Op 31 mei 2017 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de exploitatie van een coffeeshop. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door de verdachte gepleegde feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van aanzienlijke hoeveelheden hennep en hasjiesj, het rechtstreekse gevolg zijn van de exploitatie van de coffeeshop. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen, die stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in de vervolging, omdat de verdachte een gedoogverklaring had van de gemeente Amsterdam. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er een gedoogde afzetmarkt voor cannabisproducten is, de bevoorrading van de coffeeshop illegaal blijft, wat leidt tot de zogenaamde achterdeurproblematiek. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk niet strafbaar verklaard op basis van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, omdat de feiten in het kader van de exploitatie van de coffeeshop plaatsvonden en de verdachte zijn zaken goed op orde had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de hoeveelheid drugs die bij de verdachte werd aangetroffen redelijk was voor de bevoorrading van de coffeeshop en dat er geen sprake was van overlast of andere negatieve gevolgen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten en geen straf of maatregel opgelegd.