht. Vervolgens lopen aangevers van het perron af en blijft verdachte daar wachten om de volgende metro te nemen. Na enkele minuten komen aangevers terug het perron op, waarna verdachte wegrent en aangevers hem achtervolgen. Deze achtervolging duurt zo’n 15 minuten. Verdachte probeert zich meermalen voor aangevers te verstoppen. Uiteindelijk komt het in een winkelcentrum opnieuw tot een treffen, waarbij over en weer geweld wordt gebruikt. Volgens aangevers was verdachte daarbij degene die hen aanviel. Verdachte daarentegen heeft verklaard dat aangevers hem vasthielden, dat hij hen van zich af probeerde te duwen en dat daarna een gevecht ontstond, waarbij over en weer geweld werd gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [persoon 1] op het perron heeft mishandeld door hem een duw te geven. Dit volgt uit de verklaring van verdachte zelf en de verklaring van [persoon 1] . Daarnaast is op de camerabeelden, welke ter terechtzitting zijn getoond, te zien dat verdachte [persoon 1] een duw geeft. [persoon 1] heeft verklaard dat hij hierdoor pijn heeft ondervonden.
Korte tijd later vindt er opnieuw een confrontatie plaats tussen verdachte en aangevers [persoon 2] en [persoon 1] , namelijk in het winkelcentrum. Naar het oordeel van de rechtbank is er bij dit treffen sprake van een noodweersituatie. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Zowel uit de verklaringen van verdachte en aangevers als uit de getoonde camerabeelden blijkt dat verdachte er alles aan doet om aan de aangevers te ontkomen. Op de beelden is te zien dat verdachte hard wegrent wanneer aangevers de achtervolging inzetten. Uit verschillende verklaringen blijkt vervolgens dat verdachte probeert zich te verstoppen en dat hij niet snel opgeeft in zijn poging om aangevers te ontlopen. Aangevers daarentegen lijken juist op zoek te gaan naar de confrontatie met verdachte. Nadat [persoon 1] van verdachte een duw heeft gekregen, lopen aangevers rustig van het perron af. Op de camerabeelden is te zien hoe zij hierna minutenlang aan de overkant van de straat blijven staan. Op een gegeven moment lopen zij terug het perron op en rennen zij achter verdachte aan, wat uiteindelijk leidt tot een confrontatie in het winkelcentrum. De rechtbank gaat uit van de juistheid van verdachtes verklaring, dat hij pas geweld gebruikte nadat aangevers hem hadden vastgepakt en hem niet los wilden laten. Uit de hiervoor genoemde omstandigheden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte niet op zoek was naar een confrontatie. Dat hij aangevers in het winkelcentrum heeft aangevallen acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig, nu is gebleken dat hij juist zijn best heeft gedaan om aan hen te ontkomen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat aangevers verdachte hebben vastgepakt, dat er daarna is geduwd en vervolgens over en weer is gevochten. Op het moment dat verdachte werd vastgepakt, was er sprake van een ogenblikkelijke aanranding van verdachte. Verdachte mocht zich op dat moment verdedigen tegen aangevers. Deze verdediging, die bestond uit duwen en daarna slaan en schoppen, is naar het oordeel van de rechtbank niet disproportioneel te noemen. Aangevers gebruikten immers zelf ook geweld tegen verdachte.
Het voorgaande betekent dat verdachte, ten aanzien van het geweld in het winkelcentrum, uit noodweer heeft gehandeld. Dit houdt in dat zijn handelen niet wederrechtelijk is. Met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 Sr wordt mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking gebracht. Onder mishandeling wordt daarom verstaan het aan een ander toebrengen van lichamelijk letsel of pijn, zonder dat daartoe een rechtvaardigingsgrond bestaat. Nu de rechtbank van oordeel is dat aannemelijk is dat verdachte het door hem gepleegde geweld in noodweer heeft gepleegd, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat de ten laste gelegde gedraging wederrechtelijk is gepleegd en als ‘mishandelend’ kan worden aangemerkt. Verdachte zal daarom van het betreffende gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.3.2.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
feit 1
op 13 oktober 2016 te Amstelveen opzettelijk [persoon 1] heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het éénmaal met kracht met zijn vuisten duwen tegen de borst van [persoon 1] , waardoor [persoon 1] pijn heeft ondervonden;
feit 2
op 13 oktober 2016 te Amstelveen zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten [persoon 3] , werkzaam als politieagent bij basisteam Amstelveen, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten terwijl [persoon 3] en haar collega verdachte trachtten aan te houden, door
- met kracht te trappen in de buik van [persoon 3] waardoor [persoon 3] haar evenwicht verloor en met haar handen op de grond terecht kwam en
- meermalen met zijn hoofd plotselinge bewegingen naar achteren te maken in de richting van het hoofd van [persoon 3] ;
en
op 13 oktober 2016 te Amstelveen opzettelijk een ambtenaar, te weten [persoon 3] werkzaam als politieagent bij basisteam Amstelveen, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, te weten terwijl [persoon 3] en haar collega verdachte trachtten aan te houden, heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit het met kracht trappen in de buik van [persoon 3] waardoor [persoon 3] haar evenwicht verloor en met haar handen op de grond terecht kwam, waardoor [persoon 3] pijn heeft ondervonden.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van één dag, met aftrek van voorarrest en daarnaast een geheel voorwaardelijke taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen, met een proeftijd van twee jaren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een lagere straf moet worden opgelegd dan de officier van justitie heeft geëist. Hij heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat er (ten aanzien van feit 1) sprake lijkt van een noodweersituatie. Gelet op de psychische problemen van verdachte wist hij niet hoe hij met de situatie om moest gaan. Daarnaast heeft verdachte een nacht gedetineerd gezeten voor deze zaak, zonder de medicatie die hij hard nodig heeft. Dit heeft een enorme impact gehad. Voornoemde omstandigheden dienen strafmatigend te werken, aldus de raadsman.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft zich in eerste instantie schuldig gemaakt aan mishandeling van [persoon 1] , door hem een harde duw te geven. Volgens verdachte waren negatieve opmerkingen aan zijn adres daar de reden voor. Nog los van de vraag of deze opmerkingen daadwerkelijk zijn gemaakt, had verdachte niet het recht om hierop te reageren zoals hij heeft gedaan. Vervolgens heeft verdachte zich verzet bij zijn aanhouding en een agent mishandeld door haar in de buik te trappen. Deze agent deed haar werk en verdachte had haar gewoon haar werk moeten laten doen. In beginsel is het dan ook zo dat forse straffen moeten volgen voor dergelijk geweld tegen een ambtsdrager.
De rechtbank houdt echter ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit de omtrent zijn persoon opgemaakte rapportages, zowel door een psycholoog als een medewerker van de reclassering, blijkt dat verdachte te maken heeft met depressiviteit en een chronische extreme stressstoornis. Daarnaast lijdt hij ook aan een borderline persoonlijkheidsstoornis. Verdachte is hierdoor zeer kwetsbaar voor spanning en kan hierdoor impulsief en agressief reageren, waarbij hij beperkt is in zijn vermogen om zijn handelingsalternatieven te overzien. Dit was ook zo ten tijde van het begaan van de bewezen geachte feiten. Het advies is om verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank kan zich in deze conclusie vinden en zal hiermee rekening houden bij het bepalen van de straf. Daarbij houdt de rechtbank ook rekening met de proceshouding van verdachte. Hij heeft een bekennende verklaring afgelegd en spijt betuigd, waarbij hij zijn eigen rol in het geheel niet heeft gebagatelliseerd.
De rechtbank houdt er bij het bepalen van de straf ook rekening mee dat verdachte al jarenlang in een vrijwillig kader in behandeling is. Deze behandeling is intensief en zowel de reclassering als verdachte zelf geven aan dat een combinatie van deze behandeling met verplicht reclasseringstoezicht voor verdachte te veel gevraagd is. De rechtbank stelt vast dat verdachte momenteel al goed ingebed is in zorg. Het is daarom niet nodig bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf van 40 uren opgelegd dient te worden. De proeftijd zal op twee jaar worden gesteld.

9.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij, [persoon 1] , vordert € 350,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft voorgesteld om de vordering tot een bedrag van € 100,00 toe te wijzen, gelet op de rol die de benadeelde partij zelf in het gebeuren heeft gespeeld. De raadsman heeft primair verzocht om afwijzing van de vordering, aangezien de gevorderde schade niet het gevolg is van de duw op het perron. Voor het vervolg van het incident is de vordering niet voor toewijzing vatbaar omdat de benadeelde partij daar deels zelf schuld aan heeft, aldus de raadsman. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om het toe te wijzen bedrag te matigen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Verdachte wordt (ten aanzien van feit 1) veroordeeld voor de duw op het perron. Van het geweld in het winkelcentrum wordt hij vrijgesproken. Het is niet eenvoudig om vast te stellen welk letsel het gevolg is van de duw op het perron en welk letsel het gevolg is van het latere geweld. De behandeling van de vordering levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Hij kan deze bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 17 oktober 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/261545-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 18 juli 2016 van de politierechter, waarbij verdachte is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 180, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
‘mishandeling’
ten aanzien van feit 2:
‘wederspannigheid’
en
‘mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
VEERTIG (40) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van twintig (20) dagen, met bevel dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee (2) uren per dag.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op twee (2) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart de benadeelde partij, [persoon 1] , niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij voornoemd vonnis van 18 juli 2016 opgelegde voorwaardelijke straf, zijnde een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van veertig (40) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van twintig (20) dagen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 mei 2017.